vrijdag 9 september 2011

Liedboek voor de Kerken (vervolg)

En hier de rest van het Liedboek, vanaf Gezang 251.

 Gezang 251 : 1
De wereld is gewonnen
door woord en geest.
Zoals het is begonnen
met Pinksterfeest,
zoals in alle talen
het is verstaan,
zo zal het zich herhalen
van nu voortaan.
 Gez. 251 : 2
Uit alle kerken komen
wij om U saam.
Gij schrijft door onze dromen
uw grote naam,
o God die uit de wolken
daalt in de tijd,
een licht voor alle volken
in eeuwigheid.
 Gezang 252 : 1
Wat zijn de goede vruchten,
die groeien aan de Geest ?
De liefde en de vreugde,
de vrede allermeest,
geduld om te verdragen
en goedertierenheid,
geloof om veel te vragen,
te vragen honderd-uit;
 Gez. 252 : 2
geloof om veel te geven,
te geven honderd-in,
wij zullen leren leven
van de verwondering:
dit leven, deze aarde,
de adem in en uit,
het is van Gods genade
en zijn lankmoedigheid.
 Gez. 252 : 3
En wie zijn ziel niet prijsgeeft
maar vasthoudt tot het eind,
wie zijn bestaan niet kruisigt,
hoezeer hij levend schijnt,
hij gaat voorgoed verloren,
het leven dat hij koos
is tevergeefs geboren
en eindigt vruchteloos.
 Gez. 252 : 4
Maar wie zich door de hemel
laat helpen uit de droom,
die vindt de boom des levens,
de messiaanse boom
en als hij zich laat enten
hier in dit aardse dal,
dan rijpt hij in de lente
tot hij vruchtdragen zal.
 Gezang 253 : 1
O zalig licht, Drievuldigheid,
die één in hart en wezen zijt,
de grote zon verzinkt in nacht,
o licht, houd in ons hart de wacht.
 Gez. 253 : 2
U loven we in de dageraad,
U smeken wij des avonds laat,
geef dat ons lied uw lof verspreidt
van eeuwigheid tot eeuwigheid.
 Gez. 253 : 3
Aan God de Vader zij de eer,
aan God de Zoon voor immermeer,
aan God de Geest die troost en leidt
zij lof nu en te allen tijd.
 Gezang 254 : 1
God in den hoog' alleen zij eer
en dank voor zijn genade,
daarom, dat nu en nimmermeer
ons deren nood en schade.
God toont zijn gunst aan ons geslacht.
Hij heeft de vrede weergebracht;
de strijd heeft thans een einde.
 Gez. 254 : 2
U, Vader, U aanbidden wij,
wij zingen U ter ere;
onwrikbaar staat uw heerschappij,
voorgoed zult Gij regeren.
Gij hebt onmetelijke macht,
uw wil wordt onverwijld volbracht.
Die Heer is onze Koning !
 Gez. 254 : 3
O Jezus, die de Christus zijt,
des Vaders Eengeboren,
Gij hebt ons van de toorn bevrijd
en redt wie was verloren.
Gij, Lam van God, voor ons geslacht,
verhoor ons roepen uit de nacht,
erbarm U over allen.
 Gez. 254 : 4
O Heilge Geest, ons hoogste goed,
ten Trooster ons gegeven,
heb dank dat Gij ons delen doet
in Jezus' dood en leven.
Beveilig ons in alle nood,
blijf ons nabij in angst en dood,
op U steunt ons vertrouwen.
 Gezang 255 : 1
Ere zij aan God, de Vader,
ere zij aan God, de Zoon,
eer de Heilge Geest, de Trooster,
de Drieeenge in zijn troon.
Halleluja, halleluja,
de Drieeenge in zijn troon !
 Gez. 255 : 2
Ere zij aan Hem, wiens liefde
ons van alle smet bevrijdt,
eer zij Hem die ons gekroond heeft,
koningen in heerlijkheid.
Halleluja, halleluja,
ere zij het Lam gewijd.
 Gez. 255 : 3
Ere zij de Heer der englen,
ere zij de Heer der kerk,
ere aan de Heer der volken;
aard' en hemel looft uw werk !
Halleluja, halleluja,
looft de Koning, heel zijn kerk !
 Gez. 255 : 4
Halleluja, lof, aanbidding
brengen englen U ter eer,
heerlijkheid en kracht en machten
legt uw schepping voor U neer.
Halleluja, halleluja,
lof zij U, der heren Heer !
 Gezang 256 : 1
Niet enkel door het water
kwam het woord,
al was het schip geladen
tot aan het hoogste boord.
Niet enkel door het water,
ook door bloed,
treedt in de Zoon de Vader
zijn schepping tegemoet.
 Gez. 256 : 2
Niet enkel door de Doper
is 't geweest,
het bidden en het hopen
vervult de Heilge Geest.
Niet enkel door de Doper
is 't gedaan.
God doet zijn hemel open,
geeft zelf zich te verstaan.
 Gez. 256 : 3
Niet enkel door te baden
zijn wij rein,
daar Hij zijn kerk vergadert
rond water, brood en wijn.
Genade voor genade,
overvloed !
Hij noodt ons aan zijn tafel
door water, woord en bloed.
 Gez. 256 : 4
Drie zijn er op de aarde,
waarlijk groot,
die ons voor God bewaren
in leven en in dood.
De geest, het bloed, het water,
zij alleen,
getuigen van de waarheid...
en deze drie zijn één.
 Gez. 256 : 5
Wij loven en wij prijzen
op dit feest
de grote gunstbewijzen
van Vader, Zoon en Geest.
Wat God van oudsher zeide,
d…t geschiedt:
zijn Geest zal ons geleiden,
zijn woord klinkt in ons lied.
 Gezang 257 : 1
Halleluja, eeuwig dank en ere,
lof, aanbidding, wijsheid, kracht,
word' op aard' en in de hemel, Heere,
voor uw liefd' U toegebracht !
Vader, sla ons steeds in liefde gade;
Zoon des Vaders, schenk ons uw genade;
uw gemeenschap, Geest van God,
amen, zij ons eeuwig lot !
 Gezang 258 : 1
Halleluja, lof zij de Heer !
Aanbidt de Vader, geeft Hem eer,
de Schepper aller dingen !
De roem van zijn barmhartigheid,
zijn wijsheid, macht en majesteit
moet al het schepsel zingen.
 Gez. 258 : 2
Halleluja, lof zij de Zoon,
gedaald van 's hemels hoge troon
tot heil van stervelingen !
Hem, die voor onze zonden stierf,
ons 't leven door zijn dood verwierf,
moet al het schepsel zingen.
 Gez. 258 : 3
Halleluja, de Geest zij eer !
Als in zijn tempel daalt Hij neer
in 't hart van stervelingen !
Hem, die ons troost en leert en leidt,
en voor de hemel toebereidt,
moet al het schepsel zingen.
 Gez. 258 : 4
Halleluja, lof zij de Heer !
Gelijk door englen word' U eer
gebracht door stervelingen !
Heer, driemaal heilig, wees geëerd;
U, die het gans heelal regeert,
moet al het schepsel zingen.
 Gezang 259 : 1
Halleluja ! Lof zij het Lam,
die onze zonden op zich nam,
wiens bloed ons heeft geheiligd;
die dood geweest is, - en Hij leeft;
die 't volk, dat Hij ontzondigd heeft,
in eeuwigheid beveiligt !
 Gez. 259 : 2
Aanbidt de Vader in het woord !
Aanbidt de Zoon, aan 't kruis doorboord !
Aanbidt de Geest uit beiden !
Van zijn gemeenschap, zijn gena,
zijn liefd' en trouw, halleluja,
zal ons geen schepsel scheiden.
 Gezang 260 : 1
Stad Jeruzalem verheven,
hemels visioen van licht,
die uit stenen trillend leven
hoog omhoog wordt opgericht,
bruid door engelen omgeven,
staande voor Gods aangezicht.
 Gez. 260 : 2
Zie haar uit de hemel dalend
voor het bruiloftsfeest bereid,
in onaardse schoonheid stralend
voor de Heer die haar verbeidt,
straten, muren haar bepalend
gouden in hun zuiverheid.
 Gez. 260 : 3
Zie de paarlen poorten open,
wijd voor ieder open staan;
wie op Christus bleven hopen
in hun bitter aards bestaan
zullen in het zonlicht lopen,
zullen hier naar binnen gaan.
 Gez. 260 : 4
Met de hardste hamerslagen
zijn de stenen saamgebracht,
door de bouwheer zelf gedragen
door zijn hand gevoegd met kracht
en gelegd in vaste lagen
tot een stad in volle pracht.
 Gez. 260 : 5
Daar als hoeksteen van vertrouwen
Christus zelf is neergelegd,
fundament van al het bouwen,
staat de stad gegrond en hecht,
zal zijn Sion Hem aanschouwen,
zoals Hij het heeft gezegd,
 Gez. 260 : 6
zullen zij in blijde stoeten,
allen die daar binnen zijn,
Hem met liederen begroeten,
met een liefelijk refrein,
de drieëne God ontmoeten,
leven in zijn lichte schijn.
 Gez. 260 : 7
Kom, hartstochtlijk aangebeden
God omhoog, kom in uw kerk,
deel aan ons uw goedheid mede,
maak ons door uw liefde sterk,
overstroom ons met uw vrede,
zet uw zegel op uw werk.
 Gez. 260 : 8
Mogen allen hier verkrijgen
wat zij van U bidden, Heer,
en het koestrend als hun eigen
eeuwig leven tot uw eer,
in het paradijs ontstijgen,
vrede vinden immermeer.
 Gez. 260 : 9
Eer zij U, o God gegeven,
die de Allerhoogste zijt,
Vader, Zoon, in 't licht verheven,
Geest uit beide, die ons leidt,
die regeert in 't eeuwig leven,
U zij lof en eer gewijd.
 Gezang 261 : 1
Sion mijn vaderland
land aan de overkant
vol melk en honing
stad in het gouden licht
glanzende opgericht,
stad van mijn Koning.
 Gez. 261 : 2
Elk hart verovert gij,
uw glans betovert mij,
maakt mij uw eigen.
Zaligheid mateloos,
gij maakt mij sprakeloos,
zie ik zal zwijgen.
 Gez. 261 : 3
Immers ik weet het niet
welk een geweldig lied
aan wordt geheven,
weet niet welk vergezicht
daar in het zalig licht
ons wordt gegeven.
 Gez. 261 : 4
Glorie der eeuwigheid
stralende wijd en zijd,
't hart dat U huldigt,
hoe het uw lof ook zingt,
U met gezang omringt,
wordt overweldigd.
 Gez. 261 : 5
Maar met de ogen dicht
zie ik in 't hoge licht
Sions paleizen,
waar die geheiligd zijn,
die bij God veilig zijn,
altijd Hem prijzen.
 Gez. 261 : 6
Zalig naar ziel en zin
wandlen zij vredig in
grazige weiden,
lieflijk tot lafenis
zal die hun Herder is
zachtkens hen leiden.
 Gez. 261 : 7
Daar zal geen pijn meer zijn,
alles ten einde zijn
waarom zij wenen.
Hij is hun metgezel,
Herder van Israël,
troost om hen henen.
 Gez. 261 : 8
Moog' aan ons allen de
Heer in de vallende
schaduw verschijnen.
Dan staan wij zingende
in het omringende
licht met de zijnen.
 Gezang 262 : 1
`Op, waakt op!' zo klinkt het luide.
Wat wil dit roepen toch beduiden,
gij torenwachters van de tijd ?
`Middernacht is aangebroken,
zijn uwe lampen wel ontstoken,
gij maagden, die de Heer verbeidt ?
Gij slapenden, ontwaakt,
de Bruidegom genaakt !
Halleluja,
nu opgestaan !
Het feest breekt aan;
gij moet Hem ijlings tegengaan.'
 Gez. 262 : 2
Sion hoort de wachters zingen,
zij voelt het hart van vreugd opspringen,
ontwaakt met spoed, staat haastig op.
Uit de hemel daalt Hij neder,
in waarheid sterk, in liefde teder:
haar licht verschijnt, haar ster gaat op.
Kom Heiland, 's aardrijks kroon,
Heer Jezus, 's Vaders Zoon !
Zingt hosannna,
komt altemaal
ter bruiloftszaal,
waar Hij ons roept aan 't avondmaal !
 Gez. 262 : 3
Laat ons U ter ere zingen
met allen, die uw troon omringen,
één koor van mens' en englenstem !
Paarlen zijn der poorten bogen,
die nederdalen uit den hogen:
het hemelse Jeruzalem.
Geen oog heeft ooit begroet,
geen hart heeft ooit vermoed
zulk een vreugde.
Zo juichen wij
en roemen blij
de glorie van uw heerschappij !
 Gezang 263 : 1
Jeruzalem, gij schone stad,
hoe staat gij, bruid, in mijn behagen !
Mijn ogen zijn van tranen nat,
mijn harte doet gij naar u jagen.
 Gez. 263 : 2
Hoe boven alle schoonheid schoon
ziet mijne ziel uw luister schijnen !
Met u te loven zwicht de toon
van mensenstem en serafijnen.
 Gez. 263 : 3
Schoon vaderland, schoon vaderland,
wat glorielicht omgeeft den trone
van God, mijn Heer, aan alle kant !
O, zalig, die u krijgt ten lone !
 Gez. 263 : 4
O Sion schoon, mij enig lief,
gij hebt geroofd mijn hart en zinnen,
maar zelfs uw roof doet mij gerief:
nu kan ik u alleen beminnen !
 Gez. 263 : 5
Nu roept mijn ziel: och Heer, wanneer,
o wanneer zal ik van hier scheiden ?
Naar U, mijn God, haak ik zo zeer,
al wil het vlees mij neerwaarts leiden !
 Gez. 263 : 6
Ik ben hier in het tranendal,
de hoge Thabor is daar boven:
Heer, laat mij met der zaalgen tal
uw majesteit eens eeuwig loven !
 Gezang 264 : 1
Jeruzalem, o stad zo hoog gebouwd,
naar u verlangt mijn hart !
Van verre reeds heeft u mijn oog aanschouwd.
Met haasten en verward,
is over berg en dalen,
voort over 't wijde veld,
mijn hart op enen male
u tegemoet gesneld.
 Gez. 264 : 2
Profeten groot en patriarchen oud
gaan in het licht ons voor,
en wie op aard, met schande en kruis vertrouwd,
hen volgden in hun spoor.
Aan tyrannie ontheven,
van leed en smart ontdaan,
zijn zij, met glans omgeven,
tot vrijheid opgestaan !
 Gez. 264 : 3
Met jubelklank van instrumenten schoon,
violen en metaal,
een nieuw gezang, in zoete, zuivre toon
beweegt de gouden zaal,
met honderdduizend tongen,
met stemmen nog veel meer,
als in de aanvang zongen
de heemlen en hun heir.
 Gez. 264 : 4
Gij zijt mijn doel, verheven gouden stad !
Hoe klopt mijn hart in mij;
van 't aardse los, van vreugde hier verzaad,
stijg ik u naderbij,
weg boven aard' en sterren.
Reikt englen, mij de hand !
Ik zie u reeds van verre,
mijn hoge vaderland !
 Gezang 265 : 1
Jeruzalem, mijn vaderstad,
mijn moederhuis, wanneer
zal ik u zien zoals ge zijt,
de bruid van onze Heer ?
 Gez. 265 : 2
Daar is geen pijn en geen verdriet,
geen afgunst en geen nijd,
en angst en armoe zijn er niet
maar altijd vrolijkheid.
 Gez. 265 : 3
Daar is geen zon, daar is geen maan,
geen mist, geen duisternis,
maar 't licht komt van de troon vandaan
waar de Messias is.
 Gez. 265 : 4
En zeker is geen ziekte daar,
geen ongeluk, geen dood,
geen boze duivel, geen gevaar
en geen gebrek aan brood.
 Gez. 265 : 5
God geve mij, Jeruzalem,
dat ik eens op een dag
een pelgrim aan uw poorten ben
en dat ik binnen mag.
 Gez. 265 : 6
Daar zijn de muren transparant,
de deuren parelmoer,
de sterke plaatsen diamant,
zilver en goud de vloer.
 Gez. 265 : 7
De huizen zijn er van ivoor
met vensters van kristal,
o mocht ik maar die deuren door,
dan wist ik alles al !
 Gez. 265 : 8
De heiligen staan in het licht
en kijken honderd uit
van aangezicht tot aangezicht
met God en met zijn bruid.
 Gez. 265 : 9
Jeruzalem, die grote stad,
mijn God was ik er maar
op 't vrolijk heilig huwelijk
een van de gasten daar.
 Gez. 265 : 10
Want hier is alle zoet vermengd
met gal en bitterheid,
geluk wordt altijd weer gekrenkt,
hoe nijpen schuld en spijt !
 Gez. 265 : 11
Maar daar is leven een en al
verrukking en plezier
en duizend jaren zijn er als
de dag van gistren hier.
 Gez. 265 : 12
De stroom des levens vloeit maar aan,
de straten in en uit
waarlangs de hoge bomen staan,
het groene levenskruid.
 Gez. 265 : 13
En engelen zitten op een rij
als vogels in een boom,
de vreugde gaat er nooit voorbij,
het is als in een droom.
 Gez. 265 : 14
Daar groeit het graan, daar rijpt de wijn
voor iedereen te geef
als nectar en als ambrozijn
waarvan men eeuwig leeft.
 Gez. 265 : 15
David is daar met harp en al,
koormeester van de stad,
Maria, denkend aan de stal,
zingt het magnificat;
 Gez. 265 : 16
Simeon heft zijn lofzang aan,
Mirjam en Hanna zijn
bij alle vrolijkheid vooraan
met trom en tambourijn.
 Gez. 265 : 17
Te Deum zingt Ambrosius
en alle vaders mee,
Johannes en Gregorius,
zingen laudamus te.
 Gez. 265 : 18
En Luther zingt er als een zwaan
en Bach, de grote Bach,
die mag de maat der englen slaan
de lieve lange dag.
 Gez. 265 : 19
De negers met hun loftrompet,
de joden met hun ster,
wie arm is, achteropgezet,
de vromen van oudsher,
 Gez. 265 : 20
van alle kanten komen zij
de lange lanen door,
het is een eindeloze rij,
de kinderen gaan voor.
 Gez. 265 : 21
Jeruzalem, mijn vaderhuis,
mijn moederstad, wanneer
zal ik u zien ? Wij zijn op reis
naar u en naar de Heer !
 Gezang 266 : 1
Gods kinderen op aarde
zij wandlen in het licht,
omdat zij gerechtvaardigd
zijn voor zijn aangezicht.
Zij leven Hem ter ere,
zijn naam hun lieve lust.
Zij sterven in den Heere,
zij slapen zo gerust.
 Gez. 266 : 2
Zij slapen en ontwaken
als in een ogenblik.
God zal hen wakker maken,
Hij waakt voor hun geluk.
Zo worden zij veranderd
tot heerlijkheid en eer.
Zij geven zich uit handen
en leven in den Heer.
 Gezang 267 : 1
Zalig, die in Christus sterven,
de doden, die de hemel erven,
voor wie Hij woning heeft bereid.
Na de nacht van strijd en zorgen
aanschouwen zij de eeuwge morgen,
ontwakend tot onsterflijkheid.
Van moeiten rusten zij.
Hun lijden is voorbij.
Halleluja,
bij 's Vaders troon
wacht hen de Zoon
hun werken volgen hen als loon.
 Gez. 267 : 2
Zalig zijn de ontslapen vromen,
voor ons te vroeg aan de aard ontnomen,
maar die door God te goeder uur,
aan het einde van hun dagen
het Vaderhuis zijn ingedragen
als rijpe schoven in de schuur.
Zij leven bij de Heer
en zondigen niet meer.
Halleluja !
't Is al volbracht,
geen rouw of nacht
heeft in Gods Koninkrijk meer macht.
 Gez. 267 : 3
Dank, aanbidding, prijs en ere,
wordt U, die op de troon zit, Heere,
door uw verlosten toegebracht !
Zaalgen, die hebt overwonnen
brengt roem en lof de Nooitbegonnen'
en aan het Lam, voor ons geslacht !
Hij overwon het graf,
wist onze tranen af,
halleluja !
Hij ging ons voor
de heemlen door:
Hij voert ons mede in zijn spoor.
 Gez. 267 : 4
Aarde, wijkt uw schoon en luister,
verkeert gij, zon en maan in duister,
dan blijft Gods heerlijkheid de zon !
Eeuwig heil voor de geslachten,
waarop zij hier verlangend wachten,
ontspringt uit U, o Levensbron !
De wereld gaat voorbij,
vast staat uw heerschappij,
halleluja !
Getrouwe Heer,
vertoef niet meer,
kom Jezus, ja, kom haastig Heer.
 Gezang 268 : 1
U heb ik lief, U roep ik aan !
Blijf, Heer, van mij niet verre staan
en kom mijn ziel genezen.
De wereld schonk mij vrede niet,
naar aarde en hemel vraag ik niet,
wilt Gij slechts mijne wezen.
En als mijn laatste ure slaat,
zo blijf mijn laatste toeverlaat,
mijn deel en troost in eeuwigheid,
wijl Gij mij door uw dood bevrijdt,
Heer Jezus Christus, God en Heer, mijn God en Heer,
zie in genade op mij neer !
 Gez. 268 : 2
't Is al van U wat ik ontving,
lichaam en ziel en ieder ding,
waarmee ik hier mag leven.
Dat ik het tot uw eer besteed,
dat ik mijn naaste niet vergeet,
dat moge uw gunst mij geven.
Leer mij uw waarheid en bewaar
mij voor de grote leugenaar.
Wees bij mij, dat ik niet versaag,
maar hier mijn kruis geduldig draag.
Heer Jezus Christus, Heer en God, mijn Heer en God,
laat mij niet over aan mijn lot.
 Gez. 268 : 3
Als uw genade, Heer, 't gedoogt,
laat dan mijn ziel, in U verhoogd,
voor eeuwig zijn geborgen.
Het lichaam, in der aarde schoot
geborgen zonder pijn en nood,
verwacht de jongste morgen.
Dat dan uw stem mij wekken moog',
dat ik U zie met eigen oog,
gezeten op uw glorietroon
in heerlijkheid, o 's Vaders Zoon.
Heer Jezus Christus, hoor me altijd, verhoor me altijd,
dat ik U prijs in eeuwigheid !
 Gezang 269 : 1
Gelijk als de witte zwanen
zingen op hun levensend,
zo vergieten niet hun tranen
Godes vrienden in 't torment,
maar met blij gemoed zij zingen
lof aan God,
ja, van vreugde zij opspringen
om hun lot.
 Gez. 269 : 2
Want zij weten dat na 't lijden
komen zal des hemels vreugd,
waarmee zij na korte tijden
zullen worden zeer verheugd.
Hierom zij de dood versmaden
op dit dal,
omdat eeuwig hen verzaden
Jezus zal.
Gezang 270 : 1
Eenmaal, wanneer mijn uur zal slaan
en ik de donkre straten
der ondoordringbre nacht moet gaan, -
ach, wil mij niet verlaten.
Heer Jezus, leid mij naar uw land,
ik leg mijn leven in uw hand,
dat Gij het zult bewaren.
 Gez. 270 : 2
Maar o mijn schuld, - hoe zou ik mijn
tekort dan nog verhelen ?
Heer Jezus, zie, mijn zonden zijn
als zand aan zee, zo vele.
Onthoud mij niet de troost, dat Gij
de dood zijt ingegaan voor mij,
opdat ik met U leve.
 Gez. 270 : 3
Ik dank U, Heer, dat ik U ken,
dat ik voor alle tijden
een lid ben van uw lichaam en
niets mij van U kan scheiden.
Want wat Gij leeft, dat leef ik nu
en sterf ik straks, dan sterf ik U:
uw leven is mijn leven.
 Gez. 270 : 4
Omdat Gij opstond uit het graf,
kan mij de dood niet binden.
Gij neemt mij angst en zorgen af
en doet mij vreugde vinden.
Waar Gij, Heer Jezus Christus, zijt,
daar zal ik zijn in eeuwigheid.
Ja, ik ga heen in vrede.
 Gezang 271 : 1
Ach hoe vluchtig, ach hoe nietig,
is der mensen leven !
Zoals nevelen verschijnen,
zoals nevelen verdwijnen,
zo zal ook de mens verkwijnen.
 Gez. 271 : 2
Ach hoe nietig, ach hoe vluchtig
zijn der mensen dagen !
Als op wateren die stromen
en niet meer tot stilstand komen
wordt ons leven meegenomen.
 Gez. 271 : 3
Ach hoe vluchtig, ach hoe nietig
is der mensen vreugde !
Al het heden wordt verleden,
licht wordt donker, - snel vergleden
zijn der mensen heerlijkheden.
 Gez. 271 : 4
Ach hoe nietig, ach hoe vluchtig
is der mensen schoonheid !
Als een bloem die staat te prijken
tot de wind komt overstrijken,
zo zal onze pracht bezwijken.
 Gez. 271 : 5
Ach hoe vluchtig, ach hoe nietig,
is 't geluk der mensen !
Zoals helle meteoren
- even trekken zij hun sporen -
zo gaat hun geluk verloren.
 Gez. 271 : 6
Ach hoe nietig, ach hoe vluchtig,
zijn der mensen schatten !
Vuur en vlam kan ze verteren,
en de vloed is niet te weren, -
alles zal tot niets verkeren.
 Gez. 271 : 7
Ach hoe vluchtig, ach hoe nietig
is der mensen glorie !
Die in hoogheid zijn gezeten
en met God zich durven meten,
in de dood zijn zij vergeten.
 Gez. 271 : 8
Ach hoe nietig, ach hoe vluchtig
is der mensen wezen !
Al ons doen en al ons streven,
heel de wereld duurt maar even.
Wie God vreest zal eeuwig leven.
 Gezang 272 : 1
Midden in het leven zijn wij
door de dood omvangen.
Wie is daar die hulp ons biedt,
dat wij troost erlangen ?
Alleen Gij, Heere Jezus !
Hoezeer doet ons de zonde leed,
die Gods toorn ontbranden deed.
Heilige Heere God,
heilige, sterke God,
heilige barmhartige Heiland,
Gij eeuwige God,
laat ons niet verzinken
in de bittre nood des doods !
Kyrieleison !
 Gez. 272 : 2
Midden in de dood zijn wij
door de hel omvangen.
Wie doet in die laatste nood
redding ons erlangen ?
Alleen Gij, Heere Jezus !
U gaat ter harte, dat wij zijn
in de zonde en in de pijn.
Heilige Heere God,
heilige, sterke God,
heilige barmhartige Heiland,
Gij eeuwige God,
laat ons niet versagen
in de aanvechting der hel !
Kyrieleison !
 Gez. 272 : 3
Midden in de angst der hel
drijft ons onze zonde.
Waarheen vluchten, als die muil
haast ons heeft verslonden ?
Alleen tot U, Heer Jezus !
Want Gij vergoot uw kostbaar bloed,
dat voor onze schuld voldoet.
Heilige Heere God,
heilige sterke God,
heilige barmhartige Heiland,
Gij eeuwige God,
laat ons niet ontzinken
aan de troost van het geloof !
Kyrieleison !
 Gezang 273 : 1
Heer, herinner U de namen
van hen die gestorven zijn,
en vergeet niet, dat zij kwamen
langs de straten van de pijn,
langs de wegen van het lijden,
door het woud der eenzaamheid,
naar het dag en nacht verbeide
Vaderhuis, hun toebereid.
 Gez. 273 : 2
Heer, herinner U hun luistrend
wakker liggen in de nacht
en hun roepen in het duister,
de armzaalgheid van hun kracht,
en wil zeer aandachtig lezen
in de rimpels van hun huid
de verscheurdheid van hun wezen,
en wis hunne zonden uit.
 Gez. 273 : 3
Die Maria hebt vergeven
en de rover aan het kruis,
laat de doden eeuwig leven
met U in het paradijs.
Heer, herinner U hun namen,
oordeel hen en spreek hen vrij,
en bedek hun schuld en laat hen
zitten aan uw rechterzij.
 Gez. 273 : 4
Waarheen zal de mens zich keren,
die, staand voor uw aangezicht,
uwe liefde moet ontberen
bij het eindelijk gericht ?
Heer, zo Gij niet wordt bewogen
door het breken van zijn stem,
door de droefheid in zijn ogen,
is bij niemand heil voor hem.
 Gezang 274 : 1
O Jezus wees ter plaatse !
O Jezus kom op tijd !
De eerste is de laatste.
Hij loopt de wereld uit.
 Gez. 274 : 2
De doden zijn verloren,
gevallen uit het licht,
zij hebben dichte oren
en beide ogen dicht.
 Gez. 274 : 3
O kinderen gestorven
in onverstaanbaarheid,
nu wordt het nooit meer morgen,
de zon, de maan zijn uit.
 Gez. 274 : 4
De liefde heeft geen haven,
het schip zwalkt over zee.
Het lichaam wordt begraven,
alleen de dood gaat mee.
 Gez. 274 : 5
Hij kwam de dode tegen,
men droeg de dode uit.
De dood is halverwege
door onze Heer gestuit.
 Gez. 274 : 6
Gij die ter hel gevaren
de dood hebt uitgestaan,
red hen die in de aarde
zo reddeloos vergaan !
 Gez. 274 : 7
Als koning zult Gij heersen,
Gij maakt een nieuw begin.
De laatste wordt de eerste,
Hij loopt de wereld in.
 Gezang 275 : 1
Er was een kind, dat zwaar en diep
voor iedereen verloren sliep,
men zei: de Heer is haar vergeten.
Maar toen Hij kwam, heeft Hij geweten,
waar Hij haar leven zoeken zou.
Al blijft Hij ver, Hij is ons trouw.
 Gez. 275 : 2
Er was een man in 't graf gelegd,
drie dagen lang, heeft men gezegd,
drie dagen ver van zijn beminden;
hoe zoudt Ge, Heer, zijn spoor nog vinden ?
Maar 't was, alsof Hij hem ontbood.
Die 't leven is, kent onze dood.
 Gez. 275 : 3
O Heere Jezus, zie de mens:
wij leven naar de laatste grens,
en er wordt niets van U vernomen.
Gij kent uw tijd, Gij zult wel komen,
maar wij zijn bang en roepen zeer:
Kom haastig, o kom haastig, Heer !
 Gezang 276 : 1
Als Godes Zoon, de heerser overal
in stille rust dit aardse brengen zal
en 't zwak gemoed verkwikken door zijn bloed,
zo en zult ge mij,
van de zonde vrij
en van haren vloek ontladen,
o slaap, o zoete slaap, niet schaden.
 Gez. 276 : 2
Als ik ontwaak door Christi laatste stem,
aanschouwende het nieuw Jeruzalem,
hetwelk Hij geeft, wie in zijn vreze leeft,
dan en zult ge mij
van mijns Heren zij,
die mij in zijn rijk zal leiden,
o slaap, o zoete slaap, niet scheiden.
 Gez. 276 : 3
Ik slaap, ik waak, ik ben gelijke blij,
want mij altoos mijn Heiland blijft nabij,
en toont mij 't licht van zijn vriendlijk gezicht;
die mij heeft gesteld
onder uw geweld,
en na u het zalig leven,
o slaap, o zoete slaap, zal geven.
 Gezang 277 : 1
O hoe brandend van verlangen
naar de levende fontein,
in de ketenen gevangen
van de aarde en haar pijn,
zucht en bidt en strijdt de bange
mensenziel om thuis te zijn.
 Gez. 277 : 2
Des te harder is het heden
dat zo bitter haar omringt,
als zij denkt aan 't zoet verleden
dat zo zalig haar omving,
aan de lichte hof van Eden,
schrijnende herinnering.
 Gez. 277 : 3
Wie beschrijft de paradijzen
vol van vrede en zaligheid,
waar de tempels Gods verrijzen
die met parels zijn bereid,
die de weg naar huis toe wijzen,
gulden stralend wijd en zijd.
 Gez. 277 : 4
Stralend staan de hemelingen
in het goddelijke licht,
staan bekranst in grote kringen
rond hun Koning opgericht,
hoor hoe zij de zege zingen
nu de vijand is gezwicht.
 Gez. 277 : 5
Christus, zegepalm der helden,
aan het einde van de baan,
als het stil wordt op de velden,
als de strijd heeft afgedaan,
laat mij zijn bij uw getelden,
in uw vrede binnengaan.
 Gez. 277 : 6
Gij hebt mij uw kracht gegeven
in het heetste van de strijd.
Liefde die mij heeft gedreven,
laat uw rust mij zijn bereid,
laat mij drinken, o mijn leven,
van uw licht in eeuwigheid.
 Gezang 278 : 1
Dag des oordeels, dag des Heren.
Alles zal tot as verteren,
zoals de profeten leren.
 Gez. 278 : 2
Dag van schrik die aan zal breken
als de Rechter recht zal spreken
en het kwaad op aarde wreken.
 Gez. 278 : 3
De bazuinen zullen schallen
door het dodenrijk en allen
voor de troon terneer doen vallen.
 Gez. 278 : 4
Dood en schepping zullen beven
als de mens verrijst ten leven,
als hij rekenschap moet geven.
 Gez. 278 : 5
En dan wordt het boek gelezen
en de wereld wacht vol vrezen
hoe het vonnis wordt gewezen.
 Gez. 278 : 6
Is de Rechter dan gezeten,
dan zal Hij 't verborgne weten,
alle straf wordt toegemeten.
 Gez. 278 : 7
Waar moet ik dan van gewagen ?
Welke helper moet ik vragen ?
Niemand kan uw oordeel dragen.
 Gez. 278 : 8
Koning in verschrikking tronend,
en toch mild de schuld verschonend,
red mij, mij uw trouw betonend.
 Gez. 278 : 9
Jezus, heb toch medelijden,
denk, hoe Gij voor mij moest lijden.
Sta mij op die dag terzijde.
 Gez. 278 : 10
Die, mij zoekend, zijt gebonden,
mij verlost hebt van mijn zonden,
zijn dan tevergeefs uw wonden ?
 Gez. 278 : 11
Grote Rechter van de wrake,
laat mij uw vergeving smaken
voor Gij 't vonnis op zult maken.
 Gez. 278 : 12
Schuldig ben ik aan het kwade,
rood van schaamte om mijn daden.
God, ik smeek U, schenk genade.
 Gez. 278 : 13
Die Maria hebt vergeven
en de moordnaar schonkt het leven,
mij ook hebt Gij hoop gegeven.
 Gez. 278 : 14
Houd mij mijn gebed ten goede.
Wil, Getrouwe, voor het woeden
van het helse vuur mij hoeden.
 Gez. 278 : 15
Wil mij met uw schapen weiden,
en mij van de bokken scheiden,
mij ter rechterzijde leiden.
 Gez. 278 : 16
Gaan de zondaars eens verloren,
is hun 't helse vuur beschoren,
roep mij uit als uitverkoren.
 Gez. 278 : 17
Hoor, ik roep in angstig klagen,
't hart verbrijzeld en verslagen,
red mij op die dag der dagen.
Gezang 279 : 1
Het duurt niet lang meer tot de tijd
van Christus aan zal breken,
en Hij in grote heerlijkheid
het oordeel uit zal spreken.
Het lachen is dat uur gedaan,
als alles zal in vuur vergaan,
naar Petrus heeft geschreven.
 Gez. 279 : 2
Dan klinken de bazuinen luid
tot aan de verste kimmen.
Dan zullen alle doden uit
hun smalle graven klimmen.
Maar die nog op de aarde gaan,
die zal de Heer van stond af aan
tot nieuwe mensen maken.
 Gez. 279 : 3
Als Hij het boek geheven houdt
en leest wat staat geschreven,
wat ieder mens zo jong als oud
op aarde heeft bedreven,
hoort ieder mens Hem bevend aan,
hoort ieder wat hij heeft gedaan
de dagen van zijn leven.
 Gez. 279 : 4
Wee dan de mens die enkel heeft
het aardse goed verkoren,
niet bij des Heren woord geleefd,
de hemel heeft verloren.
Hij zal voorgoed ter zijde staan,
met satan mede moeten gaan,
van Christus af, in 't duister.
 Gez. 279 : 5
O Jezus, help mij dan ter tijd
terwille van uw wonden,
dat in het boek der zaligheid
ook mijn naam wordt gevonden.
Ik koester ook geen twijfel meer,
ik weet ook wel, getrouwe Heer,
dat Gij hebt overwonnen.
 Gez. 279 : 6
Sta daarom eenmaal in voor mij,
als Gij terug zult komen.
Lees in uw boek en spreek mij vrij
en stel mij bij uw vromen.
Opdat ik met mijn broeders mag
de hemel ingaan op die dag.
Gij doet hem voor ons open.
 Gez. 279 : 7
Heer Jezus, ach wat duurt het lang
tot aan die dag der dagen.
Zie ons op aarde klein en bang,
bezocht door duizend plagen.
Kom Rechter in uw majesteit
in uw genade, kom, bevrijd
ons van het kwade. Amen.
 Gezang 280 : 1
Rechter in het licht verheven,
Koning in uw majesteit,
louter ons geringe leven,
scheld ons onze schulden kwijt,
laat uw vleuglen ons omgeven,
troost ons met uw tederheid.
 Gez. 280 : 2
Hoor de bittere gebeden
om de vrede die niet daagt.
Zie hoe diep er wordt geleden,
hoe het kwaad de ziel belaagt.
Zie uw mensheid hier beneden,
wat zij lijdt en duldt en draagt.
 Gez. 280 : 3
Houd wat Gij hebt ondernomen,
klief het duister met uw zwaard.
Kroon de menselijke dromen
met uw koninkrijk op aard.
Laat de vrede eindlijk komen,
die uw hart voor ons bewaart.
 Gezang 281 : 1
Jezus zal heersen waar de zon
gaat om de grote aarde om,
de maan zijn lichte banen trekt,
zover het verste land zich strekt.
 Gez. 281 : 2
Het lied in alle talen zal
zijn liefde loven overal,
en uit de kindermond ontspringt
de lofzang die zijn naam omringt.
 Gez. 281 : 3
Zijn rijk is volle zaligheid,
wie was gevangen wordt bevrijd,
wie moe was komt tot rust voorgoed,
wie arm was leeft in overvloed.
 Gez. 281 : 4
Laat loven al wat adem heeft
de koning die ons alles geeft.
O aarde om dit nieuw begin
stem met het lied der englen in.
 Gezang 282 : 1
God zij geloofd in elk seizoen.
Hij maakt het aardse leven groen,
Hij maakt het aardse leven groen.
 Gez. 282 : 2
Hij bindt ons door een recht geloof
tot zijn gemeente, schoof aan schoof.
Tot zijn gemeente, schoof aan schoof.
 Gez. 282 : 3
Hij heeft ons in de herfst bereid
de vrucht der volle zaligheid.
De vrucht der volle zaligheid.
 Gezang 283 : 1
Gij zijt de zin van wat wij zijn,
de hartsfontein
die water geeft
dat leven is voor al wat leeft.
 Gez. 283 : 2
Gij gaat in 't donker voor ons uit
en niemand stuit
uw grote gang
de eeuwen door, een wereld lang.
 Gez. 283 : 3
Al dwalen we ook ten dode af
tot over 't graf,
voorgoed zijt Gij
ons met uw tederheid nabij.
 Gez. 283 : 4
Wij keren allen tot U weer,
beminde Heer
en grote God.
Hoe liefelijk is dan ons lot.
 Gez. 283 : 5
Als alles nieuw wordt voor ons oog,
de hemel hoog,
de aarde wijd
glanzen van onverganklijkheid.
 Gez. 283 : 6
Als in het vorstelijke licht
voor uw gezicht
wij blinkend staan
met witte waarheid aangedaan.
 Gezang 284 : 1
O lieve Heer, geef vrede
aan allen hier beneden
die uitzien naar uw feest,
opdat de mensen weten:
uw heilige profeten
zijn niet verblind geweest.
 Gez. 284 : 2
Doe onze ogen stralen,
doe ons het hart ophalen
aan blijdschap na verdriet;
o God, voor wie verschijnen
Christus en al de zijnen,
versmaad hun smeken niet !
 Gez. 284 : 3
Verlos ons van de boze,
laat niet de goddelozen
op aarde koning zijn !
Laat ons uw land betreden,
dat zal een land van vrede,
van melk en honing zijn !
 Gezang 285 : 1
Geef vrede, Heer, geef vrede,
de wereld wil slechts strijd.
Al wordt het recht beleden,
de sterkste wint het pleit.
Het onrecht heerst op aarde,
de leugen triomfeert,
ontluistert elke waarde,
o red ons, sterke Heer.
 Gez. 285 : 2
Geef vrede, Heer, geef vrede,
de aarde wacht zo lang,
er wordt zo veel geleden,
de mensen zijn zo bang,
de toekomst is zo duister
en ons geloof zo klein;
o Jezus Christus, luister
en laat ons niet alleen !
 Gez. 285 : 3
Geef vrede, Heer, geef vrede,
Gij die de vrede zijt,
die voor ons hebt geleden,
gestreden onze strijd,
opdat wij zouden leven
bevrijd van angst en pijn,
de mensen blijdschap geven
en vredestichters zijn.
 Gez. 285 : 4
Geef vrede, Heer, geef vrede,
bekeer ons felle hart.
Deel ons uw liefde mede,
die onze boosheid tart,
die onze mond leert spreken
en onze handen leidt.
Maak ons een levend teken:
uw vrede wint de strijd !
 Gezang 286 : 1
Geef aan de wereld vrede, Heer,
in deze donkre tijden:
de groten slaan de kleinen neer
en honen en bestrijden
wie uw vrederijk belijden.
 Gez. 286 : 2
Zie, Koning Jezus, hoe zij staan
gewapend tot de tanden
en offeren de volken aan
het vuur waarvan zij branden, -
red uw wereld uit hun handen !
 Gez. 286 : 3
En doe ons van een ander vuur
in gloed staan hier op aarde,
gelouterd, - dat wij in dit uur
de strijd voor 't rijk aanvaarden,
dat niet rust op 't scherp van zwaarden.
 Gez. 286 : 4
Geef ons uw vrede in het hart
en liefde, Heer, voor allen
die door de groten zijn verward;
laat, waar hun leuzen schallen,
ons niet aan hun waan vervallen.
 Gez. 286 : 5
Uw rijk, Heer, komt en het is nu:
in 't onaantastbaar heden
van uw genade zien wij U
gegord met recht en rede
voor ons uit, - een Vorst van Vrede.
 Gezang 287 : 1
Waartoe geploegd, als 't zaad
niet valt in goede aarde ?
O God, of Gij ons haat ?
Wat heeft ons werk voor waarde ?
Met onkruid ruig en sterk
vecht iedereen zich moe
en de opbrengst van ons werk
valt straks een ander toe.
 Gez. 287 : 2
Zeg ons, welk voordeel heeft
een mens van al zijn streven ?
Hij wint zijn brood en leeft,
maar, Heere, is dat leven ?
Wij kunnen hier toch niet
bestaan bij brood alleen ?
In moeiten en verdriet
gaat zo ons leven heen.
 Gez. 287 : 3
Heer, als er dan geen zin
is in ons werk gelegen,
leg Gij een zin daarin,
verkeer de vloek in zegen,
opdat wij als weleer
bewonen zonder pijn
een aarde, waar wij weer
gelukkig kunnen zijn.
 Gez. 287 : 4
Betrek ons eens voor al
op Hem die alle dingen
eenmaal nieuw maken zal,
dat wij in duizelingen
zien wat ons oog niet ziet
en ons verblijden zeer,
dat onze arbeid niet
vergeefs is in de Heer.
 Gezang 288 : 1
Eens komt de grote zomer
waarin zich 't hart verblijdt.
God zal op aarde komen
met groene eeuwigheid.
De hemel en de aarde
wordt stralende en puur.
God zal zich openbaren
in heel zijn kreatuur.
 Gez. 288 : 2
Geen woord kan het bereiken,
het is aan niets gelijk,
met niets te vergelijken
dat schone koninkrijk.
Als God zich openbaren
zal op de jongste dag
dan zullen wij ervaren
wat Hij met ons vermag.
 Gez. 288 : 3
Dan zien wij met verblijden
Hem die ons hart beleed,
de Heer die door zijn lijden
de hemel opendeed
en alle patriarchen
met de profeten saam,
apostlen, martelaren,
verlosten in zijn naam.
 Gez. 288 : 4
Ook ons zal God verlossen
uit alle pijn en nood,
van 't woeden van de boze,
van 't vrezen voor de dood,
van aarzelen en klagen,
verdriet en bitterheid,
van alles wat wij dragen,
van 't lijden aan de tijd.
 Gez. 288 : 5
Ja, Hij zal ons geleiden
in 't schone paradijs,
het bruiloftsmaal bereiden
zijn grote naam ten prijs.
De liefde die wij zingen,
zo schoon, zo ongekend,
zal uit de bron ontspringen
van God ons middelpunt.
 Gez. 288 : 6
Dan breekt muziek van snaren
aan alle kanten uit,
een niet te evenaren,
een goddelijk geluid.
De engelen omringen
met heiligen tesaam
de troon van God en zingen
de glorie van het Lam.
 Gez. 288 : 7
Dan zijn wij aangezeten
in Gods verheven zaal,
en zullen met Hem eten
het eeuwig avondmaal.
Dan schenkt de boom des levens
ons vrucht in overvloed,
en van de stroom des levens
drinken wij daar met God.
 Gez. 288 : 8
Dan zal het loflied schallen
rondom de gouden troon,
dan heffen wij daar allen
met grote vreugde aan:
lof zij en eer en sterkte
de Vader en de Zoon,
de Geest om al zijn werken
zij lof van nu voortaan.
 Gezang 289 : 1
Morgenglans der eeuwigheid,
licht aan 't eeuwig Licht onttogen,
stel ons deze ochtendtijd
uwe heerlijkheid voor ogen,
en verdrijf door uwe macht
onze nacht !
 Gez. 289 : 2
Laat als milde morgendauw
uw genade tot ons komen
en de dorstige landouw
van ons leven overstromen,
ja, verkwik ons door uw troost
onverpoosd.
 Gez. 289 : 3
Laat uw heilge liefdegloed
onze koude werken doden
en versterk in ons de moed
om, de eeuwge nacht ontvloden,
voordat wij tenondergaan,
op te staan.
 Gez. 289 : 4
Breekt de jongste morgen aan,
geef, o Opgang uit den hoge,
dat wij, met U opgestaan,
alle leed vergeten mogen,
doe ons opgaan tot uw feest
onbevreesd.
 Gez. 289 : 5
Overstroom ons met uw licht,
klare Zon van trouw en goedheid.
Treed niet met ons in 't gericht,
maar verblijd ons met de zoetheid
van des hemels zaligheid
voor altijd.
Gezang 290 : 1
Er is een land van louter licht
waar heilgen heersers zijn.
Nooit gaat de gouden dag daar dicht
in duisternis of pijn.
 Gez. 290 : 2
Daar is het altijd lentetijd,
in bloei staat elke plant.
Alleen de smalle doodszee scheidt
ons van dat zalig land.
 Gez. 290 : 3
Men ziet het veld aan de overkant
in groene luister staan,
als Israël 't beloofde land
zag over de Jordaan.
 Gez. 290 : 4
Maar ach de stervelingen staan
hier huiverend terzij
en durven niet op weg te gaan,
het duister niet voorbij.
 Gez. 290 : 5
Hing niet het wolkendek zo zwart
van twijfel om ons heen,
wij zouden 't land zien van ons hart,
dat 't hemels licht bescheen.
 Gez. 290 : 6
God, laat ons staan als Mozes hier
hoog in uw zonneschijn,
en geen Jordaan, geen doodsrivier
zal scheiding voor ons zijn.
 Gezang 291 : 1
Nooit kan 't geloof te veel verwachten,
des Heilands woorden zijn gewis.
't Faalt aardse vrienden vaak aan krachten,
maar nooit een vriend als Jezus is.
Wat zou ooit zijne macht beperken ?
't Heelal staat onder zijn gebied !
En wat zijn liefde wil bewerken,
ontzegt Hem zijn vermogen niet.
 Gez. 291 : 2
Die hoop moet al ons leed verzachten.
Komt, reisgenoten, 't hoofd omhoog !
Voor hen, die 't heil des Heren wachten,
zijn bergen vlak en zeeën droog.
O zaligheid niet af te meten,
o vreugd, die alle smart verbant !
Daar is de vreemdlingschap vergeten
en wij, wij zijn in 't vaderland !
 Gezang 292 : 1
Wegen Gods, hoe duister zijt gij,
maar we omvleuglen ons het hoofd
voor 't verblindend licht der toekomst,
die 't verrukte hart gelooft !
Blijve 't middel ons verholen,
God maakt ons zijn doel gewis
door de onfeilbre profetieen
van zijn vast getuigenis.
 Gez. 292 : 2
Aan de eindpaal van de tijden
ziet ons oog de geest van 't kwaad,
moe geworsteld en ontwapend,
tot geen afval meer in staat.
Als de Heere God in allen,
en in allen alles is,
zal het licht zijn, eeuwig licht zijn,
licht uit licht en duisternis.
 Gezang 293 : 1
Wat de toekomst brengen moge,
mij geleidt des Heren hand;
moedig sla ik dus de ogen
naar het onbekende land.
Leer mij volgen zonder vragen;
Vader, wat Gij doet is goed !
Leer mij slechts het heden dragen
met een rustig, kalme moed !
 Gez. 293 : 2
Heer, ik wil uw liefde loven,
al begrijpt mijn ziel U niet.
Zalig hij, die durft geloven,
ook wanneer het oog niet ziet.
Schijnen mij uw wegen duister,
zie, ik vraag U niet: waarom ?
Eenmaal zie ik al uw luister,
als ik in uw hemel kom !
 Gez. 293 : 3
Laat mij niet mijn lot beslissen:
zo ik mocht, ik durfde niet.
Ach, hoe zou ik mij vergissen,
als Gij mij de keuze liet !
Wil mij als een kind behandlen,
dat alleen de weg niet vindt:
neem mijn hand in uwe handen
en geleid mij als een kind.
 Gez. 293 : 4
Waar de weg mij brengen moge,
aan des Vaders trouwe hand,
loop ik met gesloten ogen
naar het onbekende land.
 Gezang 294 : 1
Laat komen, Heer, uw rijk,
uw koninklijke dag,
toon ons uw majesteit,
Messias, uw gezag !
 Gez. 294 : 2
Waar blijft het overlang
beloofde land van God,
waar liefd' en lofgezang
verdrijven leed en dood ?
 Gez. 294 : 3
Dat land, het ons vanouds
vertrouwde Kanaän,
waar God zijn stad herbouwt;
Sion, waar zijt ge dan ?
 Gez. 294 : 4
Zal ooit een dag bestaan
dat oorlog, haat en nijd
voorgoed zijn weggedaan,
in deze wereldtijd ?
 Gez. 294 : 5
Dat alle tyrannie
eens zal geleden zijn ?
O sabbat Gods ! En zie,
dan zal het vrede zijn !
 Gez. 294 : 6
Wij bidden, Heer, sta op
en kom in heerlijkheid !
Op U staat onze hoop
die onze Herder zijt !
 Gez. 294 : 7
Uw schapen zijn in nood,
uw naam wordt niets geacht...
men breekt uw volk als brood,
men heeft ons opgejaagd.
 Gez. 294 : 8
De nacht is als een graf,
ontij heerst in het rond.
Kom van de hemel af,
o Ster van Gods verbond !
 Gezang 295 : 1
Aan de deur van 's harten woning
klopt des hemels Bruidegom:
`Op, ontwaak, de nacht is om.
Buiten wacht uw Heer en Koning:
kom mijn bruid, die ik bemin,
doe mij open, laat mij in !'
 Gez. 295 : 2
Maar hoe zou ik U ontmoeten ?
Ik ben koud en arm en naakt;
loom heeft mij de nacht gemaakt;
't leger bindt mijn trage voeten.
't Wakker hart hoort uw geklop,
maar ik geef mijn rust niet op.
 Gez. 295 : 3
Christus van zo ver gekomen,
wist, hoe Hij u vinden zou.
Geef u over aan zijn trouw;
klopt Hij nòg, verwin uw schromen.
Schoon gij aarzelt, Hij houdt aan,
Hij zoekt bij u in te gaan.
 Gez. 295 : 4
Hield uw deur zijn komen tegen,
eenmaal wordt zijn kloppen stil.
Wie Hem dan weer vinden wil,
moet Hem zoeken langs de wegen,
dolend in een duisternis,
waar geen spoor te vinden is.
 Gez. 295 : 5
Aan de deur der wereldtijden
klopt nog eens de Bruidegom:
`Op, ontwaakt, de nacht is om !
Nu de zon, de langverbeide,
rijzen gaat, schort op uw kleed,
maakt u voor de dag gereed !'
 Gezang 296 : 1
Ik kom met haast, roept Jezus' stem.
Hij heeft de dood verslagen.
Nu zal al wie gelooft in Hem
de kroon des levens dragen.
Wijk niet van Hem.
Hoor naar zijn stem.
Reeds wenken ons van boven
de scharen, die Hem loven.
 Gez. 296 : 2
Ik kom met haast, Ik kom ! Houd vast
wat Ik u heb gegeven.
Er blijft bij alle aardse last
een open deur ten leven.
Werp van u af
wat Ik niet gaf.
Blijf u standvastig scharen
bij wie mijn woord bewaren.
 Gez. 296 : 3
Ik kom met haast, houd wat gij hebt,
nog is de worstling gaande.
Ik ben 't, uit wie gij krachten schept,
houd in de strijd u staande.
Zie op naar Mij:
Ik blijf nabij.
Ik houd u vast in 't lijden.
Niets zal u van Mij scheiden.
 Gezang 297 : 1
Toch overwint eens de genade,
en maakt een einde aan de nacht.
Dan onderwerpt de Heer het kwade,
dan is de strijd des doods volbracht.
De wereld treedt in 's Vaders licht,
verheerlijkt voor zijn aangezicht.
 Gez. 297 : 2
O welk een vreugde zal het wezen,
als Hem elk volk is toegedaan.
Uit aard' en hemel opgerezen,
vangt dan het nieuwe loflied aan,
als ieder voor de Heer zich buigt
en aller stem Gods lof getuigt.
 Gezang 298 : 1
Wij staan ten laatsten kamp gereed,
een strijd van dood en leven !
Houdt daarin moedig stand en weet:
God zal u nooit begeven.
De oude wereld komt ten val,
zij stort in puin, maar Christus zal
het nieuwe rijk doen rijzen.
 Gez. 298 : 2
Bazuingeschal verkondigt blij:
- 't wordt overal vernomen -
reeds komt de Heiland naderbij,
zijn rijk zal weldra komen !
Blijft tot het laatste toe bijeen,
tezamen sterk en met Hem één:
zo zult gij overwinnen.
 Gezang 299 : 1
Voor alle heilgen in de heerlijkheid
die U beleden in hun aardse strijd,
zij uw naam lof, o Jezus, te allen tijd !
Halleluja, halleluja !
 Gez. 299 : 2
Gij waart hun rots, hun burg en al hun macht;
Gij, Heer, hun loods en licht in storm en nacht;
Gij hebt uw pelgrims veilig thuis gebracht.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 299 : 3
Maak al uw strijders in dit aards gevecht
moedig als hen wier pleit reeds werd beslecht
tot aan de tijd die Gij hebt toegezegd.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 299 : 4
Hun is de prijs, de lauwerkrans, de kroon;
toch zijn wij één: zij zingend voor de troon,
wij in de wereld, wachtend op Gods Zoon.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 299 : 5
Lang valt de tijd en zwaar is ons geding,
bang is de strijd en vol vertwijfeling,
dat ons de zege bijna nog ontging.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 299 : 6
Ten einde raad ontzinkt ons haast de moed,
maar in de verte klinkt ons tegemoet
trompetgeschal dat Gij weerklinken doet !
Halleluja, halleluja !
 Gez. 299 : 7
Rood is de avond, als het zonlicht daalt;
ook in de dood hebt Gij hun lot bepaald,
God die de moede strijders binnenhaalt.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 299 : 8
Maar een oneindig glorierijker dag
staat nog te wachten, als op uw gezag
heel 't heir der heilgen tot U naadren mag.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 299 : 9
Daar is de Koning als een jonge held !
Hem komen allen tegemoet gesneld,
van vreugde stralend, scharen ongeteld.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 299 : 10
Van alle einders, van de verste kust
zullen zij vinden vrede, feest en rust,
U lovend, Vader, Zoon, Heilige Geest !
Halleluja, halleluja !
 Gezang 300 : 1
Eens, als de bazuinen klinken
uit de hoogte, links en rechts,
duizend stemmen ons omringen,
ja en amen wordt gezegd,
rest er niets meer dan te zingen, -
Heer, dan is uw pleit beslecht.
 Gez. 300 : 2
Scheurt het voorhang van de wolken,
wordt uw aangezicht onthuld,
vaart de tijding door de volken
dat Gij alles richten zult:
Heer, dan is de dood verzwolgen,
want de schriften zijn vervuld.
 Gez. 300 : 3
Roep de doden tot getuigen
dat Gij van oudsher regeert,
roep hen die men dwong te zwijgen,
die de wereld heeft geweerd,
richt omhoog wat wist te buigen,
kroon wat aanzien heeft ontbeerd.
 Gez. 300 : 4
Als de graven openbreken
en de mensenstroom vangt aan
om de loftrompet te steken
en uw hofstad in te gaan:
Heer, laat ons dan niet ontbreken,
want de traagheid grijpt ons aan.
 Gez. 300 : 5
Mensen, komt uw lot te boven,
wacht na dit een ander uur,
gij moet op het wonder hopen
dat gij oplaait als een vuur,
want de Geest zal ons bestoken,
nieuw wordt alle creatuur.
 Gez. 300 : 6
Van die dag kan niemand weten,
maar het woord drijft aan tot spoed,
zouden wij niet haastig eten,
gaandeweg Hem tegemoet,
Jezus Christus, gistren, heden,
komt voor eens en komt voor goed !
Gezang 301 : 1
Wij moeten Gode zingen
halleluja,
om alle goede dingen
halleluja,
al zijn wij vreemdelingen
in schande en in scha,
Gij zendt uw zegeningen
halleluja.
 Gez. 301 : 2
Hij schenkt de levensadem,
Hij geeft de levensgeest,
in schande en in schade
is Hij nabij geweest,
aan al wie Hem aanbaden,
aan ieder die Hem vreest,
komt Hij, de Heer, te stade,
de minsten allermeest.
 Gez. 301 : 3
Al leeft uw volk verschoven
kyrieleison,
in 't land van vuur en oven,
in 't land van Babylon,
al is de hemel boven
voor mensen doof en stom,
nog moeten wij U loven
met stem en fluit en trom.
 Gez. 301 : 4
De lier hing aan de wilgen,
misericordia,
God zal ons niet verdelgen,
aan God zij gloria.
Zijn woord zal ons genezen,
halleluja,
zoals het was voor dezen
in Galilea.
 Gez. 301 : 5
Wij moeten Gode zingen
halleluja,
de Heer van alle dingen
die leeft in gloria,
met alle stervelingen,
niets komt zijn eer te na,
wij moeten Gode zingen
halleluja.
 Gezang 302 : 1
God zij geloofd om Kanaän,
dat land vol druiven en vol graan,
dat overvloeit van melk en honing,
het geeft zijn oogst te rechter tijd,
dat land is enkel vruchtbaarheid:
gezegend land om in te wonen !
 Gez. 302 : 2
Hier druipt de regen van Gods woord,
in alle beken stroomt het voort,
het drenkt de luisterende velden:
die zijn gehoorzaam aan zijn lied
en al doorgronden zij het niet,
zij zullen het de mensen melden.
 Gez. 302 : 3
Al het gezaaide spreekt Gods woord,
het plant zich duizendvoudig voort,
wie is zo doof dat hij niet luistert ?
Wie is zo traag dat hij niet weet
hoe God een Heiland komen deed,
een zaad waarvan het weiland fluistert ?
 Gez. 302 : 4
En op de wei daar staat het lam
dat werd gezocht door Abraham
om God de Schepper te aanbidden:
een lam, een zaad, een weerloos woord,
dat wordt in Kanaän gehoord,
daar is God vruchtbaar in ons midden.
 Gez. 302 : 5
Zo zingen wij op hoge toon
van Kanaän en van uw Zoon:
uw woord is melk, uw liefde honing.
Over de aarde waait de wind:
uw adem maakt ons welgezind
om zingend in dit land te wonen.
 Gezang 303 : 1
De ware kerk des Heren,
in Hem alleen gegrond,
geschapen Hem ter ere,
de bruid van zijn verbond,
dankt aan zijn dood het leven.
Hij is haar Bruidegom.
Want God, zo staat geschreven,
zag naar zijn dienstmaagd om.
 Gez. 303 : 2
Door God bijeen vergaderd,
één volk dat Hem behoort,
als kindren van één Vader;
één doop, één Geest, één woord.
Zo offert allerwege
de kerk U lof en prijs.
E‚n naam is aller zegen,
één brood is aller spijs.
 Gez. 303 : 3
Al heeft men haar geteisterd,
al wordt zij onderdrukt,
door dwalingen verbijsterd,
door strijd uiteengerukt,
de stem der martelaren
roept uit: o Heer, hoe lang ?
De nacht is vol gevaren,
de morgen vol gezang.
 Gez. 303 : 4
In 't woeden aller tijden
is nooit het lied verstomd,
Gods hoede zal ons leiden,
de volle vrede komt !
Geloven wordt aanschouwen,
als uit de hemel daalt
de bruid, de hoge vrouwe,
de kerk die zegepraalt.
 Gez. 303 : 5
Met God zijn wij verbonden,
met Vader, Zoon en Geest,
met alwie overwonnen,
alwie zijn trouw geweest.
Bewijs ons uw genade,
dan zingen wij bevrijd
de glorie van uw daden,
in tijd en eeuwigheid.
 Gezang 304 : 1
God is getrouw, zijn plannen falen niet,
Hij kiest de zijnen uit, Hij roept die allen.
Die 't heden kent, de toekomst overziet,
laat van zijn woorden geen ter aarde vallen;
en 't werk der eeuwen, dat zijn Geest omspant,
volvoert zijn hand.
 Gez. 304 : 2
De Heer regeert ! Zijn koninkrijk staat vast,
zijn heerschappij omvat de loop der tijden;
een sterke hand, die nooit heeft misgetast,
blijft met het heilig zwaard des Geestes strijden;
de adem zijner lippen overmant
de tegenstand.
 Gez. 304 : 3
De Heilge Geest, die haar de toekomst spelt,
doet aan Gods kerk zijn heilgeheimen weten;
Hij, die haar leidt en in de waarheid stelt,
heeft zijn bestek met wijsheid uitgemeten;
Hij trekt met heel zijn kerk van land tot land
als Gods gezant.
 Gezang 305 : 1
Waar God de Heer zijn schreden zet
daar wordt de mens, van dwang gered,
weer in het licht geheven.
Als 's Heren woord weerklinkt met macht
wordt aan het volk dat Hem verwacht
de ware troost gegeven.
Zijn Geest weerstaat de valse schijn
en schrijft in harten het geheim
van 's Vaders grote daden.
Zo leven wij om Christus' wil
te allen tijd gerust en stil
alleen van zijn genade.
 Gez. 305 : 2
O Heer, uw onweerstaanbaar woord
drijft rusteloos de eeuwen voort
wat mensen ook verzinnen.
En waar de weg onvindbaar scheen
mochten wij door geloof alleen
de tocht opnieuw beginnen.
Gij hebt de vaderen bevrijd
en uit het diensthuis uitgeleid
naar 't land van melk en honing.
Hervorm, herschep ook ons geslacht,
opdat het door de wereldnacht
de weg vindt naar uw woning.
 Gezang 306 : 1
Heer, stuur zelf het schip der kerk.
Sterk is wind en tegenstroom
en dat vindt de vijand schoon,
die spot
met U en uw gebod.
 Gez. 306 : 2
God, houd zelf uw naam in eer.
Weer met macht de wolf die snood
in de nacht uw schapen doodt.
Vergaar
uw kudde bij elkaar.
 Gez. 306 : 3
Help dat hoogmoed ons niet scheidt.
Leid ons naar elkander heen,
maak ons waar en maak ons één:
dan stijgt
een lied dat nooit meer zwijgt.
 Gezang 307 : 1
Vergeef, o Heer, dat duizendvoud
ons stem en steen gescheiden houdt,
dat elk zijn eigen godshuis bouwt.
 Gez. 307 : 2
Vergeef het. Kome nu de tijd
dat U één huis wordt toegewijd
van alle mensen wijd en zijd.
 Gez. 307 : 3
Dan wordt het grote lied gehoord
de wereld door met één accoord
dat Christus prijst, het hemels woord.
 Gez. 307 : 4
Hoor hoe van land tot land het snelt,
één hoop, geloof en liefde meldt
en Jezus' naadloos kleed herstelt.
 Gezang 308 : 1
In Christus is noch west noch oost,
in Hem noch zuid noch noord,
één broederschap rust in zijn troost,
één wereld in zijn woord.
 Gez. 308 : 2
Tot ieder hart, dat Hem behoort,
met Hem gemeenschap vindt.
De dienst aan Hem is 't gouden koord
dat allen samen bindt.
 Gez. 308 : 3
Broeders, één band is 't die ons bindt
vanwaar en wie ge ook zijt;
wie onze Vader dient als kind,
is Christus toegewijd.
 Gez. 308 : 4
Laat zuid en noord nu zijn verblijd,
Hem prijzen west en oost.
Aan Christus hoort de wereld wijd,
in Hem is zij vertroost.
Gezang 309 : 1
O Heer, wees met uw kerk
en laat ons niet vergaan,
maar zend uw kracht
diep in de nacht,
dan breekt de morgen aan.
 Gez. 309 : 2
Wij wachten U, o Zon,
het duister duurt zo lang,
het water stijgt
en Gij, Gij zwijgt,
het wordt ons al te bang.
 Gez. 309 : 3
Uw schepping vraagt naar U.
Volhardt Gij in uw rust ?
De macht van 't kwaad
gaat rond en gaat
zijn gang naar hartelust.
 Gez. 309 : 4
Het was de zesde dag
dat Gij de mensen riep
en schiep voorgoed
in vlees en bloed
en in uw beeld verdiept.
 Gez. 309 : 5
De vrijdag is voorbij,
de sabbath is vervuld.
O dageraad
toon uw gelaat,
een ochtend zonder schuld !
 Gez. 309 : 6
O Heer, wees met uw kerk
en laat ons niet vergaan,
maar zend uw kracht
diep in de nacht,
uw kracht om op te staan.
 Gezang 310 : 1
Bewaar ons, Heere, bij uw woord,
betoom des vijands roof en moord.
Hij trok ten strijde om uw Zoon
te stoten van uw hoge troon.
 Gez. 310 : 2
Heer Jezus Christus, toon uw macht,
Heer aller heren, kom met kracht.
Bescherm uw arme christenheid,
dat zij U love te allen tijd.
 Gez. 310 : 3
O Geest, die onze Trooster zijt,
geef dat uw volk één Heer belijdt,
wees bij ons in de laatste nood,
leid ons ten leven uit de dood.
 Gezang 311 : 1
Hoe komt het dat het bos
tot aan de hemel blaakt
en door zo groot een vuur
tot asse niet geraakt ?
O Mozes, man van God,
wees sterk en onvervaard.
Hijzelf is in het bos,
zo blijft het welbewaard.
 Gez. 311 : 2
Hoe komt het dat de kerk
als in een oven gloeit
vervolgd en onderdrukt
en even heerlijk bloeit ?
O mens, wees welgemoed
en weet: het is de Heer.
De Heer is in zijn kerk
en laat ze nimmer meer.
 Gezang 312 : 1
Behoed uw kerk, zet uit, o God, haar palen,
zij kenn' eerlang geen grenzen meer !
Dat elk in naam van onze Heer
de knieen voor U buig', en alle talen
uw lof herhalen.
 Gez. 312 : 2
Door Hem gekocht, door Hem verlost zijn we allen
als kindren van één groot gezin.
Ontgloei' heel de aard in broedermin !
Moog' elke muur, die nog haar duizendtallen
vaneen scheidt, vallen !
 Gez. 312 : 3
Blijf door uw trouw ons zwak geloof beschamen,
ontfermend Vader, de aard' word' één
in uwe Zoon, door Hem alleen !
Breng in uw huis eens al uw kindren samen
voor eeuwig ! Amen !
 Gezang 313 : 1
Zonne der gerechtigheid,
ga ons op in deze tijd,
opdat al wat leeft de dag
in uw kerk aanschouwen mag.
Erbarm U, Heer.
 Gez. 313 : 2
Wek de dode christenheid
uit haar zelfverzekerdheid;
zend uw stralen overal,
dat de aarde U loven zal.
Erbarm U, Heer.
 Gez. 313 : 3
Zie, Heer, de verdeeldheid aan,
die geen mens ooit helen kan.
Breng, o Herder, in Gods naam
uw verstrooide kudde saam.
Erbarm U, Heer.
 Gez. 313 : 4
Open overal de poort,
Heer, voor uw voortvarend woord,
win elk volk met stille kracht
voor uw rijk, - verdrijf de nacht !
Erbarm U, Heer.
 Gez. 313 : 5
Geef geloof aan wie Gij zendt,
hoop en liefde, dat op 't eind
wat met tranen werd gezaaid
met gejuich mag zijn gemaaid.
Erbarm U, Heer.
 Gez. 313 : 6
Laat ons zo uw heerlijkheid
zien in deze donkre tijd,
opdat wij nu en voortaan
trouw U ter beschikking staan.
Erbarm U, Heer.
 Gez. 313 : 7
Alle eer en macht en kracht
worde, Heer, U toegebracht;
heel de mensheid stemme saam
in de drieklank van uw naam.
Erbarm U, Heer.
 Gezang 314 : 1
Gij die gelooft, verheugt u samen,
't is God, die trouw zijn kerk bewaart !
Die hoop zal nimmer ons beschamen:
de Heer is God en zijns is de aard.
Zijn woord heeft vrede, heil bereid
van eeuwigheid tot eeuwigheid !
 Gez. 314 : 2
Gezanten gaan door alle landen,
een heilge opdracht drijft hen voort,
zij vrezen strijd noch smaad, noch banden,
zij houden vast aan Jezus' woord.
Het martlaarsbloed is 't zaad der kerk,
de wasdom is des Heren werk.
 Gez. 314 : 3
Nabij of ver, wij zijn verbonden:
één Heer en één geloof, één doop,
één Geest is tot ons neergezonden,
en één is aller liefd' en hoop.
Wij bidden en wij danken saâm,
wij roemen in één Vadernaam.
 Gez. 314 : 4
Hoopt op de Heer, zijn dag komt nader !
E‚n kudde, één Herder is beloofd.
De volken buigen zich te gader
voor Jezus Christus, aller Hoofd !
Dat toch de dag des heils verscheen,
dan worden aard' en hemel één !
 Gezang 315 : 1
O Heer die overwint
en ons zijt voorgegaan,
uw kerk is als een kind
dat wacht om op te staan
 Gez. 315 : 2
Gij die de waker zijt
en grote wondren doet,
Gij komt, - maar kom op tijd,
voordat zij slaapt voorgoed.
 Gez. 315 : 3
Ja‹rus' dochter sliep,
Gij hebt haar aangeraakt
en toen uw stem haar riep
is zij tot U ontwaakt.
 Gez. 315 : 4
Wij zijn het wachten moe
en klagen met misbaar:
zij slaapt ten dode toe,
kom, leg uw hand op haar !
Gezang 316 : 1
Blijf bij ons, Jezus, onze Heer;
de avond daalt op aarde neer;
het helder licht, uw godlijk woord,
moog' bij ons schijnen ongestoord.
 Gez. 316 : 2
Geef ons in deze zware tijd
volharding en standvastigheid,
opdat wij woord en sacrament
bewaren tot aan 's werelds end.
 Gez. 316 : 3
Bewaar uw kerk, zij is benard,
want wij zijn boos en traag en hard;
geef vrucht en zegen op uw woord,
maak dat alom het wordt gehoord.
 Gez. 316 : 4
Blijf Heer ons met uw woord nabij
en maak ons van de vijand vrij,
deel aan uw kerk genade mee,
geduld en eenheid, moed en vrêe.
 Gez. 316 : 5
Het is niet onze zaak, o Heer,
't gaat om uw eeuwig rijk, uw eer.
Wil allen trouw terzijde staan,
die op uw wegen willen gaan.
 Gez. 316 : 6
Uw woord maakt onze harten sterk,
het is de schutsmuur van uw kerk.
Houd ons daarbij, opdat wij Heer,
buiten uw woord niets zoeken meer.
 Gezang 317 : 1
Halleluja, 't loflied rijze
Hem, die onze banden slaakt !
Hem, die ons zijn naam ten prijze
koningen en priesters maakt;
Hem, die redt uit alle noden,
die, waarachtig en getrouw,
vastheid geeft aan 't Godsgebouw,
Hem, de eerstling uit de doden,
Hem, de Koning van 't heelal,
wien 't heelal eens eren zal !
 Gez. 317 : 2
Amen, Jezus Christus, amen !
Ja, Gij zult in 't groot heelal
't rijk der duisternis beschamen,
tot het niet meer wezen zal.
Woon, o Heiland, in ons midden !
Onder uwe heerschappij
zijn wij zalig, zijn wij vrij.
Leer ons strijden, leer ons bidden !
Amen, heerlijkheid en macht
worde U eeuwig toegebracht !
Gezang 318 : 1
Hoe goed, o Heer, is 't hier te zijn,
bij woord en water, brood en wijn,
waar alles ons een dag voorspelt
dat hel en dood zijn neergeveld.
 Gez. 318 : 2
Ons leven zal geborgen zijn
en eenmaal zal het morgen zijn,
als helder licht ons overstraalt;
een Davidsster die nooit meer daalt.
 Gez. 318 : 3
Hier staan wij waar uw stem weerklinkt
en 't eerste licht in duister blinkt
dat scheiding maakte tussen nacht
en morgenstond - het leven wacht.
 Gez. 318 : 4
O Heer, wij leven totterdood -
Gij roept ons uit de moederschoot
om ongehinderd op te staan
en naar 't beloofde land te gaan.
 Gez. 318 : 5
Gij doet ons reizen door de tijd,
verbonden in saamhorigheid,
in vreugde en verwondering,
in hoop en liefde onderling.
 Gez. 318 : 6
Heb dank, dat Gij aanvaarden wilt
wat hier een mens van de aarde tilt:
een oogst, een dienst van offerand.
Wij geven 't U uit uwe hand !
 Gez. 318 : 7
Gij Geest die woorden leven doet
zodat ons oor het woord ontmoet
waarmee Gij roept wat nog niet is,
uw toekomst, uw geschiedenis, -
 Gez. 318 : 8
ontsteek uw licht in onze geest,
zodat ons hart verwonderd leest
wat nog voor 't oog verborgen ligt
in uw bereik, in uw gezicht;
 Gez. 318 : 9
en als wij treden in de kring
rondom uw heil en zegening,
verenig ons en maak ons vrij
van dood en schuld en slavernij !
 Gez. 318 : 10
Geloofd zij God die eeuwig leeft.
Geloofd Hij die zijn leven geeft !
Geloofd Hij die ons leven doet:
één lichaam uit één vlees en bloed.
 Gezang 319 : 1
Looft God, die zegent al wat leeft,
der heemlen Heer is Hij,
die tussen ons zijn woning heeft.
Die ver is, is nabij.
 Gez. 319 : 2
Looft God, Hij stuurt het schip der kerk,
dat naar de morgen vaart.
Hij is de hartslag van ons werk,
Hij houdt het welbewaard.
 Gez. 319 : 3
Looft God, zijn vinger wijst ons aan,
een toren in de tijd,
dat het ten hemel toe moet gaan,
en gaat in eeuwigheid.
 Gez. 319 : 4
Looft God, want Hij spreekt onze taal,
Hij troont op onze lof.
In woord en doop en avondmaal
houdt Hij bij ons zijn hof.
 Gez. 319 : 5
Looft God, die ons aan tafel vraagt,
loof bruid, uw Bruidegom.
Ik loof U die mijn leven draagt,
o lieve God, ik kom.
 Gezang 320 : 1
Zingt een nieuw lied voor God de Heere
en weest van harte zeer verblijd.
God wil alhier met ons verkeren,
hier wordt een huis voor Hem bereid.
Hij heeft de hand
en het verstand
gezegend voor het werk,
de bouw van Christus' kerk.
 Gez. 320 : 2
Kinderen van éénzelfde Vader,
komt nu tesaam van zuid en noord.
Van oost en west treden wij nader
tot dit welaangename oord.
Kracht van de jeugd,
breng nu verheugd
de stenen bij elkaar.
God helpt u wonderbaar.
 Gez. 320 : 3
God wil aan ons telkens weer tonen
dat Hij genadig is en trouw.
Dat Hij met ons samen wil wonen,
geeft ons de moed voor dit gebouw.
maar niet met steen
en hout alleen
is 't grote werk gedaan.
't Zal om onszelve gaan.
 Gez. 320 : 4
De Heilge Geest geeft taal en teken.
Christus deelt al zijn gaven uit.
De Vader zelf wil tot ons spreken
en elk verstaat wat het beduidt.
Wees ons nabij
en maak ons vrij
in dit uw heiligdom.
Kom, Heere Jezus, kom !
 Gezang 321 : 1
O Vader die uw woning sticht
hoog in het ontoeganklijk licht,
geef onze hand de zekerheid
om in de ontrouw van de tijd
een huis te bouwen dat gewaagt
van uw geduld dat alles draagt.
 Gez. 321 : 2
O Christus die met al ons leed
het ware heiligdom betreedt,
Gij, grondsteen, door Godzelf gelegd,
van het gebouw van liefde en recht,
bouwoffer dat aan God behaagt,
wees fundament dat alles draagt.
 Gez. 321 : 3
O Geest, Gij mortel van Gods kerk,
hoe ijdel is ons metselwerk,
hoe pover is het offer dat
wij dragen naar de nieuwe stad,
voeg onze harten thans tesaam,
een heilig huis voor Christus' naam.
 Gez. 321 : 4
O Heilige Drievuldigheid
die eerste en die laatste zijt,
wil ons ontmoeten van omhoog,
laat ons feestvieren voor uw oog,
bereid voor ons de heilge dis
in 't huis dat U geheiligd is.
 Gezang 322 : 1
Hoor Gij ons aan !
Wij heffen onze handen,
kom Gij tot ons, neem onze offeranden,
waarmee wij dankbaar voor U staan.
 Gez. 322 : 2
Uw oog aanschouwt
ons hier met onze schatten.
Woont Gij, wie zelfs de heemlen niet bevatten,
toch in een huis door ons gebouwd ?
 Gez. 322 : 3
Gij ziet en hoort
wat onze mond wil spreken,
het is een staamlend, ontoereikend teken,
een zwak en machtloos mensenwoord
 Gez. 322 : 4
In stil ontzag
zijn wij voor U getreden.
Wend dan uw oor naar onze smeekgebeden,
waak met uw ogen nacht en dag !
 Gez. 322 : 5
Gij spreekt ons aan,
Ge hebt de mens verkoren:
aan deze plaats doet Gij uw woorden horen,
hier zijt Gij, want hier woont uw naam.
 Gez. 322 : 6
O, antwoord Gij,
als wij tezamen bidden,
daal neder uit uw hoogte in ons midden !
In uw vergeving wonen wij.
 Gezang 323 : 1
God is tegenwoordig, God is in ons midden,
laat ons diep in 't stof aanbidden.
God is in ons midden, laat nu alles zwijgen
alles in ons voor Hem neigen.
Wie de stem heft tot Hem
sla de ogen neder,
geve 't hart Hem weder.
 Gez. 323 : 2
God is tegenwoordig, die in 't licht daarboven
dag en nacht de engelen loven.
Heilig, heilig, heilig, zingen Hem ter ere
al de hoge hemelsferen.
Laat o Heer, U ter eer,
ons lied ook U prijzen,
lof en dank bewijzen.
 Gez. 323 : 3
Gaarne laat ik varen alle ijdelheden,
alle aardse vreugd en vrede.
Wil en wens begeeft mij, ziel en lijf en leven
zij geheel aan U gegeven.
Ja Gij zijt voor altijd
onze God en Heere.
U zij lof en ere.
 Gez. 323 : 4
Koning in de hemel, kon ik U maar prijzen,
U volkomen eer bewijzen.
Kon ik als een engel eeuwig opgetogen
naar U zien met eigen ogen.
Laat mij nu reeds aan U
alles mogen geven,
lieve God, mijn leven.
 Gez. 323 : 5
Oorzaak aller dingen, houd Gij ons omgeven,
adem van ons aardse leven.
Oeverloze diepte, wonderlijkste wonder,
zee, ik ga in U ten onder.
Ik in U, laat mij nu
vallen in den blinde,
U slechts zien en vinden.
 Gez. 323 : 6
Streel Gij met uw stralen, God van licht en leven,
mijn gezicht tot U geheven.
Evenals de bloemen voor het zonlicht buiten
zo gewillig zich ontsluiten,
zo laat Gij, zon van mij,
in uw licht mij groeien
voor U openbloeien.
 Gez. 323 : 7
Maak mij recht eenvoudig, stil in den gebede,
afgezonderd in uw vrede.
Maak mij rein van harte, dat ik uwe klaarheid
schouwen mag in geest en waarheid.
Heer laat mij even vrij
als een adelaar stijgen,
zo word ik U eigen.
 Gez. 323 : 8
Heer kom in mij wonen, zij mijn hart en leven,
U ten heiligdom gegeven.
Gij die zo nabij zijt, wend mij toe uw wezen,
dat Ge in mij uw beeld moogt lezen.
Waar ik ga, zit of sta,
laat mij U aanschouwen
met een stil vertrouwen.
 Gezang 324 : 1
Wij zoeken in uw huis uw aangezicht, o Heere.
Naar vrede smachten wij, naar stille innigheid.
Laat ons van Jezus zelf, die op een berg klom, leren
alleen te zijn met U die geest en waarheid zijt.
 Gez. 324 : 2
Maar Jezus weende en bad, alleen, omdat de mensen
als schapen dwalen waar geen herder 't oog op richt.
Verlos ons in zijn naam van onze ijdle wensen.
Voor een gesloten hart blijft ook de hemel dicht.
 Gez. 324 : 3
Heer, wij gedenken U; laat ons dan nooit vergeten
de mensheid zonder God, de mensheid zonder brood.
Het bloed van Abel roept nog steeds tot ons geweten.
Wie 't zingend overstemt is Ka‹ns deelgenoot.
 Gez. 324 : 4
De Heiland op de berg, alleen met God zijn Vader,
vernam de stem van 't leed die van de aarde schreit.
Heer Jezus, maak uw kerk tot hoorder en tot dader,
opdat de wereld weet van uw barmhartigheid.
 Gezang 325 : 1
Niet als een storm, als een vloed,
niet als een bijl aan de wortel
komen de woorden van God,
niet als een schot in het hart.
 Gez. 325 : 2
Maar als een glimp van de zon
een groene twijg in de winter,
dorstig en hard deze grond
zo is het koninkrijk Gods.
 Gez. 325 : 3
Stem die de stilte niet breekt
woord als een knecht in de wereld
naam zonder klank zonder macht
vreemdeling zonder geslacht.
 Gez. 325 : 4
Kinderen armen van geest
mensen gelouterd tot vrede
horen de naam in hun hart
dragen het woord in hun vlees.
 Gez. 325 : 5
Blinden herkennen de hand
dovemansoren verstaan hem
zalig de man die gelooft
zalig de boom aan de bron.
 Gez. 325 : 6
Niet in het graf van voorbij
niet in een tempel van dromen
hier in ons midden is Hij
hier in de schaduw der hoop.
 Gez. 325 : 7
Hier in dit stervend bestaan
wordt Hij voor ons geloofwaardig
worden wij mensen van God,
liefde op leven en dood.
 Gezang 326 : 1
Een rijke schat van wijsheid
schonk God ons in zijn woord.
Hebt moed, gij die op reis zijt,
want daarmee kunt gij voort.
Gods woord is ons een licht,
en elk die in vertrouwen
daarnaar zijn leven richt,
die zal er in aanschouwen
des Heren aangezicht.
 Gez. 326 : 2
God opent hart en oren,
opdat wij in geloof
zijn roepstem zouden horen,
voor andre stemmen doof.
Gods woord gordt mensen aan,
om zonder te versagen
het smalle pad te gaan
en stil het kruis te dragen
achter hun Heiland aan.
 Gez. 326 : 3
De geesten onderscheiden,
gaf God ons als gebod;
wie 't woord der waarheid mijden,
weerstaan het rijk van God.
Hoe bouwen zij op zand !
Straks zal hun huis bezwijken,
't houdt in de storm geen stand.
Dan zal aan ieder blijken
der dwazen onverstand.
 Gez. 326 : 4
Maar wie op 't woord vertrouwen
dat uitging uit Gods mond,
die kunnen veilig bouwen,
hun huis heeft vaste grond.
Des Heren woord maakt vrij
van dienst aan vreemde machten;
in 't woord herkennen wij
zijn plannen en gedachten.
Het rijk is ons nabij !
 Gez. 326 : 5
O Gij die wilt ontmoeten
wie vragen naar uw wil,
zie hoe wij aan uw voeten
zitten en luistren stil.
Geef dat tot U, o Heer,
't woord van uw welbehagen
niet ledig wederkeer',
maar dat het vrucht mag dragen,
uw grote naam ter eer.
Gezang 327 : 1
Heer Jezus, o Gij dageraad,
wend naar ons toe uw licht gelaat.
Uw Geest die in de waarheid leidt
zij onze gids in deze tijd.
 Gez. 327 : 2
Geef dat ons hart mag zijn gericht
op U die ons verstand verlicht,
opdat uw naam ons steeds nabij,
uw lof op onze lippen zij,
 Gez. 327 : 3
totdat met alle englen saam
wij zingen: `heilig is Gods naam!',
en zien U in het zalig licht
van aangezicht tot aangezicht.
 Gezang 328 : 1
Heere Jezus, om uw woord
zijn wij hier bijeengekomen.
Laat in 't hart dat naar U hoort
uw genade binnenstromen.
Heilig ons, dat wij U geven
hart en ziel en heel ons leven.
 Gez. 328 : 2
Ons gevoel en ons verstand
zijn, o Heer, zo zonder klaarheid,
als uw Geest de nacht niet bant,
ons niet stelt in 't licht der waarheid.
't Goede denken, doen en dichten
moet Gij zelf in ons verrichten.
 Gez. 328 : 3
O Gij glans der heerlijkheid,
licht uit licht, uit God geboren,
maak ons voor uw heil bereid,
open hart en mond en oren,
dat ons bidden en ons zingen
tot de hemel door mag dringen.
 Gezang 329 : 1
Grote God, Gij hebt het zwijgen
met uw eigen,
met uw lieve stem verstoord.
Maak de weg tot U begaanbaar,
wees verstaanbaar;
spreek Heer, uw gemeente hoort.
 Gez. 329 : 2
Heer, uw boodschap staat geschreven,
ons ten leven,
maak uw schrift het levend woord.
Zie het boek van uw behagen
opgeslagen;
spreek Heer, uw gemeente hoort.
 Gez. 329 : 3
Roep ons uit de doodse dalen
waar wij dwalen,
door een vreemde stem bekoord.
Breng ons naar de heilge stede
van uw vrede.
Spreek Heer, uw gemeente hoort.
Gezang 330 : 1
Heb dank, o God van alle leven,
die zijt alleen Uzelf bekend,
dat Gij uw woord ons hebt gegeven,
uw licht en liefd' ons toegewend.
Nu rijst uit elke nacht uw morgen,
nu wijkt uw troost niet meer van de aard,
en wat voor wijzen bleef verborgen
werd kinderen geopenbaard.
 Gez. 330 : 2
En of een mens al diep verloren
en ver van U verzworven is,
Gij noemt zijn naam, hij is herboren,
vernieuwd door uw getuigenis.
Uw woord, dat spreekt in alle talen,
heeft uit het graf ons opgericht.
doet ons in vrijheid ademhalen
en leven voor uw aangezicht.
 Gez. 330 : 3
Gemeente, aan wier aardse handen
dit hemels woord is toevertrouwd,
o draag het voort naar alle landen,
vermenigvuldigd duizendvoud.
Een stem zegt: roep ! Wat zoudt gij roemen
op mensengunst of -heerlijkheid ?
't Verwaait als gras en weidebloemen.
Gods woord bestaat in eeuwigheid !
 Gezang 331 : 1
Wij geloven allen in één God,
die de hemel en de aarde
geschapen heeft en Vader is;
ons als kinderen aanvaarde.
Hij wil dagelijks ons voeden,
't vege lijf ons wel bewaren,
onze ziel voor onheil hoeden
en geen leed mag ons wedervaren.
Hij zorgt trouw voor ons, houdt de wacht;
de Heer heeft alles in zijn macht.
 Gez. 331 : 2
Wij geloven allen in zijn Zoon,
Jezus Christus, onze Heere,
die eeuwig bij de Vader woont,
God gelijk in macht en ere.
Uit Maria, die geloofde,
werd de ware mens geboren
die de Heilge Geest beloofde.
Is voor ons, schuldig en verloren,
aan 't kruis gestorven. Uit de dood
ten leven opgewekt door God.
 Gez. 331 : 3
Wij geloven in de Heilge Geest
God, zoals de Zoon, de Vader,
vertroostend wie het oordeel vreest
en verrijkend met zijn gaven,
wie van Christus zijn op aarde,
doet Hij als één lichaam leven,
vrij van kwaad dat hen bezwaarde.
Alle vlees zal dan ook herleven.
Na deez' ellende ons bereid
een leven in de eeuwigheid ! Amen.
 Gezang 332 : 1
Heer Jezus, Gij die als een kind
geboren werd en zijt bemind,
opdat wij niet in eigenwaan
voorgoed verloren zouden gaan,
 Gez. 332 : 2
Gij hebt de kindren niet veracht,
die men gelovig tot U bracht,
maar hun de handen opgelegd
en hen omvangen en gezegd:
 Gez. 332 : 3
`Mensen, laat overal vandaan
de kinderen vrij tot mij gaan;
weerhoudt ze niet, want arm of rijk,
derzulken is het hemelrijk'.
 Gez. 332 : 4
Wij bidden U, o trouwe Heer,
zie in genade op hen neer;
wees met hen in de aardse strijd,
wees met uw hele christenheid.
 Gez. 332 : 5
Stel toch uw sterke englen om
hen heen, zij zijn uw eigendom,
en houd uw hand nu en voortaan
zegenend over hun bestaan.
 Gez. 332 : 6
Zegen hen in hun groei, o Heer,
en laat ze leven tot uw eer,
godzalig hier in deze tijd
en eenmaal in de eeuwigheid.
 Gezang 333 : 1
O Heere God, ons liefst verlangen,
dit kind van ons, dit liefdepand,
wij hebben het van U ontvangen,
wij geven 't U uit uwe hand.
 Gez. 333 : 2
Als Gij het zelf niet vast blijft houden,
nu het in onze handen is,
dit kind voor 't licht bestemd, hoe zouden
wij 't hoeden voor de duisternis ?
 Gez. 333 : 3
Geef dat wij niets zozeer begeren,
als dat ons kind U kennen zal,
die U in Christus onze Heere
geopenbaard hebt eens voor al.
 Gez. 333 : 4
Geef dat het van ons leert te kijken
naar Hem die 't licht der wereld is
en altijd meer op Hem gaat lijken:
een lichtglans in de duisternis,
 Gez. 333 : 5
opdat het eens met ons mag wonen,
Heer, in uw hoge, heilge stad,
als al wie Christus' stralend-schone
verschijning hebben liefgehad.
 Gezang 334 : 1
Heere Jezus, wij zijn nu
in het heiligdom verschenen,
met ons kind gaan wij tot U,
wil uw zegen ons verlenen,
waar de roepstem wordt vernomen:
laat de kindren tot Mij komen.
 Gez. 334 : 2
Laat dit woord dan allermeest
helder klinken in onz' oren:
wie door water en door Geest
niet als kind werd nieuwgeboren
wordt door U niet aangenomen,
kan in 't rijk van God niet komen.
 Gez. 334 : 3
Niemand, die ons helpen kan,
niemand kan ons kind beschermen
Wie zijn wij ? Neem Gij het dan,
draag het in uw groot erbarmen.
Dat het vroeg U in dit leven
ja voorgoed zijn hart mag geven.
 Gez. 334 : 4
Herder, neem uw schaapje aan.
Hoofd, maak het een van uw leden.
Wees zijn weg, wijs het zijn baan.
Vredevorst, wees Gij zijn vrede.
Wijnstok, laat dit rankje bloeien,
dat er eens veel vruchten groeien.
 Gez. 334 : 5
Al het onz' is U gewijd,
't liefste wat Ge ons toevertrouwde
wordt als offer U bereid.
Gij alleen kunt het behouden.
Schrijf de naam door ons gegeven
in het levensboek ten leven.
 Gezang 335 : 1
Heer van uw kerk,
Gij hebt het woord genomen
en zegt ons: laat de kindren tot Mij komen,
want hunner is het koninkrijk.
 Gez. 335 : 2
Hier zijn wij dan:
van U is 't jonge leven,
het moet U dankend worden weergegeven,
want alles komt uit uwe hand.
 Gez. 335 : 3
Reeds staat Gij klaar
en komt ons vriendlijk tegen,
uw liefde vindt ons langs verborgen wegen,
eer wij U zoeken zijt Gij daar.
 Gez. 335 : 4
Geef ons uw naam,
de oude mens moet sterven,
in U zal hij een nieuw bestaan verwerven
als Gij maar voor hem in wilt staan.
 Gez. 335 : 5
Het water wacht
en 't kind ontvangt uw zegen,
Gij spreekt het aan, het heeft een naam gekregen
en niemand rukt het uit uw macht.
 Gez. 335 : 6
Uw teken spreekt
Gij wilt zijn Heiland wezen,
het is gedoopt, begraven en herrezen
in Vader, Zoon en Heilge Geest.
 Gez. 335 : 7
Uw mild gelaat
blijft over 't kind gebogen;
het wordt voor U geboren en getogen,
vervult zijn wegen naar uw raad.
 Gez. 335 : 8
En laat de mond
der kindren, die we U wijden,
eens, zelf ontwaakt, met ons uw naam belijden:
wij leven vast in uw verbond.
 Gez. 335 : 9
Er is gedoopt !
Wij allen zijn verbonden,
het voorgeslacht, de ouders, die hier stonden,
de ganse kerk in één geloof.
 Gezang 336 : 1
Zie hier de kindren tot U komen,
Gij zelf hebt hen genodigd, Heer;
uw roepstem werd door ons vernomen:
wij leggen ze in uw armen neer.
 Gez. 336 : 2
Wil Gij hun Heer en Herder wezen.
Laat ons in deze heilge stond
uw naam op ieders voorhoofd lezen,
het merk, dat hen aan U verbond.
 Gez. 336 : 3
Laat van wie hier als kindren kwamen
uw Heilge Geest nooit zijn geweerd.
Ze zijn van U; draag Gij hun namen
in uw handpalmen gegraveerd.
 Gez. 336 : 4
Zij leven onder uw geleide,
Gij blijft als ieder hen verlaat,
Gij roept hen op tot waken, strijden,
U na te volgen waar Gij gaat.
 Gez. 336 : 5
Ze ontvingen toch het heilig teken
van wat Gij in 't verborgen doet.
Niets kan het testament verbreken,
dat is verzegeld in uw bloed.
 Gez. 336 : 6
En als de loopbaan is gelopen,
het doel bereikt met laatste kracht,
dan gaat de hemel voor hen open:
ze zijn voor eeuwig thuisgebracht.
 Gezang 337 : 1
Het water van de grote vloed
en van de zee zo rood als bloed,
dat is de aardse moederschoot,
dat is de diepte van de dood.
 Gez. 337 : 2
Want al het water wast niet af,
dat wij verzinken in dit graf,
tenzij de duif die nederdaalt
ons uit den hoge vrede haalt.
 Gez. 337 : 3
Tot ondergang zijn wij gedoemd,
als God ons niet bij name noemt,
maar God-zij-dank, Hij doet ons gaan
door 't water van de doodsjordaan.
 Gez. 337 : 4
Wij staan geschreven in zijn hand,
Hij voert ons naar 't Beloofde Land.
Als kinderen gaan wij zingend voort.
De Vader is het die ons hoort.
 Gez. 337 : 5
Met Noach en zijn regenboog,
Mozes die uit Egypte toog
en Jona uit het hart der zee,
bidt heel uw kerk aanbiddend mee.
 Gez. 337 : 6
Na„man, nu niet meer onrein,
mag onder uw beminden zijn.
Ja, alle volken zijn in tel
bij U, o God van Israël !
 Gez. 337 : 7
Gij heft de aarde aan het licht
door diepte heen en door gericht,
eens zal zij bloeien als een roos,
een dal van rozen, zondeloos !
 Gezang 338 : 1
O God, die naar uw strenge wet
het onboetvaardige geslacht
eens door de zondvloed hebt gestraft,
maar Noach in de ark gered,
 Gez. 338 : 2
die Farao verdrinken deed,
toen hij verstokt was van gemoed,
maar Israël met droge voet
deed uitgaan door de Rode Zee,
 Gez. 338 : 3
die in uw Zoon aan ons gelijk
het water van de doodsjordaan
over zijn hoofd hebt laten gaan,
zalige zondvloed tot ons heil,
 Gez. 338 : 4
laat in dit water van de doop
de kinderen die Gij ons geeft,
bij Jezus Christus ingelijfd
begraven worden in zijn dood,
 Gez. 338 : 5
dat zij, tot leven opgestaan
met die hen voorging in de dood,
kruisdragend, in geloof en hoop
en liefde, vrolijk verder gaan,
 Gez. 338 : 6
en in hun laatste ogenblik,
het oog alleen op U gericht,
voor Jezus Christus in 't gericht,
getroost verschijnen zonder schrik,
 Gez. 338 : 7
door Jezus Christus onze Heer,
die, met de Vader en de Geest
één enig God, voor eeuwig leeft
en tot in eeuwigheid regeert.
 Gezang 339 : 1
Wie ingaat tot dit water,
gaat in tot die het water schiep:
de liefde van de Vader
is als het water diep.
 Gez. 339 : 2
Wie ingaat tot dit water,
gaat met die inging in ons vlees,
de Zoon van de genade
die uit de dood herrees.
 Gez. 339 : 3
Wie ingaat tot dit water,
ontvangt die op het water zweeft,
die is uit Zoon en Vader,
de Geest die eeuwig leeft.
 Gez. 339 : 4
En opstaand uit dit water
vergeet hij 't land dat hij verliet,
omdat hij land en water
opnieuw geboren ziet.
 Gezang 340 : 1
Heer, zie ons aarzelend staan
om uw stem gehoor te geven:
kom met Mij naar de Jordaan,
daar ligt de weg naar het leven !
Heer, zie ons aarzelend staan.
 Gez. 340 : 2
Wij moeten kiezen voor U,
want Gij hebt ons uitverkoren
ons te verliezen aan U,
uit water en geest herboren.
Wij moeten kiezen voor U.
 Gez. 340 : 3
Wij zien het beloofde land,
het water gaat voor ons open.
Nu mogen wij aan uw hand
dwars door het water lopen.
Wij zien het beloofde land.
 Gezang 341 : 1
Gij hebt uw woord gegeven
nog voor ik U iets vroeg,
dat is voor heel mijn leven,
ja voor de dood genoeg.
Uw woord is daad, o Vader,
werd brood in de woestijn,
werd mens en is mij nader
dan wie mijn naasten zijn.
 Gez. 341 : 2
Nu ik U heb gegeven
mijn woord op deze dag,
geef dat met heel mijn leven
ik daarvoor instaan mag,
dat ik het in mijn daden
waarmaak aan iedereen.
Maak zichtbaar uw genade
door mij en om mij heen.
 Gez. 341 : 3
God, die uw woord gegeven,
uw Zoon gezonden hebt
en naar zijn beeld het leven
van wie U kent herschept,
wees door uw Geest met allen
die hebben ja gezegd,
dat zij die staan niet vallen.
Maak Gij ons trouw en echt.
 Gezang 342 : 1
Tot U o Heer, tot U die liefde zijt,
die uw volk geheel de weg trouw zijt geweest,
tot U die zelf uw Zoon hebt gegeven,
Heer tot U keren wij toe heel ons leven.
 Gez. 342 : 2
Zij die U volgden in gehoorzaamheid
vonden in hun pijnen de troost van uw Geest.
Geen, wiens geloof een kruis krijgt te dragen,
zal ooit vergeefs U de kracht hoeven vragen.
 Gez. 342 : 3
Kent Gij ons Heer, hebt Gij ons toebereid,
zijn ook wij genood tot uw bruiloft, uw feest ?
Help dan de laatste schroom overwinnen:
laat uw gemeente vandaag nieuw beginnen.
 Gez. 342 : 4
Maak onze doop ten teken dat de tijd
van uw heil vervuld is, dat elk door uw Geest
vruchten zal dragen, vruchten van vrede:
zo zal op aarde uw naam zijn beleden !
 Gezang 343 : 1
Nu heeft het oude leven afgedaan !
Wij mogen aan de toekomst toebehoren,
want grote dingen heeft de Heer gedaan:
wij zijn als kinderen van God herboren.
 Gez. 343 : 2
Geen macht op aarde houdt hem in zijn macht
die werd begraven in de dood des Heren,
die opstond tot het leven in zijn kracht
om aan zijn hand een nieuwe weg te leren.
 Gez. 343 : 3
Water en Geest verwekten door de doop
een nieuwe mens, die voortaan vrij mag leven.
Bevrijd van zonde en vervuld van hoop
mag hij zijn krachten aan het Godsrijk geven.
 Gez. 343 : 4
't Lied van de vreugde gaat van mond tot mond:
Gods liefde heeft ons samen uitverkoren
om overal, de hele wereld rond,
de boodschap van zijn rijk te laten horen.
 Gezang 344 : 1
Het heil des hemels werd ons deel
alleen door Gods genade.
Wij werkten en wij wonnen veel,
maar alle winst bleek schade.
't Geloof ziet Jezus Christus aan:
wat Hij deed is genoeg gedaan
voor al wie leeft op aarde.
 Gez. 344 : 2
Geen mens kon ooit des Heren wet,
der mensen maat vervullen;
toen heeft de Zoon zich ingezet
om God en onzentwille
en kwam tot ons, een mens als wij,
maar zonder zonde, waarlijk vrij,
de mens van den beginne.
 Gez. 344 : 3
Om Hem rechtvaardigt nu de Heer
het leven van ons allen.
God is op ons niet toornig meer,
maar ziet met welgevallen
een volk, gedoopt in Christus' doop,
verenigd in geloof en hoop
en liefde tot elkander.
 Gez. 344 : 4
Want wie hier leeft op zijn gezag,
die is voor God rechtvaardig,
hij vindt zijn handen elke dag
tot goede werken vaardig;
als nieuw wordt rond hem het bestaan
en in hem vangt het voorjaar aan
van 's Heren nieuwe aarde.
 Gez. 344 : 5
Lof Vader, Zoon en Heilge Geest,
Hem die voor alle tijden
ons heeft geroepen tot zijn feest,
die zeer ons zal verblijden.
Ja, ons verlangen wordt vervuld
en onze menslijkheid onthuld,
zij is in God voleindigd.
 Gezang 345 : 1
Jezus, Meester aller dingen,
Woord van God van den beginne,
in het lot der stervelingen
brengt Gij tekenen tot stand.
 Gez. 345 : 2
Gij weerstaat de boze machten,
storm en ontij, donkre nachten
en 't gevaar dat wij niet achten :
richt U op en strek uw hand !
 Gez. 345 : 3
Mozes heeft behoud gevonden,
Farao ging diep ten onder,
Gij doet wonder boven wonder,
draag ons naar de overkant.
 Gez. 345 : 4
Als wij slapen zult Gij waken;
die als Jona in het water
uit de diepte en verlaten
riep en niets dan onheil vond.
 Gez. 345 : 5
Gij hebt, uit de dood verrezen,
't boos getij terecht gewezen,
en het water zal U vrezen,
't water brengt ons weer aan land.
 Gez. 345 : 6
Hoe hebt Gij ons lot gedragen
om het oude te begraven,
Jezus, goede hoop en haven,
uitzicht van het nieuwe land.
 Gez. 345 : 7
Zend uw adem, wend de steven,
dat uw schepelingen leven
door uw goede Geest gedreven
met het loflied in de mond !
 Gezang 346 : 1
Ter maaltijd van het lam gereed,
in witte klederen gekleed,
de Rode Zee reeds doorgegaan,
roepen wij koning Christus aan,
 Gez. 346 : 2
wiens lichaam is als offerspijs
verzengd op 't altaar van het kruis,
wiens rode bloed wij drinken tot
ons eeuwig heil, tot vrede in God.
 Gez. 346 : 3
De nacht van Pasen maakt ons vrij,
de doodsengel gaat ons voorbij,
de tyrannie heeft afgedaan
waarmee ons Farao wou slaan.
 Gez. 346 : 4
Christus is 't Pascha deze nacht,
't lam dat ten offer werd gebracht.
Hij is 't die ons zijn lichaam bood
als rein en ongedesemd brood.
 Gez. 346 : 5
O offerlam dat eeuwig leeft,
de poort der hel verbroken heeft,
gevangenen uit diepe nacht
in 't eeuwig licht heeft thuisgebracht,
 Gez. 346 : 6
Christus die stralend triomfeert,
als overwinnaar wederkeert,
en bindt de vijand hoe hij woedt,
en 't paradijs weer opendoet,
 Gez. 346 : 7
die voert alom uw heerschappij,
op deze feestdag bidden wij:
bescherm uw volk, stel het niet bloot
aan al het woeden van de dood.
 Gezang 347 : 1
Roept God een mens tot leven,
wie weet waarom en hoe,
hij moet zichzelf prijsgeven
hij leeft ten dode toe.
 Gez. 347 : 2
Gods woord roept door de tijden
zijn volk en grijpt het aan.
Hij doet het uitgeleide,
het moet de zee ingaan.
 Gez. 347 : 3
Geroepen en verzameld
uit dood en slavernij,
gedoopt in wolk en water,
dat volk van God zijn wij.
 Gez. 347 : 4
Wij werden nieuw geboren,
toen de mens Jezus kwam,
die als een slaaf de zonde
der wereld op zich nam.
 Gez. 347 : 5
Met Hem in geest en water
tot zoon van God gewijd,
zijn wij met Hem begraven,
verrezen voor altijd.
 Gez. 347 : 6
Gestorven voor de zonde,
in Jezus' bloed vereend
en met elkaar verbonden,
levend voor God alleen.
 Gez. 347 : 7
Wie Jezus' kelk wil drinken
zijn doop wil ondergaan,
zal in de dood verzinken
en uit die dood opstaan.
 Gez. 347 : 8
Hij zal zijn leven geven,
hij maakt zichzelf tot brood
hij sterft en anderen leven,
hij overleeft de dood.
Gezang 348 : 1
Wij dragen onze gaven,
het werk van onze hand,
het werk van onze dagen,
de garven van het land,
van wind en zon en regen
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja !
 Gez. 348 : 2
De dagen alle zeven
die staan in Mozes' wet,
maar één staat er geschreven,
die wordt op zij gezet
ter wille van uw liefde
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja !
 Gez. 348 : 3
De vogels en de dieven
die leven van de wind,
maar wie er niet kan vliegen
en wie de schoven bindt
moet werken en geloven
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja !
 Gez. 348 : 4
Wij wijden U de schoven,
wij wijden U het brood,
want brood komt uit den hoge
van bij de Heere God,
voor wie de halmen buigen
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja !
 Gez. 348 : 5
Wij brengen U de druiven,
wij plengen U de wijn,
die zal van U getuigen,
die zal U eigen zijn,
geheel en al U eigen
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja !
 Gez. 348 : 6
Het is en moet zo blijven
de gave van uw hand,
al wat wij van U krijgen,
de vruchten in de mand,
de broden op de tafel
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja !
 Gez. 348 : 7
Gij hebt U zelf gegeven
als zaad, voor ons ontkiemd,
uw hart en ziel en zegen,
Gij zijt het, die ons dient
met vlees en bloed en leven
o God en Heer, groot is uw eer,
halleluja !
 Gezang 349 : 1
O Vader, trek het lot U aan
van allen die door U bestaan.
Gij die geen stenen geeft voor brood,
wees met uw kinderen in nood;
en stil, God die rechtvaardig zijt,
de honger naar gerechtigheid.
 Gez. 349 : 2
O Vader, trek het leed U aan
van allen die met ons bestaan.
Gij hebt gezegd: geef g¡j hun brood,
doe ons hun broeders zijn in nood,
opdat zij weten, wie Gij zijt:
de God van hun gerechtigheid.
 Gezang 350 : 1
God, die leven
hebt gegeven
in der aarde schoot,
alle vrucht der velden
moeten we U vergelden,
dank voor 't daaglijks brood.
 Gez. 350 : 2
Niet voor schuren,
die niet duren,
gaaft Gij vruchtbaarheid,
maar opdat op aarde,
in uw goede gaarde,
niemand honger lijdt.
 Gez. 350 : 3
Maar wij rijken,
ach, wij blijken
hard en onverstoord.
Open onze oren,
Heer, opdat wij horen
't roepen aan de poort.
 Gez. 350 : 4
Wil dan geven,
dat ons leven
zelf ook vruchtbaar zij.
Laat in goede daden
't woord van uw genade
opgaan, sterk en vrij.
 Gezang 351 : 1
Zie ons heden
voor U treden,
God die goedheid zijt,
die ons hebt gegeven
Christus, 't eeuwig leven,
eens en voor altijd.
 Gez. 351 : 2
God van zegen,
onzentwege
hebt Ge uw Zoon gezaaid;
en het zaad werd wakker:
op de wereldakker
wordt met vreugd gemaaid.
 Gez. 351 : 3
Ach, wij smeken:
in dit teken,
Heer, maak ons gewis,
dat Gij ons zult schenken
boven alle denken
wat ons nodig is.
 Gez. 351 : 4
Laat wie zaaien
straks ook maaien
naar uw goede wet.
Zegen onze landen;
't werk van onze handen,
God, bevestig het !
 Gezang 352 : 1
U, verborgen Christus, bid 'k eerbiedig aan:
doe ons in deez' teeknen 't heilgeheim verstaan !
U geeft zich mijn harte over gans en al,
schoon het uwe grootheid nimmer vatten zal.
 Gez. 352 : 2
Ogen, mond en handen raken U niet aan,
door 't gehoor slechts wordt Gij in 't geloof verstaan.
Wat Gij, Heer, gezegd hebt, neem 'k als waarheid aan;
nooit kan hoger waarheid naast dit woord bestaan.
 Gez. 352 : 3
Aan het kruis verborg zich slechts uw godlijkheid,
hier verbergt zich tevens uwe menslijkheid.
Maar nochtans geloof ik en belijd het klaar:
schenk mij dan genade als de moordenaar !
 Gez. 352 : 4
Niet als Thomas zie ik op uw wonden neer,
maar met hem belijd ik U als God en Heer.
Maak, dat ik steeds vaster U geloven mag,
immer op U hopen en U minnen mag.
 Gez. 352 : 5
Heilige gedachtnis van des Heren dood !
Leven schenkt Ge ons mensen, Heiland, levend Brood.
Geef mijn geest te leven uit uw overvloed,
schenk ons van uw rijkdom, kennis, klaar en zoet !
 Gez. 352 : 6
Jezus, wiens gedachtnis ik nu vieren mag,
voer mij door de scheemring naar die volle dag,
dat mijn oog uw aanzicht zonder iets dat scheidt
ongesluierd schouwe in Gods heerlijkheid !
 Gezang 353 : 1
Het hoogste woord daalt uit het licht
en blijft toch voor Gods aangezicht.
Het geeft zich over aan de nacht,
zo wordt zijn grote werk volbracht.
 Gez. 353 : 2
E‚n van zijn jongeren verraadt
Hem aan de vijand die Hem haat.
Maar aan het maal des levens geeft
Hij zich aan hen als brood dat leeft.
 Gez. 353 : 3
In twee gedaanten, vlees en bloed,
is Hij hun aller overvloed,
brood wordt gebroken, wijn gestort,
zodat de mens verzadigd wordt.
 Gez. 353 : 4
Hij komt tot ons als lotgenoot,
Hij deelt zich aan ons uit als brood,
als losgeld geeft Hij zich aan 't kruis
en als ons loon in 't vaderhuis.
 Gez. 353 : 5
O zalig Lam dat voor ons boet,
de deur des hemels opendoet,
de vijand staat hier om ons heen,
Gij kunt ons helpen, Gij alleen.
 Gez. 353 : 6
De enige, drie-eenge Heer,
zij eeuwig alle lof en eer,
die in het vaderland ons geeft
het leven dat geen einde heeft.
 Gezang 354 : 1
God zij gezegend ! Laat ons dank bewijzen
Hem die met zijn drank en spijze,
ja, met zijn lichaam ons verkwikken wilde,
onze dorst en honger stilde.
Kyrieleison !
Door uw heilig lichaam, Zoon van God,
ons geboren uit Maria's schoot,
en uw heilige bloed
help ons, Heer, en wees ons goed.
Kyrieleison !
 Gez. 354 : 2
Zijn heilig lichaam, in de dood gegeven,
is het brood waardoor wij leven.
Geen groter gave kon Hij aan ons schenken,
laat ons daarom Hem gedenken !
Kyrieleison !
Heer, die ons zo grote wondren doet,
niets dan liefde dwong U, dat Ge uw bloed
in de dood voor ons gaf,
zo lost Ge onze schulden af.
Kyrieleison !
 Gez. 354 : 3
God geve ons allen zijn genade en zegen,
dat wij wandlen op zijn wegen,
broederlijk één in liefde en in trouwe,
dat de spijze ons niet berouwe.
Kyrieleison !
Heer, uw Geest zij met ons voor altijd;
leer ons rechte mate en matigheid,
dat uw volk eensgezind
vrede zoekt en vrede vindt.
Kyrieleison !
 Gezang 355 : 1
Ziel, mijn ziel, aanvaard uw luister,
treed te voorschijn uit het duister
om u met het licht te sieren
en uw zaligheid te vieren.
God wil in zijn welbehagen
u als gast aan tafel vragen,
God, wien hemelen niet binden,
in uw hart een herberg vinden.
 Gez. 355 : 2
Ach ik honger naar uw goedheid,
Zoon des mensen, naar uw zoetheid.
Tranen schrei ik van verlangen
om uw spijze te ontvangen,
dorstende in al mijn denken
naar de drank die Gij zult schenken,
totdat brood en wijn mij geven
deel, o Christus, aan uw leven.
 Gez. 355 : 3
Diepe vrees en zoet verlangen
houden nu mijn hart gevangen.
Het geheim van deze spijze
't wonder dat Gij wilt bewijzen
aan uw kind, het doet mij beven.
Gij zijt groot, Gij zijt verheven.
Wordt er ooit een mens gevonden
die uw almacht kan doorgronden ?
 Gez. 355 : 4
Geen verstand kan dit verklaren,
niets dit wonder evenaren,
dat in 't brood dat wij hier eten
wij met God zijn aangezeten,
in de wijn die wordt gedronken,
Christus' bloed ons wordt geschonken.
O geheim dat wij aanschouwen
God, als wij uw Geest vertrouwen.
 Gez. 355 : 5
Jezus, oorsprong van mijn leven,
zon van vreugde, hoog verheven,
Jezus, hart van mijn beminnen,
levensbron en licht der zinnen,
zie ik val hier voor uw voeten,
laat mij waardig U ontmoeten,
mij genieten van uw spijze,
bij U zijn om U te prijzen.
 Gez. 355 : 6
Heer, wien liefde heeft bewogen
neer te dalen uit den hoge,
die gewillig hebt uw leven
in de dood voor ons gegeven,
en uw kostbaar bloed doen vloeien,
dat wij daaruit zouden bloeien,
en uw lieflijke geschenken
altijd liefelijk gedenken.
 Gez. 355 : 7
Jezus, ware levensspijze,
laat mij op de rechte wijze
eten 't brood van uw genade
tot genezing, niet tot schade.
Laat mijn ziel uw liefde ervaren,
die Gij eens zult openbaren,
als ik zal zijn aangezeten
en het brood met U zal eten.
 Gezang 356 : 1
O leid mijn blindheid bij de hand,
leid mij naar het vertrouwde feest.
Ik ben een vreemde in dit land,
Gij leidt mij door uw woord en Geest.
Gij geeft aan mij, o liefde groot
Uzelf in dit gebroken brood.
 Gez. 356 : 2
Wij die hier zitten bij elkaar
in één aanbidding, licht en stil,
maak ons uw zoetheid openbaar,
ons één van hart en één van wil,
als ranken naar omhoog geleid,
o wijnstok van de eeuwigheid.
 Gez. 356 : 3
Verzadigd met één brood zijn wij,
één lichaam en Gij zijt het hoofd.
E‚n lied van lof en eer maakt Gij
het leven dat in U gelooft.
O liefde die ontbloeit uit pijn
wij zijn van U in brood en wijn.
 Gezang 357 : 1
Breek ons, Heer, het brood,
als bij die getrouwen,
die Gij na uw dood
leven deedt aanschouwen
dat we U kennen mogen.
Open uit den hoge
ons de ogen.
 Gez. 357 : 2
Geen kan waardig zijn,
hoe hij ook verlange,
om in brood en wijn
U, Heer, te ontvangen.
Ondoorgrondlijk wonder:
Gij hebt uit de zonden
ons ontbonden.
 Gez. 357 : 3
God en mens, die gaf
aan het kruis uw leven,
roep ons uit het graf,
dat wij met U leven.
Laat ter bruiloft komen,
door U aangenomen,
al uw vromen.
 Gez. 357 : 4
Water werd tot wijn
waar Gij hebt gesproken.
Laat geschonken zijn,
met het brood gebroken,
m‚‚r dan wijn: uw wezen,
brood dat ons van vrezen
doet genezen.
 Gez. 357 : 5
Eind en oerbegin,
bron die ons wil drenken,
wijnstok, plant ons in
als uw groene ranken;
Lam en Herder tevens,
Waarheid, Weg en Leven,
ons gegeven.
 Gez. 357 : 6
Eerstgeboren stem,
spreek de taal der dingen,
leer ons het geheim
van uw heil bezingen.
Noem met nieuwe namen
wie hier tot U kwamen.
Eeuwig amen.
 Gezang 358 : 1
Genadig Heer, die al mijn zwakheid weet,
wil mij vergeven wat ik U misdeed;
verwerp mij niet, die op uw vrijspraak wacht,
maar troost mij met uw woord: het is volbracht.
 Gez. 358 : 2
Gij hebt mij, Heer, geroepen aan uw dis,
het heilig feest van uw gedachtenis;
schenk mij uw Geest, opdat ik U ontmoet
in 't teken van uw lichaam en uw bloed.
 Gez. 358 : 3
Gij, die voor armen rijkdom hebt bereid,
voor onrechtvaardigen gerechtigheid,
zie, hoe naar U zich mijn verlangen wendt
en leid mij zelf, Heer, tot uw sacrament.
 Gez. 358 : 4
Wie geeft het brood, dat hongerigen voedt,
waar is de bron waaruit ik drinken moet ?
Gij, Heer, alleen kunt mijn genezing zijn;
voed mij en drenk mij met uw brood en wijn.
 Gez. 358 : 5
Nu ik mijn hand strek naar 't gebroken brood
en neem de beker, die Gij zelf mij boodt,
hoe komt Gij met uw goedheid mij nabij;
berg me in uw liefde, Heer, en zegen mij.
 Gez. 358 : 6
U wil ik danken, grote Levensvorst;
Gij hebt gestild mijn honger en mijn dorst.
Uw kracht, uw leven daalde in mij neer;
in uw gemeenschap wil ik blijven, Heer.
 Gezang 359 : 1
Midden in de dood
zijn wij in het leven,
want E‚n breekt het brood
om met ons te leven
midden in de dood.
 Gez. 359 : 2
Dood is in ons bloed,
dood voor onze ogen,
maar Hij geeft ons moed,
dat wij leven mogen
met de dood in 't bloed.
 Gez. 359 : 3
Dat wij uit de dood
opstaan om te leven,
etend van het brood
dat Hij heeft gegeven
midden in de dood.
 Gez. 359 : 4
Lamp voor onze voet,
licht voor onze ogen,
geef ons levensmoed
met de dood voor ogen,
met de dood in 't bloed.
 Gez. 359 : 5
Jezus, uit de dood
opgestaan tot leven,
wees voor ons het brood,
dat wij in U leven
midden in de dood.
 Gez. 359 : 6
Wees voor ons de wijn,
dat wij van U drinken.
Wees voor ons de pijn,
dat wij in U zinken,
dat wij in U zijn.
 Gezang 360 : 1
Heer, wij komen vol verlangen,
op uw roepstem naar uw dis,
want door schuld met schrik bevangen
zoekt ons hart vergiffenis:
slechts in U bestaat ons leven,
die uw bloed voor ons woudt geven;
laat ons dan in brood en wijn
met Uzelf gespijzigd zijn.
 Gez. 360 : 2
Sterk ons wankelend vertrouwen,
geef ons zelf wat Gij geboodt:
dat wij met oprecht berouwen
enkel rusten in uw dood;
ja, vervul ons met uw krachten,
opdat wij uw wet betrachten,
zegen zo uw sacrament,
dat ons hart U steeds meer kent.
 Gez. 360 : 3
Leer ons, Heer, vrijmoedig spreken
over uw verlossend werk;
geef dat niet die woorden breken
op de daden van uw kerk,
maar dat wij geheiligd leven
op de plaats door U gegeven,
en U volgen onder 't kruis
op de smalle weg naar huis.
 Gezang 361 : 1
De Heer zegt woorden van leven,
het woord geeft Hij ons in de mond.
Hij geeft het om verder te geven.
Het woord gaat van mond tot mond.
 Gez. 361 : 2
Wij brengen het brood naar de schare,
de Heer geeft het ons in de hand.
Het is er niet om te bewaren.
Het brood gaat van hand tot hand.
 Gezang 362 : 1
De eerste uit de doden
die sterft en eeuwig leeft,
die met een hand vol broden
zijn volk verzadigd heeft,
die is het brood dat heden
voor ons gebroken wordt,
die is de vrucht vertreden,
het kostbaar bloed gestort.
 Gez. 362 : 2
De eerste uit de doden
die water maakt tot wijn,
is onder zijn genoden
een levende fontein,
zoals er staat geschreven:
springende wijd en zijd
tot in het eeuwig leven,
een zee van zaligheid.
 Gezang 363 : 1
O God die stierf onschuldig,
geoogst als wijn en brood,
Gij hebt vermenigvuldigd
ons leven met uw dood.
Op wonderbare wijze
zegent Gij ons bestaan.
Gij spijst, Gij zijt de spijze,
wij zitten met U aan.
 Gezang 364 : 1
Laat ons als Jezus' jongren nooit vergeten:
die drinken uit één kelk, van één brood eten,
die zijn in Hem, gereinigd van hun zonden,
tot één verbonden.
 Gez. 364 : 2
Als wij als broeders met elkander leven,
ons voor de armen en de zwakken geven,
vervullen wij de laatste wil des Heren,
zijn naam ter ere.
 Gez. 364 : 3
Moge zijn liefde liefde in ons wekken,
dat eensgezind wij door de wereld trekken.
Leid als één kudde op uw weg ons verder,
o goede Herder.
 Gezang 365 : 1
De zonden zijn vergeven !
Dit is een woord ten leven,
bevrijdend van de schuld.
Wat God ons ooit beloofde,
wordt nu voor wie geloofde
in Jezus' naam geheel vervuld.
 Gez. 365 : 2
't Is ook voor mij geschreven:
ook ik mag uit Hem leven
die ons genezen heeft.
Zijn liefde tot de zijnen
brengt ons met Hem in 't reine,
wij weten dat Hij ons vergeeft.
 Gezang 366 : 1
Gij zijt mijn goed,
mijn overvloed,
Gij zijt mijn brood, mijn beker,
door uw dorst en door uw dood:
al mijn levensteken !
 Gez. 366 : 2
Gij die het land
van Kanaän
doorkruist hebt allerwege:
waarom wordt Gij niet verstaan
als Gij spreekt van zegen ?
 Gez. 366 : 3
Gij zegt ons: ziet
het woongebied
dat gij met Mij zult erven !
Maar mijn hart bewaart het niet,
ik verzuim uw sterven.
 Gez. 366 : 4
Gij zegt: wordt vrij
en komt tot Mij,
mijn juk is licht te dragen !
Maar ik ga uw woord voorbij
en ik pluk de dagen.
 Gez. 366 : 5
Ik zwerf en dwaal
totdat ik daal
in 't graf van mijn begeren,
zal ik ooit uw kruis zien staan
en mijn leven leren ?
 Gez. 366 : 6
Keer mij tot U
opdat ik zie
uw land van melk en honing:
waar uw Vaders wil geschiedt
is mijn spijs, mijn woning !
 Gezang 367 : 1
Wij bidden u Gods zegen toe.
Neemt die eerbiedig aan
hoe ook uw weg mag gaan.
Nog kent geen mens het wat en hoe,
gij moogt vertrouwend lopen:
God doet de toekomst open.
 Gez. 367 : 2
Gij hebt elkander trouw beloofd;
een menslijk feilbaar woord
werd hier door ons gehoord.
Dit woord behoudt het in geloof.
Meer hebt gij niet van node:
God houdt uw ja omsloten.
 Gezang 368 : 1
Als God ons huis zijn gunst onthoudt,
dan is het tevergeefs gebouwd,
laat daarom, Heer, ons niet alleen
met ons bestek, met hout en steen.
 Gez. 368 : 2
Ga niet voorbij aan ons domein,
laat het uw huis, uw tempel zijn,
waarvan Gij 't grondplan hebt bepaald,
opdat uw Geest, Heer, daarin daalt.
 Gez. 368 : 3
En reinig met uw vuur het vuur
van onze haard en maak het puur:
uw gloed, bij mensen ingekeerd,
die onze brandstof niet verteert.
 Gez. 368 : 4
Laat ons elkander, bij het licht
dat Gij ontstak, van aangezicht
tot aangezicht uw lieflijkheid
spiegelen, God die liefde zijt.
 Gezang 369 : 1
God die in het begin
uit aarde, naar zijn beeld,
de mensen voor elkaars
geluk geschapen heeft,
Hij doet u samen zijn,
Hij maakt u man en vrouw,
elkanders brood en wijn,
elkanders woord van trouw.
 Gez. 369 : 2
Zoals van meet af aan
een mens geen antwoord vindt,
als hij niet door een mens
ten diepste wordt bemind,
zo zult gij nu voortaan
in liefde en in leed
elkanders antwoord zijn,
één lichaam en één geest.
 Gez. 369 : 3
Zoals ten einde toe
de mensen twee aan twee
hun lange wegen gaan,
en God gaat met hen mee,
zo zal Hij met u zijn
in leven en in dood,
Hij wordt uw brood en wijn
en dit geheim is groot.
 Gezang 370 : 1
O eeuwge Schepper van het al
die dag en nacht in hun getal,
tijd en getijde in hun kring
ons geeft in milde wisseling.
 Gez. 370 : 2
Hoor de heraut der dageraad,
die waakt terwijl de nacht vergaat,
hen die op reis zijn begeleidt,
en nacht van nacht met roepen scheidt.
 Gez. 370 : 3
Hij roept, de drager van het licht
verrijst en al het duister zwicht.
Hij roept, de boze geestenschaar,
die 's nachts ons kwelt, vlucht uit elkaar.
 Gez. 370 : 4
Hij roept, de zeeman vat weer moed,
stil wordt de wilde watervloed.
Hij roept, de rots der kerk bevrijdt
zich van zijn schuld doordat hij schreit.
 Gez. 370 : 5
O Jezus, zie hoe zwak wij zijn,
maak Gij ons door uw blik weer rein.
Het kwaad dat ons verstikken wou
breekt los in tranen van berouw.
 Gez. 370 : 6
O licht, verlicht ons binnenin
verdrijf de slaap uit ziel en zin,
ons eerste lied zij U gewijd,
en onze trouw en dankbaarheid.
 Gezang 371 : 1
De haan kraait dat de dag begint,
het licht het duister overwint.
Christus spreekt in het hart ons aan
om tot het leven op te staan.
 Gez. 371 : 2
Sta op uit slaap en nacht, roept Hij,
bedwelmend is hun heerschappij.
Treed kuis en zuiver aan het licht,
en waak: Ik nader ten gericht.
 Gez. 371 : 3
De haan kraait en het vogelheer
onder het dak gaat luid te keer
vlak voor de dageraad aanbreekt;
zo komt de stem die oordeel spreekt.
 Gez. 371 : 4
Ons die het diepe duister dekt,
een dek van traagheid neerwaarts trekt,
ons wekt hij op om op te staan:
ontwaak, ontwaak, de dag breekt aan.
 Gez. 371 : 5
O dat de lichte stralengloed,
die heel de hemel blinken doet,
ook ons, gebukt in druk en pijn,
weer uitzicht geeft op zonneschijn.
 Gez. 371 : 6
Wel is het slapen in de tijd
beeld van de slaap in eeuwigheid,
waarin de zware zondenacht
ons neerdwingt door zijn overmacht,
 Gez. 371 : 7
maar van de hoge klinkt de stem,
verkondigend de komst van Hem
die opgaat als een dageraad,
opdat geen duister meer bestaat.
 Gez. 371 : 8
Als ons het kwaad gevangen houdt
weerklinkt de stem van de heraut
die met zijn licht ons hart vervult,
een einde maakt aan zonde en schuld.
 Gez. 371 : 9
De mens die God verloochend heeft
krijgt diep berouw en weent en beeft.
De haan die zijn geweten wekt,
die heeft hem aan zichzelf ontdekt.
 Gez. 371 : 10
Ja dit is onze zekerheid,
dat Christus deze stille tijd
bij 't luide kraaien van de haan
uit 't rijk des doods is opgestaan.
 Gez. 371 : 11
Zo is de macht des doods gestuit,
de haan roept luid het leven uit,
zo breekt de helse overmacht,
de dag is sterker dan de nacht.
 Gez. 371 : 12
Hoe ijdel is en vals en dwaas
de wereld en haar trots geraas,
niets dan een slaap, een droom, een waan.
O waak en neem de waarheid aan.
 Gez. 371 : 13
Goud en genot en voorspoed is
en eer en macht slechts duisternis,
die in het morgenlicht verdwijnt.
O waak totdat de Heer verschijnt.
 Gezang 372 : 1
O diepe nacht die ons omringt,
de wereld in uw duister dwingt,
het licht van Christus kleurt de lucht,
Hij komt, Hij jaagt u op de vlucht.
 Gez. 372 : 2
De aarde die in 't donker lag,
komt in zijn zonlicht aan de dag.
Alles krijgt kleur en glans en licht
in 't stralen van zijn aangezicht.
 Gez. 372 : 3
U Christus kennen wij alleen,
U zoekt ons zingen, ons geween.
Zie ons in eenvoud voor U staan,
o Heer, neem onze harten aan.
 Gez. 372 : 4
Zoveel is zwart van kwaad en pijn.
Maak door uw licht de wereld rein.
O ster die in de hemel staat,
verlicht ons met uw licht gelaat.
 Gez. 372 : 5
Aan God de Vader in zijn troon,
en aan zijn eengeboren Zoon,
zij met de Geest wiens troost ons leidt,
de lof en eer in eeuwigheid.
 Gezang 373 : 1
Nu wordt het licht, de dag breekt aan,
de Heer wekt ons om op te staan.
God zij geloofd, dat Hij vannacht
ons heeft bewaard voor satans macht.
 Gez. 373 : 2
Oefen, Heer Christus, deze dag
over ons leven uw gezag.
Laten uw englen sterk en rein
met al uw goedheid om ons zijn,
 Gez. 373 : 3
opdat ons hart gehoorzaam zij
aan uw geprezen heerschappij
en al wat onze hand verricht
een spiegelglans zij van uw licht.
 Gez. 373 : 4
Doe Gij ons werk gelukken, Heer,
en laat het strekken tot uw eer.
Gij licht der wereld, ja doorschijn
geheel ons doen, geheel ons zijn.
 Gezang 374 : 1
De zon gaat op in gouden schijn,
laat ons de hemel dankbaar zijn
want God is met ons, God is goed.
Hij heeft ons deze nacht behoed.
 Gez. 374 : 2
De dag staat weer aan het begin,
laat ons God zingen één van zin
en bidden dat Hij met ons gaat,
en ons bewaart voor alle kwaad.
 Gez. 374 : 3
Wij danken U die eeuwig zijt,
Gij hield door uw barmhartigheid
met al uw engelen de wacht
rondom ons heen in deze nacht.
 Gez. 374 : 4
Gij staat ons in uw Zoon terzij,
wees ook vandaag ons weer nabij,
weer van ons, trouwe toeverlaat,
al wat ons naar het leven staat.
 Gez. 374 : 5
O Heere God, sla op ons acht,
houd Gij op onze weg de wacht,
wees onze koning, onze held
die voor ons uit gaat op het veld.
 Gez. 374 : 6
Neem Gij het hart dat voor U slaat,
verlicht ons woord en onze daad,
dan gaan wij voort vol goede moed
en doen ons werk getrouw en goed.
 Gez. 374 : 7
Al wat wij doen zij U gewijd,
Gij die in Christus met ons zijt,
en wij ontvangen U ter eer
de gaven van uw hand, o Heer.
 Gezang 375 : 1
De trouw en goedheid van de Heer
verschijnt ons elke morgen weer
en blinkt en blijft als dauw zo fris,
zolang het dag op aarde is.
 Gez. 375 : 2
Maar gij die zegt in overmoed:
`Als God zo trouw is en zo goed,
dan doe ik wat mijn hart behaagt,' -
weet, dat Hij rekenschap u vraagt.
 Gez. 375 : 3
Hij siert zijn hemel niet om niet
met sterren, maar opdat gij ziet,
hoe vol van orde, schoon en stil
Hij heel zijn schepping hebben wil.
 Gez. 375 : 4
Daartoe gaf God uw ogen 't licht,
opdat ge u naar die orde richt
en blij in al zijn werk herkent,
dat u zijn liefde is toegewend.
 Gez. 375 : 5
O Christus, schone morgenster,
wees met uw gunst ons hart niet ver;
steek al uw lichten in ons aan,
dan kan uw heil ons niet ontgaan.
 Gez. 375 : 6
Drijf uit, o licht, wat duister is,
behoed ons hart voor ergenis,
voor blindheid en voor schande en schuld;
houd niet uw glans voor ons verhuld,
 Gez. 375 : 7
opdat wij wandlen als bij dag
en, kome wat er komen mag,
staan vast in het geloof, o Heer,
van U verlaten nimmermeer.
 Gezang 376 : 1
In 't oosten klaar laat blozen
de dageraad
de liefelijke rozen
van haar gelaat.
 Gez. 376 : 2
O helle morgensterre,
Gods eeuwig Zoon,
schiet op ons hart van verre
uw stralen schoon !
 Gez. 376 : 3
Vermeer tot uwen love
het kranke licht
van onze klein gelove
en toeverzicht.
 Gez. 376 : 4
Maak wakker onze leden
en traag gemoed
om vlijtig te betreden
uw paden goed.
 Gez. 376 : 5
Totdat wij eens in waarheid
verheven hoog,
aanschouwen uwe klaarheid
van oog tot oog !
 Gezang 377 : 1
De gouden zonne / heeft overwonnen
en toont haar zege / nu allerwege,
zendt haar verkwikkend en liefelijk licht.
Met moede leden / zo lag ik terneder,
maar nu herrijs ik, / nu zegen en prijs ik,
hemel, uw schoonheid met stralend gezicht.
 Gez. 377 : 2
Hoog in den hoge / schouwen mijn ogen
wat God de Heere / te zijner ere
heerlijk gebouwd heeft, een kunstwerk zeer groot:
't huis waar zijn vromen / eenmaal zullen komen,
als in Gods vrede / zij opstaan beneden,
uit dezer aarde vergankelijke schoot.
 Gez. 377 : 3
Laat ons de Heere / danken en eren;
wat wij ontvingen / aan zegeningen,
't worde Hem alles ten offer gewijd.
Maar beter gave / dan huis en dan have
is Hem te minnen / met harten en zinnen, -
daar is geen offer, dat meer Hem verblijdt.
 Gez. 377 : 4
Geef Gij ons heden / voorspoed en vrede;
al onze zorgen, / avond of morgen,
zijn in uw vaderlijk veilige hand.
Wat er ook woede / des nachts, in uw hoede
kan 't ons niet raken, / en als wij ontwaken,
dan is uw zonlicht daar weer, triumfant.
 Gez. 377 : 5
Heel mijn begeren / heb ik, o Heere,
tot U verheven: / hier is mijn leven, -
zegen dan wat ik begin, o mijn God.
Ben ik in zonde / door satan gebonden,
slaak Gij die banden; / ik stel me in uw handen,
sterk mij, bevestig mij in uw gebod.
 Gez. 377 : 6
Staan mij te wachten / tranen en klachten,
wilt Gij mij wijzen / bittere spijzen, -
Vader, Gij weet wat uw schepsel behoeft.
Neem in genade / weg wat mij zou schaden,
neem het en zend mij / wat Gij wilt, - Gij kent mij;
nooit hebt te zeer Gij uw kindren beproefd.
 Gez. 377 : 7
Nacht mag het wezen, / ik zal niet vrezen:
na storm en duister / in al haar luister
toont, Heer, uw zon weer haar stralend gelaat.
Zalige vreugden / en stille geneugten
heb ik te wachten; / ik richt mijn gedachten
slechts op die morgen, op uw dageraad.
 Gezang 378 : 1
Het licht dat weer opnieuw begon,
de dag, de pas ontwaakte zon,
verhogen Hem die boven is
en die alleen te loven is.
 Gez. 378 : 2
Heft op uw hart en uw gelaat
gelijk het licht dat opengaat,
weest als de engelen bereid,
wijdt God uw ganse levenstijd !
 Gez. 378 : 3
Laat uw geweten zuiver zijn,
helder als dag en zonneschijn,
want God ziet alles van omhoog
klaar als de dag met helder oog.
 Gez. 378 : 4
En laat uw licht als hemellicht
schijnen voor ieders aangezicht,
zodat het ieder helder is
dat God uw licht, uw helper is.
 Gez. 378 : 5
De hemel immers is nabij !
Mijn licht, mijn dag, mijn zon zijt Gij
en door de stralen van uw gloed
wordt alles wat er leeft gevoed.
 Gez. 378 : 6
Dit is uw dag want Gij zijt daar,
dit is een dag als duizend jaar.
Verdrijf mijn zonde als de dauw,
o God wien ik mij toevertrouw !
 Gez. 378 : 7
Nu dan het licht verrezen is,
looft Hem die 't eeuwig wezen is
en houdt u voor de dag bereid
dat Hij verschijnt in heerlijkheid.
 Gez. 378 : 8
Lof zij de Vader, eeuwig licht,
de Zoon, zijn enig aangezicht,
lof zij de Geest, der liefde vuur,
looft God vandaag van uur tot uur !
 Gezang 379 : 1
O mijn ziele, looft den Heere,
die het aangename licht
over ons doet wederkeren
en zijn wondren voor 't gezicht.
Wondren die met één accoord
van hun oorsprong ons doen horen,
zijnde 't albevattend woord,
Jezus, 's hemels eerstgeboren.
 Gez. 379 : 2
Jezus, morgenster in 't dagen,
zon des levens, eeuwig licht,
glans van 's Vaders welbehagen,
zaligmakend aangezicht,
weest Gij onzer zielen dag
in het oog der vaste hope,
dat zij in 't gelove mag
dezen levensdag doorlopen.
 Gez. 379 : 3
Hoop op 't wezen aller goeden,
hoe verheldert gij den dag
tot een lafenis en voeden,
waar de mens van leven mag.
Want gelijk men steeds bevond,
hoe het duister werd verdreven
door de lichte morgenstond,
zo verwacht men 't eeuwig leven.
 Gez. 379 : 4
't Eeuwig leven, zonder ende,
daar men nacht noch schemering,
wolk noch schaduw ooit en kende,
daar de zon nooit onderging.
Alleraangenaamste hoop
op dien oorsprong aller dagen,
hoe versterkt gij onzen loop,
wijl wij zulk een kroon bejagen.
 Gez. 379 : 5
Gij dan, Vader aller lichten,
die ons weder 't licht vergunt,
trek ons innerlijk gezichte,
tot der lichten middelpunt.
Dit is Jezus, 't harte Gods,
steeds van eeuwigheid geboren.
Dit zij ook het deel mijns lots
als des Vaders uitverkoren.
 Gez. 379 : 6
Weest Gij daaglijks onze spijze,
God in Jezus eeuwig goed,
dat wij toch met alle wijze
eten van uw vlees en bloed,
en ons harte zo gelooft,
dat wij eeuwig niet en sterven,
schoon de dood dit leven rooft,
maar een beter leven erven.
 Gezang 380 : 1
Ontwaak, o mens, de dag breekt aan,
die u Gods liefde doet verstaan
als nieuw, nu gij door slaap en nacht
weer 't leven vindt, verstand en kracht.
 Gez. 380 : 2
Rondom wie bidden dag aan dag
zijn wondren, die geen oog ooit zag,
een nieuw geloof, een nieuwe hoop,
een nieuwe kracht door 's Geestes doop.
 Gez. 380 : 3
Al wat geliefd is en vertrouwd,
het wordt voor wie Gods licht aanschouwt
met glans en heerlijkheid verguld,
want het bestaat in Gods geduld.
 Gez. 380 : 4
Wie van zich afziet naar God toe,
loopt in het licht en wordt niet moe.
Het schijnsel van de hemel gaat
over de dag van vroeg tot laat.
 Gez. 380 : 5
Houd dan de hemel in het oog,
maar hef uw hart niet al te hoog;
op aarde hier, op aarde thans
ziet gij een bovenaardse glans.
 Gez. 380 : 6
De kalme gang, de kleine taak,
zijn ruim genoeg voor Godes zaak.
Onszelf verliezen in 't gebod
brengt daaglijks nader ons tot God.
 Gez. 380 : 7
Maak in uw liefd' ons, Heer, bereid
voor licht en vreed' in eeuwigheid !
En dat ons leven iedre dag
als ons gebed U loven mag.
 Gezang 381 : 1
Het nieuwe daglicht staat ons borg
voor Gods genade en Vaderzorg,
die ook in nacht en duisternis
ons zonneklaar gebleken is.
 Gez. 381 : 2
Zodra ons oog het licht ontmoet
en ons gebed de Heer begroet,
weten wij zijn barmhartigheid
over ons leven nieuw gespreid.
 Gez. 381 : 3
Hij die in iedre levenskring
zijn volk oproept tot heiliging,
zal tot het offer dat Hij vraagt
ons schenken al wat Hem behaagt.
 Gez. 381 : 4
Wij mogen leven door zijn kracht,
de taak door Hem ons toegedacht
volbrengend als een heerlijk blijk
van Christus' komend koninkrijk.
 Gez. 381 : 5
O Heer, die ons uw liefde geeft
waardoor 't geloof dit uitzicht heeft,
sta Gij ons bij en help ons dan
meer dan ons lied U vragen kan.
 Gezang 382 : 1
God die het al geschapen heeft,
het al regeert, met licht omgeeft
als met een kleed de dageraad,
die 's nachts ons vredig slapen laat,
 Gez. 382 : 2
de leden languit uitgestrekt
tot hen gesterkt het daglicht wekt,
de geest in vrede en bevrijd
van alle angst en bitterheid,
 Gez. 382 : 3
U zij voor deze dag gebracht
de dank en eer, weer valt de nacht;
U lof verschuldigd zingen wij
de avondhymne, sta ons bij.
 Gez. 382 : 4
U prijz' des harten diepste grond,
U loov' het loflied van de mond,
een zuivre liefde min' U zeer,
een nuchtre geest geev' U de eer,
 Gez. 382 : 5
opdat wanneer het daglicht is
omsluierd door de duisternis,
't geloof niet in het duister zwicht
maar door zijn glans de nacht verlicht.
 Gez. 382 : 6
Geef dat geen slaap de geest omhult,
dat enkel slape vrees en schuld,
dat ons een rein geloof behoudt
voor wat des nachts de ziel benauwt.
 Gez. 382 : 7
Los van het kwade groeie nu
diep in ons hart de droom van U.
Vrees voor des vijands haat en list
verstore niet meer onze rust.
 Gez. 382 : 8
Tot Christus en de Vader gaat,
tot beider Geest des avonds laat
ons bidden dat in almacht Hij,
drievoudig één, ons sta ter zij.
 Gezang 383 : 1
O Christus die de zonne zijt
der hemelse gerechtigheid,
begroet ons met uw dageraad,
nu hier het daglicht ondergaat.
 Gez. 383 : 2
Behoed ons Heer in deze nacht,
houd over ons getrouw de wacht,
bewaar ons voor verdriet en pijn,
wil altijd onze Vader zijn.
 Gez. 383 : 3
Wanneer de slaap ons weerloos maakt,
houd Gij ons lichaam wel bewaakt,
dek met uw vleuglen al wat leeft,
o Geest, die boven de afgrond zweeft.
 Gez. 383 : 4
Wij liggen met de ogen dicht,
maar in de harten blijft het licht.
God houdt ons vast, zijn hand behoedt
het stil geheim van ziel en bloed.
 Gez. 383 : 5
Beschermer van de christenheid,
Gij weet wie om uws naams wil lijdt,
maak hen die ons vervolgen stil
dat ieder rust vindt in uw wil.
 Gez. 383 : 6
Zie Heer hoe wij gevangen zijn,
in onze moeiten, onze pijn,
sta in het duister ons terzij,
troost onze ziel en maak ons vrij.
 Gez. 383 : 7
O Vader, dat uw liefd' ons blijk',
o Zoon, maak ons uw beeld gelijk,
o Geest, zend uwe troost ons neer,
Drieënig God, U zij al de eer !
 Gezang 384 : 1
Verzonken is het licht der zon,
het duister breekt zich baan alom.
Heer, wees ons licht waar wij ook gaan,
laat in het duister ons niet staan.
 Gez. 384 : 2
Heb dank, Heer, dat Gij onze voet
vandaag voor letsel hebt behoed;
steeds stond uw engel ons terzij,
door uw genade leven wij.
 Gez. 384 : 3
Vergeet het kwaad dat in ons is,
schenk onze ziel vergiffenis,
reken ons onze schuld niet aan,
zodat wij vredig slapen gaan.
 Gez. 384 : 4
Bescherm ons met uw englenschaar,
behoed ons leven voor gevaar,
voor angst en schrik en overmacht,
wees ons nabij ook deze nacht.
 Gezang 385 : 1
Gij die mijn liefste kleinood zijt,
Gij allerschoonste kostbaarheid
die voor mijn hart ooit telde, -
o dat Gij mijn
geluk wilt zijn,
hoe zal ik 't U vergelden ?
 Gez. 385 : 2
Rijk ben ik in uw liefde en trouw;
o Heere Jezus, zie ik bouw
op niets dan uw genade,
en nooit in tijd
of eeuwigheid
wordt mij die schat tot schade.
 Gez. 385 : 3
Uw woord is waarheid, - Gij berooft
mij nooit van wat het heeft beloofd:
uw trouw in dood en leven.
O Heer, omdat
Gij zijt mijn schat,
moet ik mijn hart U geven.
 Gez. 385 : 4
Nu valt de nacht. O mijn kleinood,
verspreid uw glans nog in de dood,
parel van grote waarde.
Blijf, Jezus, Gij,
het licht voor mij,
nu 't donker wordt op aarde.
 Gezang 386 : 1
De nacht, de moeder van de rust,
des hemels grote fakkel blust.
Van arbeid zijn de leden moe,
de sluimer drukt de ogen toe.
 Gez. 386 : 2
O Hoeder groot van Israël,
wees ons een trouwe nachtgezel,
en wakker om ons henen ziet,
zo vrezen wij de vijand niet.
 Gez. 386 : 3
Gij hebt al wat op aarden is
begraven in de duisternis,
begraaf ook onze zonde boos
in uw genade grondeloos.
 Gez. 386 : 4
Wanneer het lichaam slapen gaat,
de ziele toch niet slapen laat,
maar waken tot U alletijd,
die aller zielen Vader zijt.
 Gez. 386 : 5
Totdat het aardse wederom
in zoete slaap ter aarden kom,
de geest in volle zaligheid
daar hem de rust is toegezeid.
 Gezang 387 : 1
O Heer mijn God, ook deze nacht
zij lof en eer U toegebracht
omdat Gij dag en duister schept
en ons het licht gegeven hebt.
 Gez. 387 : 2
Om Christus' wil doe mij niet aan
het kwaad dat ik U heb gedaan,
veeleer vergeef mij, Heer, en geef
dat ik voortaan in vrede leef.
 Gez. 387 : 3
Neem mij de last van doodsangst af,
dat ik te ruste ga in 't graf.
Leer mij te sterven dat ik mag
vrolijk verrijzen op uw dag.
 Gez. 387 : 4
Is deze arbeidsdag voorbij,
dat mij de slaap een balsem zij.
Dan zal ik zijn in 't nieuwe licht
als een die graag zijn dienst verricht.
 Gez. 387 : 5
Wanneer mij slapeloosheid kwelt,
geef dat uw Geest mij vergezelt.
Laat mij niet raken in de macht
der boze geesten van de nacht.
 Gez. 387 : 6
De dromen gaan hun eigen weg,
neem Gij hun duister dreigen weg.
Verjaag de wolven van uw schaap,
want ik ben weerloos als ik slaap.
 Gez. 387 : 7
Looft God de Heer die eeuwig leeft,
alles uit niets geschapen heeft,
die ons tot aan zijn dag behoedt
en onze ogen opendoet !
Gezang 388 : 1
De avond komt, de zon daalt in het westen
en alles legt zich neer om uit te rusten.
Mijn ziel, waar zult gij om te rusten heen ?
In God. Hij is de rust en anders geen.
 Gez. 388 : 2
De zwerver heeft zijn weg ten eind gelopen.
De vogel is al naar zijn nest gevlogen.
De schapen zijn al naar hun kooi gekeerd.
Laat mij nu thuiskomen bij U, o Heer.
 Gez. 388 : 3
Ach, richt toch zelf mijn weifelende krachten,
mijn wankle geest, mijn zwervende gedachten.
Open uw deur, o woning van mijn heil,
dat ik al 't andre laat en tot U ijl.
 Gez. 388 : 4
Door heel de dag bleef mij uw hand geleiden.
Ik was een kind dat liep aan Vaders zijde.
Gij zijt zo goed voor mij, ik ben 't niet waard.
Laat mij U dankbaar zijn met heel mijn hart.
 Gez. 388 : 5
Vergeef het mij dat ik toch weer gedwaald heb,
van alles mij weer op de hals gehaald heb.
Het spijt mij, Heer, ik heb verkeerd gedaan.
Neem mij bij U, dan zal het beter gaan.
 Gez. 388 : 6
Nu 't lichaam klaar is met zijn werk te maken,
verlangt de geest ook aan het werk te raken:
U te aanbidden, God, met innigheid,
U te aanschouwen in de stilligheid.
 Gez. 388 : 7
De duisternis doet alle dingen zwijgen.
O Majesteit, ik moet mij voor U buigen.
In 't donker keer ik tot uw heiligdom
en zeg: spreek, Heer, en maak mijn lippen stom.
 Gez. 388 : 8
Ik geef mijn hart U tot een avondoffer.
Ik geef mijn wil volkomen aan U over.
Verlangen, lust, wees stil. Wat lust mij meer
dan moe van drift te rusten in de Heer ?
 Gez. 388 : 9
O laat toch niet het lichaam rust verwerven,
terwijl de geest onrustig om moet zwerven.
Voer mij in U, Getrouwe die mij leidt,
want in U, met U is de zaligheid.
 Gez. 388 : 10
Als 't donker wordt, doe mij uw zonlicht schijnen,
mijn zaligheid, mijn kracht bij kruis en pijnen,
verberg mij in uw hut voor ongeval,
tot ik uw rust voor eeuwig smaken zal.
Gezang 389 : 1
Nu is de dag ten einde,
nu wil mijn hart zich wenden
tot U, zo groot en goed.
Wil naar uw kind, o Heere,
uw licht gelaat toekeren,
verlicht mij, zet mijn ziel in gloed.
 Gez. 389 : 2
Ik bid U, o Algoede,
vannacht mij te behoeden,
ik schuil weer aan uw hart.
Bezweer de boze machten
en alle duistre krachten;
weer van mij wat mijn ziel verwart.
 Gez. 389 : 3
O dat Gij heel mijn leven
met liefde blijft omgeven,
dat Gij mij binnennoodt,
dat het U nooit te vroeg is, -
geef dat het mij genoeg is;
Heer, uw nabijheid is mijn brood.
 Gez. 389 : 4
Aan 't eind der pelgrimsreize
zal voor mijn oog verrijzen
uw grote eeuwigheid.
O eeuwigheid, gij schone,
mijn hart wil in u wonen,
het vindt geen thuis in deze tijd.
 Gezang 390 : 1
'k Wil U, o God, mijn dank betalen,
U prijzen in mijn avondlied.
Het zonlicht moge nederdalen,
maar Gij, mijn licht, begeeft mij niet.
Gij woudt mij met uw gunst omringen,
meer dan een vader zorgdet Gij,
Gij, milde bron van zegeningen:
zulk een ontfermer waart Gij mij.
 Gez. 390 : 2
Uw trouwe zorg wou mij bewaren,
uw hand heeft mij gevoed, geleid;
Gij waart nabij in mijn bezwaren,
nabij in elke moeilijkheid.
Deez' avond roept mij na mijn zorgen
tot rust voor lichaam en voor geest.
Heb dank, reeds van de vroege morgen
zijt Gij mijn heil en hulp geweest.
 Gez. 390 : 3
Ik weet, aan wie ik mij vertrouwe,
al wisselen ook dag en nacht.
Ik ken de rots waarop ik bouwe:
hij feilt niet, die uw heil verwacht.
Eens aan de avond van mijn leven
breng ik, van zorg en strijden moe,
voor elke dag, mij hier gegeven,
U hoger, reiner loflied toe.
 Gezang 391 : 1
De maan is opgekomen.
De aarde ligt in dromen.
De nacht is stil en klaar.
De donkre bossen zwijgen
en van de beemden stijgen
de nevels wit en wonderbaar.
 Gez. 391 : 2
De wereld die verstilde
en zich in schemer hulde,
wordt inniger vertrouwd
en houdt u zo geborgen,
dat gij verdriet en zorgen
van heel de dag vergeten zoudt.
 Gez. 391 : 3
Ziet gij de maan ? De schone
wil zich maar half vertonen,
toch is hij er geheel.
Zo zijn er grote zaken
waar wij geen ernst mee maken:
ons oog ziet enkel maar een deel.
 Gez. 391 : 4
Wij mensen, arm en zondig,
onmachtig en onmondig,
wat denken wij dan wel ?
Of wij ons al vermeten
te menen iets te weten,
't is maar een droom, een schaduwspel.
 Gez. 391 : 5
Doe ons uw heil aanschouwen,
niet op ons oog vertrouwen,
niet blij zijn met de schijn.
Doe ons de eenvoud vinden,
en, God, voor U als kindren
op aarde vroom en vrolijk zijn.
 Gez. 391 : 6
Geef dat wij zonder lijden
uit deze wereld scheiden,
geef ons een zachte dood.
Hebt Gij ons weggenomen,
doe ons dan tot U komen,
o onze Heer en onze God !
 Gez. 391 : 7
Laten wij amen zeggen
en ons te slapen leggen.
Kil wordt de avondwind.
God, weer van ons het kwade
en wees in uw genade
met ieder eenzaam mensenkind.
 Gezang 392 : 1
Blijf mij nabij, wanneer het duister daalt.
De nacht valt in, waarin geen licht meer straalt.
Andere helpers, Heer, ontvallen mij.
Der hulpelozen hulp, wees mij nabij.
 Gez. 392 : 2
Wees bij mij, nu de dag ten einde spoedt.
Alles verdoft wat glans bezat en gloed.
Alles vervalt in 't wisselend getij,
maar Gij die eeuwig zijt, blijf mij nabij.
 Gez. 392 : 3
U heb ik nodig, uw genade is
mijn enig licht in nacht en duisternis.
Wie anders zal mijn leidsman zijn dan Gij ?
In nacht en ontij, Heer, blijf mij nabij.
 Gez. 392 : 4
Ik vrees geen kwaad, want bij mij is de Heer.
Tranen en leed zijn nu niet bitter meer.
Waar is uw prikkel, dood, wat dreigt ge mij ?
Ik triomfeer, mij is de Heer nabij.
 Gez. 392 : 5
Houd, Heer, uw kruis hoog voor mijn brekend oog,
licht in het duister, wijs de weg omhoog.
Uw dag breekt aan, de schaduw gaat voorbij.
In dood en leven, Heer, wees Gij nabij.
 Gezang 393 : 1
De dag, door uwe gunst ontvangen,
is weer voorbij, de nacht genaakt;
en dankbaar klinken onze zangen
tot U, die 't licht en 't duister maakt.
 Gez. 393 : 2
Die dan, als onze beden zwijgen,
als hier het daglicht onderduikt,
weer nieuwe zangen op doet stijgen,
ginds waar de nieuwe dag onluikt.
 Gez. 393 : 3
Zodat de dank, U toegezonden,
op aard nooit onderbroken wordt,
maar steeds opnieuw door mensenmonden
gezongen en gesproken wordt.
 Gez. 393 : 4
Voorwaar, de aarde zal getuigen
van U, die thans en eeuwig zijt,
tot al uw schepselen zich buigen
voor uwe liefd' en majesteit.
 Gezang 394 : 1
Gij hebt het daglicht weggenomen,
en over onze levenstijd
begint erbarmend uit te stromen
de rust die Gij uw volk bereidt.
 Gez. 394 : 2
Er is gearbeid en gezondigd
met recht verstand en dwaas beleid.
God, die aan allen vree verkondigt,
wij hopen op barmhartigheid.
 Gez. 394 : 3
Uw Zoon, die voor ons lange nachten
bij U gepleit heeft in gebed,
heeft onze daden en gedachten
gereinigd en de rust gered.
 Gez. 394 : 4
Hij wil, dat ons de slaap zal sterken
tot louter leven, stervensmoed,
en rekent al zijn zuivre werken
ons toe in 't storten van zijn bloed.
 Gez. 394 : 5
Dies kunnen wij een ruste vinden
als aan het vaderhart een kind.
God geeft de slaap aan zijn beminden,
en Christus' broedren zijn bemind.
 Gez. 394 : 6
Heer, schik Gij zelf dan onze leden
tot korte of lange slapenstijd.
Wij zijn voor heden afgestreden,
en morgen kome uw zaligheid.
 Gez. 394 : 7
Op uwe morgen zult Ge ons halen.
We ontstijgen aan dit aards bestaan,
en gaan - uw hoge vensters stralen -
recht op uw open huisdeur aan.
 Gezang 395 : 1
O Heer, verberg U niet voor mij,
wanneer ik mij verberg voor U.
Gij weet het, ik ben bang voor U,
ontwijk U en verlang naar U.
O ga niet aan mijn hart voorbij.
 Gez. 395 : 2
En wees niet toornig over mij,
wanneer ik U geen liefde bied.
Ik noem U, maar ik ken U niet,
ik buig mij, maar ik ben het niet
en mijn gebed is tegen mij.
 Gez. 395 : 3
Spreek zelf in mij het rechte woord.
Zo vaak ik woorden voor U vond,
heb ik mij in mijn woord vermomd.
Nu wacht ik tot Gij zelve komt
en spreekt, zodat uw knecht het hoort.
 Gez. 395 : 4
Heer, roep mij als uw dwalend schaap,
dat U niet zoekt en U niet vindt.
Geef mij, als een die Gij bemint,
geef, dat ik als uw eigen kind
uw stem mag horen in mijn slaap.
 Gezang 396 : 1
Het oude jaar is nu voorbij.
Wij danken U, o Heer, dat Gij
ons in zo menig groot gevaar
genadig hebt beschermd dit jaar.
 Gez. 396 : 2
Wij bidden U, Gij eeuwge Zoon,
die zetelt op de hoge troon,
dat Gij uw arme christenheid
behoeden wilt te allen tijd.
 Gez. 396 : 3
Onthoud uw heilig woord ons niet,
dat onze troost is en ons lied;
o Geest, houd onze harten vrij
van dwaling en afgoderij.
 Gez. 396 : 4
Help ons de zonde te weerstaan
en op de smalle weg te gaan;
gedenk niet onze oude schuld,
heb ook dit jaar met ons geduld.
 Gez. 396 : 5
Laat ons als christnen tot uw eer
leven en vredig sterven, Heer,
en opstaan op de jongste dag
en schouwen wat geen oog ooit zag,
 Gez. 396 : 6
opdat wij U, die liefde zijt,
loven in alle eeuwigheid.
Sterk tot uw eigen roem en eer
ons klein en zwak geloof, o Heer.
 Gezang 397 : 1
O God, die droeg ons voorgeslacht,
in nacht en stormgebruis,
bewijs ook ons uw trouw en macht,
wees eeuwig ons tehuis !
 Gez. 397 : 2
De schaduw van uw troon omsloot
uw heiligen weleer,
bij U beveiligd is ons lot
en zeker ons verweer.
 Gez. 397 : 3
Gij zijt, van vóór Gij zee en aard'
hebt door uw woord bereid,
altijd dezelfde, die Gij waart,
de God der eeuwigheid !
 Gez. 397 : 4
En duizend jaar gaan als de dag
van gistren voor U heen,
een schaduw, een gedachte vaag,
een nachtwaak, die verdween.
 Gez. 397 : 5
De tijd draagt alle mensen voort
op zijn gestage stroom;
ze zijn als gras, door zon verdord,
vervluchtigd als een droom.
 Gez. 397 : 6
O God, die droeg ons voorgeslacht
in tegenspoed en kruis,
wees ons een gids in storm en nacht
en eeuwig ons tehuis !
 Gezang 398 : 1
Door goede machten trouw en stil omgeven,
behoed, getroost, zo wonderlijk en klaar,
zo wil ik graag met u, mijn liefsten, leven,
en met u ingaan in het nieuwe jaar.
 Gez. 398 : 2
Wil nog de oude pijn ons hart vernielen,
drukt nog de last van 't leed dat ons beklemt,
o Heer, geef onze opgejaagde zielen
het heil waarvoor Gij zelf ons hebt bestemd.
 Gez. 398 : 3
En wilt Gij ons de bittre beker geven
met gal gevuld tot aan de hoogste rand,
dan nemen wij hem dankbaar zonder beven
aan uit uw goede, uw geliefde hand.
 Gez. 398 : 4
Maar wilt Gij ons nog eenmaal vreugde schenken
om deze wereld en haar zonneschijn,
leer ons wat is geleden dan herdenken,
geheel van U zal dan ons leven zijn.
 Gez. 398 : 5
Laat warm en stil de kaarsen branden heden,
die Gij hier in ons duister hebt gebracht,
breng als het kan ons samen, geef ons vrede.
Wij weten het, uw licht schijnt in de nacht.
 Gez. 398 : 6
Valt om ons heen steeds meer het diepe zwijgen,
de eenzaamheid, die nergens uitkomst ziet,
laat ons dan allerwege horen stijgen
tot lof van U het wereldwijde lied.
 Gez. 398 : 7
In goede machten liefderijk geborgen
verwachten wij getroost wat komen mag.
God is met ons des avonds en des morgens,
is zeker met ons elke nieuwe dag.
 Gezang 399 : 1
Wij loven U, o God, belijden U als Heer.
Eeuwige Vader, U geeft heel de wereld eer.
U zingen alle heemlen, serafs, machten, tronen,
onafgebroken rijst hun lied op hoge tonen:
Gij, driemaal heilig zijt Gij, God der legerscharen,
wiens grootheid aard' en hemel heerlijk openbaren !
 Gez. 399 : 2
U looft de apostelschaar in heerlijkheid, o Heer,
profeten, martelaars vermelden daar uw eer.
Door heel uw kerk wordt steeds, daar boven, hier beneden,
in strijd en zegepraal, uw grote naam beleden.
Zij looft, o Vader, U, oneindig in vermogen,
onpeilbaar in verstand, onmeetbaar in meêdogen !
 Gez. 399 : 3
U, Vader, U zij lof op een verhoogde toon !
Lof en aanbidding zij uw eengeboren Zoon.
Lof zij uw Geest, die ons ten Trooster is gegeven,
ons in de waarheid leidt, de weg van eeuwig leven.
U looft uw kerk alom, waar Gij die ook vergaarde;
U looft wat loven kan, in hemel en op aarde !
 Gez. 399 : 4
U, Christus, onze Heer, bekleed met majesteit,
des Vaders eenge Zoon, zij lof in eeuwigheid !
De mensheid lag in schuld en vloek voor God verloren:
Gij hebt, de mens tot heil, de schoot der maagd verkoren.
Gij hebt aan 't kruis voor ons de dood zijn macht ontnomen
en ons de weg gebaand om tot Gods rijk te komen.
 Gez. 399 : 5
Gij zit in heerlijkheid aan 's Vaders rechterhand,
tot Gij als Rechter eens de laatste vierschaar spant.
Laat nimmer in de nood uw bijstand ons ontberen,
Gij kocht ons met uw bloed, blijf, Heiland, ons regeren,
wil door uw koningsmacht uw erfdeel trouw bewaren,
en met uw heilig volk ons voor uw troon vergaren.
 Gez. 399 : 6
Wij zegenen, o Heer, uw goedheid al den dag !
Geef dat eeuw in eeuw uit, ons lied U loven mag,
geef, dat wij bij uw komst onstraflijk wezen mogen:
ontferm, ontferm U, Heer, toon ons uw mededogen !
Op U steunt onze hoop, o God van ons vertrouwen:
zij worden nooit beschaamd, die op uw goedheid bouwen.
 Gezang 400 : 1
Almachtige, verheven Heer, halleluja,
aan U behoort de lof en eer, halleluja.
Wie kan U loven als Gij zijt, halleluja,
wij zegenen uw heerlijkheid, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
 Gez. 400 : 2
Geloofd om gans uw creatuur, halleluja !
Ten eerste om dat blinkend vuur, halleluja,
die warme schitterende bron, halleluja,
de heer des hemels, broeder zon, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
 Gez. 400 : 3
Hij is zo heerlijk in zijn pracht, halleluja,
verdrijft zo stralende de nacht, halleluja,
en geeft ons dag aan dag zijn licht, halleluja,
als afglans van uw aangezicht, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
 Gez. 400 : 4
Lof zij U Heer om zuster maan, halleluja,
om al de sterren die er staan, halleluja.
Zij tintelen in klare pracht, halleluja,
als edelstenen in de nacht, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
 Gez. 400 : 5
Geloofd zijt Gij om broeder wind, halleluja,
om lucht en wolken welgezind, halleluja,
daar Gij met alle wind en weer, halleluja,
uw schepslen onderhoudt o Heer, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
 Gez. 400 : 6
Voor zuster water danken wij, halleluja.
Hoe nederig en trouw is zij, halleluja,
als zij ons dient, hoe kuis en goed, halleluja,
hoe kostbaar in haar overvloed, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
 Gez. 400 : 7
Lof zij U Heer om broeder vuur, halleluja,
die ons verlicht in 't nachtlijk uur, halleluja,
die zo robuust en vrolijk is, halleluja,
zo dapper in de duisternis, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
 Gez. 400 : 8
Geloofd om moeder aarde, Heer, halleluja,
ons leven staat in haar beheer, halleluja,
zij geeft ons vruchten zonder tal, halleluja,
en bonte bloemen overal, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
 Gez. 400 : 9
Geloofd om elk die U bemint, halleluja,
en tot vergeven is gezind, halleluja,
in vrede pijn en moeite lijdt, halleluja,
eens kroont Gij hem met heerlijkheid, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
 Gez. 400 : 10
Lof zij U Heer om zuster dood, halleluja,
zij is op aarde sterk en groot, halleluja,
zij heerst alom, er is geen man, halleluja,
die aan haar macht ontsnappen kan, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
 Gez. 400 : 11
Wee hun die sterven in de staat, halleluja,
van doodzonde en eeuwig kwaad, halleluja.
Zalig wie doet wat Gij gebiedt, halleluja,
de tweede dood verslindt hem niet, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
 Gez. 400 : 12
Geloofd, gezegend zijt Gij Heer, halleluja,
wij brengen U de lof en eer, halleluja.
Wij willen nederig en klein, halleluja,
de dienaars van uw grootheid zijn, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja.
Gezang 401 : 1
Een vaste burcht is onze God,
een wal die 't kwaad zal keren;
zijn sterke arm houdt buiten schot
wie zich niet kan verweren.
De vorst van het kwaad,
de aartsvijand staat
geharnast in 't veld;
in list en in geweld
kan geen hem evenaren.
 Gez. 401 : 2
Al onze macht is ijdelheid:
wij gaan terstond verloren,
wanneer de held niet voor ons strijdt,
die God heeft uitverkoren.
Zo gij 't nog niet wist:
Jezus Christus is 't,
de Heer van 't heelal,
die overwinnen zal, -
God zelf staat ons terzijde.
 Gez. 401 : 3
Al wordt de wereld ook een hel
en 't leven niets dan lijden,
wij vrezen niet, - Immanuël
zal stellig ons bevrijden.
Hoe satan ook woedt
en wat hij ook doet,
't is machtloos geweld, -
zijn vonnis is geveld.
E‚n woord, en hij moet vallen.
 Gez. 401 : 4
Gods heilig woord alleen houdt stand,
Gods waarheid zal ons staven.
Hij leidt ons en met milde hand
schenkt Hij zijn geestesgaven.
Al rooft de tyran
ons wat hij maar kan,
ons goed en ons bloed, -
laat hem zijn overmoed !
Gods rijk blijft ons behouden.
 Gezang 402 : 1
Verheugt u, christenen, tesaam !
Laat ons van vreugde springen
en zegenen Gods grote naam;
laat ons de Heer bezingen,
die ons zo machtig heeft bevrijd,
die voor der mensen zaligheid
de hoogste prijs betaalde.
 Gez. 402 : 2
De duivel had mij in zijn macht,
de dood stond mij voor ogen;
de schulden hebben dag en nacht
zwaar op mijn ziel gewogen.
Steeds dieper zonk ik in 't moeras,
omdat ik niets dan zonde was,
in ijdelheid geboren.
 Gez. 402 : 3
Mijn werken brachten mij geen baat,
hun grond was boos begeren;
mijn vrije wil was niets dan haat
tegen de wil des Heren.
Zo raakte ik in angst en nood,
in wanhoop erger dan de dood,
ter helle moest ik varen.
 Gez. 402 : 4
Toen zag God in de eeuwigheid
mijn mateloze ellende
en haastte zich, te rechter tijd
mij, arme, hulp te zenden.
Mijn Vader, - want Hij wendde mij
zijn hart vol liefde toe, ja Hij
liet het zich 't liefste kosten.
 Gez. 402 : 5
Hij sprak tot zijn geliefde Zoon:
'Ik kan 't niet langer lijden;
nu is het tijd, verlaat mijn troon
en stel U aan zijn zijde;
sta voor hem in als bondgenoot,
verdelg de zonde en de dood
en laat hem met U leven'.
 Gez. 402 : 6
De Zoon deed naar zijn Vaders wens;
en uit een aardse moeder
geboren, zoals ieder mens,
werd Hij mij tot een broeder.
Zo nam Hij mijn gedaante aan
om satans eigenwaan te slaan,
hem in de val te lokken.
 Gez. 402 : 7
Hij sprak tot mij: `Zie, het is nu
de kentering der tijden.
Ik heb mijn leven veil voor u,
Ik zelf zal voor u strijden.
Want Ik ben de uwe, gij zijt mijn,
en waar Ik ben, daar zult gij zijn,
geen vijand zal ons scheiden'.
 Gez. 402 : 8
`De vijand zal Mij 't hartebloed,
het leven zelfs ontroven, -
't is u ten goede, en daar moet
gij rotsvast in geloven.
Mijn leven overwint de dood,
mijn onschuld delgt uw schulden groot,
en zo zijt gij behouden'.
 Gez. 402 : 9
`En keer Ik tot mijn Vader weer
en laat u in dit leven,
Ik ben uw God, Ik ben uw Heer,
Ik zal mijn Geest u geven,
de Geest die u zal troosten en
u openbaren wie Ik ben,
u in de waarheid leiden'.
 Gez. 402 : 10
`Wat Ik gedaan heb en geleerd,
zult gij ook doen en leren,
opdat mijn Vader wordt geëerd,
zijn rijk zal triomferen;
en loop niet 's werelds wijsheid na,
dat niet uw schat verloren ga, -
laat u door Mij gezeggen.'
 Gezang 403 : 1
Wat mijn God wil, geschied' altijd
zijn wil is steeds de beste.
Hij is altijd tot hulp bereid,
Hij blijft mijn sterke veste.
Hij helpt uit nood,
de trouwe God,
Hij troost mij bovenmate.
Wie God vertrouwt,
vast op Hem bouwt,
die zal Hij nooit verlaten.
 Gez. 403 : 2
God is mijn troost en toeverlaat,
Hij is mijn hoop, mijn leven.
Al wat Hij wil, hoe het ook gaat,
ik zal het niet weerstreven.
Die mij altijd
vertroost en leidt
die elke haar geteld heeft.
Die van nabij
zolang reeds mij
in liefde vergezeld heeft.
 Gez. 403 : 3
Wanneer ik zondaar sterven moet,
en heengaan uit dit leven,
vertrouw ik Hem, Hij maakt het goed,
ik kan het overgeven.
Ja ik beveel
mij Hem geheel
die met mij is begonnen.
Die mij geleidt
door dood en strijd,
Hij heeft al overwonnen.
 Gez. 403 : 4
Nog één ding wil ik vragen Heer,
ik vraag het vol vertrouwen:
wanneer de boze gaat te keer,
laat mij uw hulp aanschouwen,
dat ik niet val
maar leven zal.
Gij zult mij niet beschamen.
Dat is uw eer
o trouwe Heer.
Dus zeg ik vrolijk: Amen.
 Gezang 404 : 1
U Heere Jezus roep ik aan,
U bid ik, hoor mijn klagen.
O God als Gij mij bij wilt staan
dan zal ik niet versagen.
Leer mij geloven recht en rein,
ik bid U, wil mij geven
zo te leven,
met mensen mens te zijn,
uw woord in 't hart geschreven.
 Gez. 404 : 2
Geef mij dat ik van harte zeer
mijn vijand mag vergeven,
zoals Gij mij vergeeft, o Heer,
en geeft aan mij het leven.
Uw woord zij onderweg mijn spijs,
om zo mijn ziel te voeden,
mij te hoeden
op weg naar 't paradijs.
Geleidt Gij mij ten goede.
 Gez. 404 : 3
Laat Heer van U geen lust, geen pijn
mij in de wereld scheiden
dat ik in 't einde sterk mag zijn,
mij door uw hand laat leiden
en gaan met U het leven in,
dat ik door U zal erven
en verwerven.
Het einde is begin.
Gij redt ons van het sterven.
 Gezang 405 : 1
Mijn God, waar zal ik henengaan ?
Wil mij op uwe wegen sturen.
Steeds komt de vijand om mij staan
en wil mijn ziel geheel verscheuren.
O Heer, laat mij uw Geest ontvaân,
dat ik blijf op uw wegen staan,
uit 't boek des levens niet word weggedaan.
 Gez. 405 : 2
Toen ik nog in Egypte was,
ging ik het ruime pad betreden.
Ik was gezien, een waarde gast
en met de wereld wel in vrede.
Toen zat ik vast in 's duivels strik,
mijn leven was afgrijselijk,
de duivel diende ik zeer vlijtelijk.
 Gez. 405 : 3
Toen ik mij tot den Heer begaf
en van de wereld mij ging keren,
mij helpen liet uit 't boos geslacht,
verzaakte Antichristus' leren,
werd ik bespot en zeer versmaad,
daar ik verachtte Babels raad.
Steeds worden de gerechtigen gehaat.
 Gez. 405 : 4
Veel liever kies ik ongemak
al met Gods kinderen te lijden,
dan ik van Pharao zijn schat
ontvang en mij met hem verblijde.
Pharao's rijk is tijdelijk,
maar Christus' rijk duurt eeuwelijk
en Hij ontvangt zijn kindren blijdelijk.
 Gez. 405 : 5
Ontvangt gij in de wereld smaad,
wilt u daarinne dan verblijden,
want Christus die werd ook gehaat
om ons tot leven te bevrijden.
Hij heeft het handschrift weggedaan
hetwelk de vijand had ontvaân.
Wilt gij, gij moogt het leven binnengaan.
 Gez. 405 : 6
Als gij door 't vuur wordt onderzocht,
het smalle pad begint te treden,
verbreidt alsdan des Heren lof,
volgt Hem, blijft vaste op zijn reden.
Is 't zaak dat gij volstandig zijt
en voor de mensen Hem belijdt.
Hij geeft aan u de kroon zeer blijdelijk.
 Gez. 405 : 7
Kom hier, mijn bruid, ontvang uw kroon,
ontvang een halsband rood van goude !
Trek aan het kleed zeer wit en schoon,
uw jaren zullen niet verouden.
Door dood ten leven ingegaan
zal u geen leed meer komen aan.
De tranen worden van uw oog gedaan.
 Gez. 405 : 8
Sion, gij staat zeer wit en schoon,
de kroon van goud is u gegeven.
Van God en 't nieuw Jeruzalem
heb Ik op u de naam geschreven.
Gij waart mismaakt en zeer ontdaan,
nu hebt ge 't blinkend kleed ontvaân
en zijt tot mijne ruste ingegaan.
 Gezang 406 : 1
U heb ik lief, mijn God en Heer,
niet omdat ik mijn heil begeer,
niet om daarmee gered te zijn
van eeuwig vuur en hellepijn.
 Gez. 406 : 2
Gij hebt mij gans en al omvat,
terwijl men U gekruisigd had;
Gij hebt verdragen smaad en hoon
van nagels, speer en doornenkroon.
 Gez. 406 : 3
O Heer welk niet te schatten leed
van pijn en angst en bloedig zweet
hebt Gij doorstaan tot in de dood,
en dat voor mij, een zondaar groot !
 Gez. 406 : 4
Zou ik U niet beminnen, Heer ?
Mij blijft geen andre keuze meer.
Om hemelvreugd noch hellesmart,
slechts om Uzelf kiest U mijn hart.
 Gez. 406 : 5
Ik wil U steeds beminnen, God,
zoals Gij mij hebt liefgehad,
zo blijve ik U toegewijd,
daar Gij mijn hoop, mijn alles zijt !
 Gezang 407 : 1
Christus mijn Heer, op U alleen
stel ik al mijn vertrouwen.
Buiten U immers is er geen
grond waar ik op kan bouwen.
Wat is de wereld ongewis:
van al wat werd geschapen is
niemand en niets met mij begaan.
Ik roep U aan,
enige, die mij bij kan staan.
 Gez. 407 : 2
Om al mijn schuld, mijn zonden groot
ben ik bezwaard van harte.
Draag Gij die last mee in de dood,
o Christus, Man van smarte.
Sta bij uw Vader voor mij in,
bid voor mij om een nieuw begin,
opdat, van alle last bevrijd,
ik mij verblijd
in 't leven van de eeuwigheid.
 Gez. 407 : 3
O Gij die nooit een mens bedroog,
Christus, sterk mijn vertrouwen !
Geef, dat ik hier met eigen oog
uw goedheid mag aanschouwen
en U bemin en hen die Gij,
o Heer, als naasten gaf aan mij.
Dreigt dan de boze op het laatst,
o kom met haast
en red mij, - wees mij 't allernaast.
 Gez. 407 : 4
Ere zij God in 's hemels troon,
de Vader van al 't goede.
Ere zij Christus, God de Zoon,
die ons heeft in zijn hoede.
Ere zij God de Heilge Geest,
die ons doet wandlen onbevreesd
en maakt aan Christus toegewijd
hier in de tijd
en eenmaal in de eeuwigheid.
 Gezang 408 : 1
Nu laat ons God de Heere
dankzeggen en Hem eren,
want goed zijn alle dingen
die wij van Hem ontvingen.
 Gez. 408 : 2
Want lijf en ziel en leven
heeft ons de Heer gegeven.
Hij zal ze ook bewaren
in allerlei gevaren.
 Gez. 408 : 3
Een arts is ons gegeven
die zelve is het leven:
Christus, voor ons gestorven,
heeft ons het heil verworven.
 Gez. 408 : 4
Hij heeft aan ons vergeven
de schuld en schenkt ons leven.
Bij U, o God, bezitten
wij schatten ongeweten.
 Gez. 408 : 5
Wij bidden U, Algoede:
wil altijd ons behoeden;
de kleinen en de groten,
houd ze in uw hart besloten.
 Gez. 408 : 6
Bewaar ons in uw waarheid,
geef ons op aarde vrijheid,
met alle mensen samen
uw rijk, Heer, te beamen.
 Gezang 409 : 1
Laat ons de Heer lofzingen,
juicht, al wie bij Hem hoort !
Hij zal met trouw omringen
wie steunen op zijn woord.
Al moet ge hier ook dragen
veel duisternis en dood,
gij hoeft niet te versagen,
Hij redt uit alle nood.
 Gez. 409 : 2
God heeft u uitverkoren
en uw geloof gebouwd,
Hij heeft een eed gezworen
aan elk die Hem vertrouwt:
dat Hij hen zal omgeven
met sterkte als een wal,
dat Hij wie met Hem leven
de zege schenken zal.
 Gez. 409 : 3
Zou ooit een vrouw vergeten
't kind dat zij in zich droeg,
er niet van willen weten,
wanneer het naar haar vroeg ?
Al zou u ook begeven
uw moeder vroeg of laat,
de Heer zweert bij zijn leven,
dat Hij u niet verlaat.
 Gez. 409 : 4
Daarom dan niet versagen,
maar moedig verder gaan !
De Heer doet redding dagen,
Hij trok uw lot zich aan.
Wie lijdt, - God zal het merken,
't is alles Hem bekend;
Hij zal zijn kindren sterken
met woord en sakrament.
 Gez. 409 : 5
Daarom lof zij de Heere,
in wie ons heil bestaat,
Hem die ons toe wou keren
zijn liefelijk gelaat.
Hij moge ons behoeden,
elkander toegewijd,
en schenke ons al 't goede
nu en in eeuwigheid.
 Gezang 410 : 1
Zingen wij van harte zeer,
loven, danken wij de Heer,
die zijn goedheid ons bewijst,
die ons alle dagen spijst.
God die ook de vogels voedt,
die het leven leven doet,
God is voor de mensen goed.
 Gez. 410 : 2
Bidden wij de Geest om licht,
om het innerlijk gezicht,
dat wij het toch recht verstaan
en Gods woorden nemen aan,
dat wij nu en immermeer
Christus prijzen, onze Heer.
Amen. Hem zij dank en eer.
 Gezang 411 : 1
Wilhelmus van Nassouwe
ben ik van duitsen bloed,
den vaderland getrouwe
blijf ik tot in den dood.
Een prinse van Oranje
ben ik vrij onverveerd,
den koning van Hispanje
heb ik altijd geëerd.
 Gez. 411 : 2
In Godes vrees te leven
heb ik altijd betracht,
daarom ben ik verdreven,
om land, om luid' gebracht.
Maar God zal mij regeren
als een goed instrument,
dat ik zal wederkeren
in mijnen regiment.
 Gez. 411 : 3
Lijdt u, mijn onderzaten
die oprecht zijt van aard,
God zal u niet verlaten,
al zijt gij nu bezwaard.
Die vroom begeert te leven,
bidt God nacht ende dag,
dat Hij mij kracht wil geven,
dat ik u helpen mag.
 Gez. 411 : 4
Lijf en goed altezamen
heb ik u niet verschoond;
mijn broeders, hoog van namen,
hebben 't u ook vertoond:
Graaf Adolf is gebleven
in Friesland in den slag;
zijn ziel in 't eeuwig leven
verwacht den jongsten dag.
 Gez. 411 : 5
Edel en hoog geboren
een keizerlijken stam,
een vorst des rijks verkoren
als een vroom christenman,
voor Godes woord geprezen
heb ik vrij onversaagd
als een held zonder vrezen
mijn edel bloed gewaagd.
 Gez. 411 : 6
Mijn schild ende betrouwen
zijt Gij, o God, mijn Heer !
Op U zo wil ik bouwen,
verlaat mij nimmermeer !
Dat ik toch vroom mag blijven,
uw dienaar te aller stond,
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.
 Gez. 411 : 7
Van al die mij bezwaren
en mijn vervolgers zijn,
mijn God, wil toch bewaren
den trouwen dienaar dijn;
dat zij mij niet verrassen
in hunnen bozen moed,
hun handen niet en wassen
in mijn onschuldig bloed !
 Gez. 411 : 8
Als David moeste vluchten
voor Saul den tiran,
zo heb ik moeten zuchten
met menig edelman.
Maar God heeft hem verheven,
verlost uit alle nood,
een koninkrijk gegeven
in Israël zeer groot.
 Gez. 411 : 9
Na 't zuur zal ik ontvangen
van God mijn Heer het zoet;
daarnaar zo doet verlangen
mijn vorstelijk gemoed:
dat is, dat ik mag sterven
met eren in het veld,
een eeuwig rijk verwerven
als een getrouwe held.
 Gez. 411 : 10
Niets doet mij meer erbarmen
in mijnen wederspoed,
dan dat men ziet verarmen
des konings landen goet;
dat u de Spanjaards krenken,
o edel Neêrland zoet,
als ik daaraan gedenke,
mijn edel hart dat bloedt.
 Gez. 411 : 11
Als een prins opgezeten
met mijner heireskracht,
van den tiran vermeten
heb ik den slag verwacht.
Die, bij Maastricht begraven,
bevreesde mijn geweld;
mijn ruiters zag men draven
zeer moedig door het veld.
 Gez. 411 : 12
Zo het de wil des Heren
op dien tijd had geweest,
had ik geern willen keren
van u dit zwaar tempeest.
Maar de Heer van hierboven
die alle ding regeert,
die men altijd moet loven,
en heeft het niet begeerd.
 Gez. 411 : 13
Zeer prinslijk was gedreven
mijn prinselijk gemoed,
standvastig is gebleven
mijn hart in tegenspoed.
Den Heer heb ik gebeden
van mijnes harten grond,
dat Hij mijn zaak wil reden,
mijn onschuld doen oorkond.
 Gez. 411 : 14
Oorlof, mijn arme schapen
die zijt in grote nood,
uw herder zal niet slapen,
al zijt gij nu verstrooid !
Tot God wilt u begeven !
Zijn heilzaam woord neemt aan !
Als vrome christen leven,
't zal hier haast zijn gedaan !
 Gez. 411 : 15
Voor God wil ik belijden
en zijne grote macht,
dat ik te genen tijden
den koning heb veracht,
dan dat ik God den Heere,
de hoogste Majesteit,
heb moeten obediëren
in der gerechtigheid.
 Gezang 412 : 1
O Heer, die daar des hemels tente spreidt
en wat op aard is hebt alleen bereid,
het schuimig, woedig meer kondt maken stille
en alles doet naar uwen lieven wille,
wij slaan het oog
tot U omhoog,
die ons in angst en nood
verlossen kondt
tot aller stond,
ja zelfs ook van de dood.
 Gez. 412 : 2
Als gij, o vrome, dikwijls hebt gesmaakt,
vermaakt u nu vrij, dat 't uw harte raakt !
Looft God den Heer met zingen ende spelen
en roept vrij uit tezaam met luider kelen:
`Had ons de Heer
- Hem zij de eer -
alzo niet bijgestaan,
wij waren lang
- ons was zo bang -
al in den druk vergaan !'
 Gezang 413 : 1
De Heer in zijnen troon, zeer schoon,
is groot in hoogheid en in majesteit,
en wonderlijk in macht en kracht
en sierlijk toegerust met heerlijkheid,
bedekt en toegereed
met licht als met een kleed.
Hij heeft de hemel uitgerekt
als een gordijn
zo wijd die zijn
mag uitgestrekt.
 Gez. 413 : 2
Die zijner zalen boog omhoog
met water welft; en als een wagen ment
de wolken, en de wind gezwind
bestuurt, en vluchtig op haar vleugels rent,
de waatren altemaal
gezet heeft ene paal,
waarover zij niet mogen gaan,
en daarop de aard,
zeer vast bewaard,
doet grondig staan.
 Gezang 414 : 1
Wilt heden nu treden voor God, den Heere,
Hem boven al loven van harte zeer,
en maken groot zijns lieven namens ere,
die daar nu onze vijand slaat terneer.
 Gez. 414 : 2
Ter eren ons Heren wilt al uw dagen
dit wonder bijzonder gedenken toch.
Maakt u, o mens, voor God steeds wel te dragen,
doet ieder recht en wacht u voor bedrog.
 Gez. 414 : 3
Bidt, waket en maket dat ge in bekoring
en 't kwade met schade toch niet en valt.
Uw vroomheid brengt de vijand tot verstoring,
al waar' zijn rijk nog eens zo sterk bewald.
 Gezang 415 : 1
Komt nu met zang van zoete tonen
en u met snarenspel verblijdt !
Zingt op en wilt alom betonen,
dat gij van harte vrolijk zijt.
Juicht God ter eer,
zijn lof vermeer',
die zulken groten werk
gedaan heeft voor zijn kerk !
 Gez. 415 : 2
In Israël was dat een wijze,
valt met hen ook de Heer te voet:
dat elk nu toch God roem' en prijze,
die ons zoveel weldaden doet.
Roept overal
met groot geschal:
`Lof, prijs en dank alleen
zij God en anders geen !'
 Gez. 415 : 3
De Heer heeft eertijds zijnen volke
geholpen uit veel angst en pijn.
Hij geeft ja wel een duistre wolke,
maar weer daarna schoon zonneschijn.
Lof zij die Heer,
die ons ook weer
geeft, na veel smart en druk,
veel zegen en geluk.
 Gezang 416 : 1
Gelukkig is het land,
dat God de Heer beschermt.
Als daar met moord en brand
de vijand rondom zwermt,
en dat men meent: hij zal
't schier overwinnen al,
dat dan, dat dan, dat dan
hij zelf komt tot den val.
 Gez. 416 : 2
Gedankt moet zijn de Heer,
de God, die eeuwig leeft,
dat Hij ons t'zijner eer
dees overwinning geeft.
Wat wonder heeft de kracht
des Heren al gewracht !
O Heer, o Heer, o Heer,
hoe groot is uwe macht !
 Gezang 417 : 1
Hoe groot, o Heer, en hoe vervaarlijk
staat nu ons leven vol verdriet !
Ons haters pogen t'saam eenpaarlijk
te dempen al, gelijk men ziet,
het volk tezaam,
dat uwe naam,
het volk tezaam, dat uwe naam belijdt.
O Heer, in deze nood ons toch bevrijd !
 Gez. 417 : 2
Gij zijt ons schild en hebt uw oge,
Heer, tot uws naams eer, prijs en lof
op uwe schapen, die Ge omhoge
nog zult verheffen uit het stof.
Daarom wil ik
vrij zonder schrik,
daarom wil ik op U steeds mijne zorg
vastzetten, o mijn heil, mijn sterkt', mijn borg !
 Gezang 418 : 1
Heere, kere van ons af
uw vertorend aangezicht,
en door dees verdiende straf
ons verblind verstand verlicht !
Dat uw vriendelijk gelaat
lichtend over ons mag staan,
en uw uitverkoren zaad
eens toch mag met vrede gaan.
 Gez. 418 : 2
Toom en breidel 's vijands macht,
die 't dus al in roeren stelt.
Heer, verschijn eens zo met kracht,
dat hij ruimen mag het veld,
en uw volk na zulk een werk
veilig eenmaal opgaan mag
in uw lieve, heilge kerk,
U te loven nacht en dag.
 Gez. 418 : 3
Doch zo 't U believen zal
dat Gij ons nog langer zult
laten in dit ongeval,
geef ons, Heere, toch geduld,
en laat uwen wil geschien,
want Gij zeker en gewis
best kunt weten en voorzien
wat ons meest van node is.
 Gezang 419 : 1
O God die de gedachten
der mensen ziet en leest,
Gij weet wat zij betrachten
in 't midden van hun geest,
waar zij zich toe begeven,
het zij tot goed of kwaad,
in dit ellendig leven
dat als een wind vergaat.
 Gez. 419 : 2
Ik heb door mijn misdaden
en gruwlen onbepaald
in plaats van uw genade
uw straf op mij gehaald.
Och, ik en kan niet rusten
van eigen wil verwoed,
want, laas, mijn kwade lusten
die drijven mij van 't goed.
 Gez. 419 : 3
Och, had ik kunnen horen
uw inspraak eer ik viel !
Zo zoud ik nu uw toren
niet dragen op mijn ziel,
zo zoud ik nu niet dulden
de heimelijke smart
van mijn bekende schulden,
geloospand op mijn hart.
 Gez. 419 : 4
O Heer, ik ben verwonnen,
ik ken't in mijn gemoed.
Maak van mijn ogen bronnen
van water en van bloed,
die tot de hemel springen
tot voor uw majesteit,
opdat zij U bedwingen
tot uw barmhartigheid.
 Gez. 419 : 5
Doe toch zo grote dingen
aan mij, benauwde man,
dat daar uw englen zingen
in eeuwigheden van.
Uw goedheid en het wonder
dat niet kan zijn vol-eerd,
dat is dat Gij een zonder
zo zalig hebt bekeerd.
 Gezang 420 : 1
Ik hoor trompetten klinken,
de vijand is nabij.
Ik zie harnassen blinken
en niemand is met mij.
Het hart klopt door 't benauwen,
dies laat ik diep beschroomd
't gezicht 't gebergt aanschouwen
of daar geen hulp van koomt.
 Gez. 420 : 2
Daar is geen hulp voorhanden,
voorhanden dan van God,
van God, die 's werelds landen
heeft onder zijn gebod,
van God, die 's hemels lichten
heeft onder zijn gebied,
en die 't weleer al stichtte
dat 's mensen oge ziet.
 Gezang 421 : 1
Zolang als ik op aarde leven zal
mijn koning groot ik ere geven zal,
met woord, met daad, met juichen en gezang.
Hij heeft mij uitgetogen van de val,
geschreven in zijn uitverkoren tal,
dies mijne ziel Hem spelet lof en dank.
Zijn bitter lijden
doet mij verblijden.
Zijn hart is mijn,
het mijn is zijn.
Treurigheid wijke,
vrolijkheid blijke,
want Jezus wil,
want Jezus wil mijn Heiland zijn.
 Gez. 421 : 2
Als mijn gemoed Hem biddet met aandacht,
als mijne tong Hem prijzet dag en nacht,
als ik Hem dien als zijn gehoorzaam kind,
de wereld boos mij spottet en belacht,
maar wederom ik harer niet en acht,
al hare trots die schrijf ik in de wind.
Hoe Hij het voeget,
mij wel genoeget.
Hij maket al
na zijn geval.
Hij is de beste,
de eerst' en de leste,
die ik bemin,
die ik bemin en minnen zal.
 Gezang 422 : 1
Wie is het, die zo hoog gezeten,
zo diep in 't grondeloze licht,
van tijd noch eeuwigheid gemeten,
bestaan kan zonder tegenwicht ?
Wie is het enig middelpunt
en de oorsprong van zo vele goeden,
de ziel van alles, wat gij kunt
bevroên of nimmermeer bevroeden ?
Dat 's God ! Oneindig, eeuwig wezen
van alle ding dat wezen heeft,
vergeef het ons, als tong en teken
en als verbeelding ons begeeft,
want ieder draagt zijn eigen naam
behalve Gij. Wie kan U noemen ?
Onz' uitspraak, zwak en onbekwaam,
kan zonder schennis U niet roemen.
Uzelf bekend en niemand nader
zijt Gij alleen dan die Gij zijt:
der eeuwigheden glans en ader,
der glanzen glans in eeuwigheid.
Het zien van U zou perk en peil
van ons vermogen overschrijden;
laat ons voor 't ondoorgrond'lijk heil,
met de englen U den lofzang wijden.
Heilig, heilig, nog eens heilig,
driemaal heilig: eer zij God.
Buiten God is 't nergens veilig.
Heilig is het groot gebod.
Zijn geheimenis zij bondig.
Men aanbidde zijn bevel.
Dat men 't overal verkondig' !
Al wat God behaagt, is wel.
 Gezang 423 : 1
Ach, blijf met uw genade,
Heer Jezus, ons nabij,
opdat ons nimmer schade
des bozen heerschappij !
 Gez. 423 : 2
Licht Gij ons met uw stralen,
o, licht der wereld, voor,
opdat wij niet verdwalen
of struiklen op ons spoor !
 Gez. 423 : 3
Vervul dan met uw zegen
onze armoe, rijke Heer,
en zend op onze wegen
uw kracht en goedheid neer !
 Gez. 423 : 4
Neem Gij ons in uw hoede,
onoverwonnen held;
beteugel satans woede
en 's werelds boos geweld !
 Gezang 424 : 1
Looft overal, looft al wat adem heeft,
looft God die leeft.
De aard' is niet zo wijd,
of God wordt lof bereid,
zo hoog de hemel niet
of daarheen reikt het lied.
Looft overal, looft al wat adem heeft,
looft God die leeft.
 Gez. 424 : 2
Looft overal, looft al wat adem heeft,
looft God die leeft.
De kerk zingt schoon en luid
het lied dat niemand stuit,
het hart is 't bovenal,
dat eeuwig zingen zal.
Looft overal, looft al wat adem heeft,
looft God die leeft.
 Gezang 425 : 1
Ga uit, o mens, en zoek uw vreugd,
nu in de lente zich verheugt
al wat er leeft op aarde !
De gaarden zijn op 't schoonst gesierd,
opdat gij 't lieve leven viert,
dat God u openbaarde.
 Gez. 425 : 2
De bomen staan in blad gezet,
de aarde dekt haar naaktheid met
een lichte groene wade;
en tulp en narcis evenzo:
veel heerlijker dan Salomo
bekleedt ze Gods genade.
 Gez. 425 : 3
En vogels, waar men hoort of ziet, -
de leeuwrik zingt het hoogste lied,
de zwaluw voedt haar jongen.
De bronnen ruisen overal, -
loof Hem, in wie u eens voor al
het leven is ontsprongen.
 Gez. 425 : 4
De akker wordt een gouden woud,
daarin verblijdt zich jong en oud.
Roem dan de gunst en goedheid
van Hem die geeft in overvloed,
Hem, die het menselijk gemoed
verzadigt met zijn zoetheid.
 Gez. 425 : 5
God heeft zijn schepping goedgedaan, -
hoe zou ik zelf dan buitenstaan ?
Hij heeft de dood verdreven.
En ik zing mee, nu alles zingt,
het lied dat overal weerklinkt,
de lofzang om het leven.
 Gez. 425 : 6
Want is het, Heer, reeds hier zo schoon
en geeft Ge ons al zo heerlijk loon
op deze arme aarde,
wat heerlijkheid moet dan eenmaal
ons wachten in uw hemelzaal,
Gij ongeëvenaarde !
 Gez. 425 : 7
Ja, welk een lentelijk festijn
zal het in Jezus' lusthof zijn,
hoe moet het daar wel klinken,
waar duizend serafijnen Hem
lofprijzen met hun gouden stem
en als de sterren blinken !
 Gezang 426 : 1
Zou ik niet van harte zingen
Hem die zozeer mij verblijdt ?
Want ik zie in alle dingen
niets dan zijn genegenheid.
Is de hartslag van het leven
niet de liefde van de Heer ?
Liefde draagt hen meer en meer,
die in dienst van Hem zich geven.
Alle dingen hebben tijd,
maar Gods liefde eeuwigheid.
 Gez. 426 : 2
Als een vogel, die zijn tere
jongen met de vleugels dekt,
zo houdt over mij de Heere
zijn beschuttende arm gestrekt.
Alles wendt Hij mij ten goede,
Hij is bij mij nacht en dag,
ja, van voor ik 't licht nog zag,
ben ik veilig in zijn hoede.
Alle dingen hebben tijd,
maar Gods liefde eeuwigheid.
 Gez. 426 : 3
In het duister van de tijden
ben ik nooit alleen geweest,
want God gaf mij ten geleide
op mijn wegen woord en Geest.
Ja, de Heer doet mij geloven,
Hij ontstak in mij het licht
van het innerlijk gezicht, -
dat zal dood noch duivel doven.
Alle dingen hebben tijd,
maar Gods liefde eeuwigheid.
 Gez. 426 : 4
Wat mijn ogen ooit ontwaarden
droeg het merk van Gods beleid;
Hij heeft hemel, zee en aarde
om mijn bestwil toebereid.
Dieren, kruiden uitgelezen,
alle vrucht aan struik en boom,
bronnen, vissen in de stroom, -
overal is 't goed te wezen.
Alle dingen hebben tijd,
maar Gods liefde eeuwigheid.
 Gez. 426 : 5
Omdat Gij mijn hart doet branden,
omdat Gij mij zo bemint,
hef ik, Heer, tot U mijn handen:
Vader, zie ik ben uw kind.
Wil mij de genade geven,
U te dienen, hier en nu;
God die liefde zijt, aan U
vast te houden, heel mijn leven,
tot ik U na deze tijd
liefheb in der eeuwigheid.
 Gezang 427 : 1
Beveel gerust uw wegen,
al wat u 't harte deert,
der trouwe hoed' en zegen
van Hem, die 't al regeert.
Die wolken, lucht en winden
wijst spoor en loop en baan,
zal ook wel wegen vinden
waarlangs uw voet kan gaan.
 Gez. 427 : 2
De Heer moet gij vertrouwen,
begeert gij de uitkomst goed,
op Hem uw hope bouwen,
zal slagen wat gij doet.
Door geen bekommeringen,
geen klagen en geen pijn
laat God zich iets ontwringen:
Hij wil gebeden zijn.
 Gez. 427 : 3
Uw trouw en uw genade,
o Vader, weet zo goed
wat voor de mens tot schade
of winste worden moet.
Wat Gij hebt uitgelezen,
dat werkt Gij, sterke held,
en brengt in stand en wezen,
wat Ge U hebt voorgesteld.
 Gez. 427 : 4
Een weg hebt Ge allerwegen,
geen middel, dat U faalt.
Uw doen is louter zegen,
uw gang met licht omstraald.
Niets kan uw werk verhindren,
uw plannen zijn gewis.
Gij doet voor al uw kindren
wat hun het heilzaamst is.
 Gez. 427 : 5
Laat Hem besturen, waken,
't is wijsheid wat Hij doet !
Zo zal Hij alles maken,
dat ge u verwondren moet,
als Hij, die alle macht heeft,
met wonderbaar beleid
geheel het werk volbracht heeft,
waarom gij thans nog schreit.
 Gez. 427 : 6
Wel kan zijn hulp vertragen,
en 't schijnt soms in de nacht,
alsof geen licht zal dagen,
alsof geen troost u wacht,
als u de angst doet beven
dat God u niet meer kent,
dat Hij zich van uw leven
voorgoed heeft afgewend.
 Gez. 427 : 7
Maar blijft gij met vertrouwen
naar God zien in de nacht;
dan doet Hij u aanschouwen
wat gij het minst verwacht.
Eens zal Hij u bevrijden
ook van de zwaarste last,
houd moedig bij het strijden
aan zijn beloften vast.
 Gez. 427 : 8
Hoor onze smeekgebeden;
Heer, red uit alle nood !
Sterk onze wankle schreden
en leer ons tot de dood
vertrouwen op uw zegen
en vaderlijk beleid,
dan voeren onze wegen
naar 't rijk der heerlijkheid.
 Gezang 428 : 1
Jezus, mijn verblijden,
voor mijn hart de weide,
waar het vrede vindt,
't hart dat in verlangen
naar U is bevangen,
dat U zo bemint.
Lam, o kom, mijn Bruidegom.
Buiten U is niets op aarde
zo beminnenswaardig.
 Gez. 428 : 2
Als Gij mij wilt hoeden,
ben ik voor het woeden
van de vijand vrij.
Laat de satan tieren
en zijn zege vieren,
Jezus staat mij bij.
Lijkt het wel of dood en hel
over mij schijnt los te breken,
Jezus is mijn vrede.
 Gez. 428 : 3
Wat gij ook aan schatten,
wereld, moogt bevatten,
Jezus is mijn lust.
Ach, wat zou ik wensen
eer en hoop der mensen,
elders is mijn rust.
Smaad en nood en kruis en dood
zal mij, wat ik ook moet lijden,
niet van Jezus scheiden.
 Gez. 428 : 4
Wat zou ik nog treuren,
als de Heer der vreugde,
Jezus, binnenschrijdt !
Zij die God beminnen
zullen vreugde winnen
ook uit bitterheid.
Of mij 't kwaad naar 't leven staat,
toch zijt Gij ook in mijn lijden,
Jezus, mijn verblijden.
 Gezang 429 : 1
Wie maar de goede God laat zorgen
en op Hem hoopt in 't bangst gevaar,
is bij Hem veilig en geborgen,
die redt Hij godlijk, wonderbaar:
wie op de hoge God vertrouwt,
heeft zeker op geen zand gebouwd.
 Gez. 429 : 2
Blijf dan eerbiedig God verbeiden
en zwijg de Heer ootmoedig stil;
Hij zal ons naar zijn raad geleiden,
't is goed en heilig wat Hij wil.
God die ons uitverkoren heeft,
kent alle zorg die in ons leeft.
 Gez. 429 : 3
Treed vrolijk voort op 's Heren wegen,
neem zijn gebod getrouw in acht.
't Wordt eindlijk alles u ten zegen,
wanneer gij daarop biddend wacht.
En wie gelovig op Hem ziet,
weet zeker, Hij verlaat ons niet.
 Gezang 430 : 1
Ik heb U lief, o mijn beminde,
die al mijn vreugd en sterkte zijt.
Ik heb U lief, o welgezinde,
wiens komst ik dag en nacht verbeid.
Ik heb U lief, o schoonste licht,
glans van Gods aangezicht.
 Gez. 430 : 2
Ik heb U lief, o Gij mijn leven,
vriend die mij trouw zijt tot het eind.
Ik wil aan U mij overgeven,
mijn zon, zolang Gij mij beschijnt.
Ik heb U lief, - o kom dan, kom,
Christus, mijn Bruidegom !
 Gez. 430 : 3
Ach, dat ik U zo laat herkende,
Gij die de schoonheid zelve zijt,
dat ik niet eer mij tot U wendde,
mijn zielerust, mijn zaligheid !
Ach, dat ik U, mijn heil, mijn schat,
zo laat heb liefgehad.
 Gez. 430 : 4
Ik ging verdwaald langs vele wegen,
ik zocht U wel, maar vond U niet,
ik ging verblind het duister tegen,
ik minde wat de wereld biedt.
Nu hebt Gij zo mijn hart gewend,
dat ik U heb herkend.
 Gez. 430 : 5
Hoe moet ik, hemelzon, U danken
voor 't licht dat Gij mij hebt gebracht ?
Gij hebt mijn ziel, die arme, kranke,
voorgoed genezen van de nacht.
Gij kuste met uw gouden mond,
o zon, mijn ziel gezond.
 Gez. 430 : 6
Blijf, Heer, mij met uw gunst genegen,
dat ik niet weer verdwalen zal;
houd Gij mijn voeten op uw wegen,
dan brengen zij mij niet ten val.
O licht, dat op mijn leven viel,
verlicht mij lijf en ziel.
 Gez. 430 : 7
Ik heb U lief, o wonderschone,
ik heb U lief, Gij zijt mijn God.
Ik vraag niet, dat Gij mij zult lonen;
ik heb U lief, ook in de nood.
Ik heb U lief, o schoonste licht,
gezegend Aangezicht !
Gezang 431 : 1
Lof zij de Heer, ons hoogste goed,
oorsprong van al het goede,
de God die louter wondren doet.
Wij leven in zijn hoede,
die onze vrede is, onze vreugd,
in wie zich heel ons hart verheugt.
Geeft onze God de ere !
 Gez. 431 : 2
De hemelmachten met ons mee
willen U eer betonen.
Al wat op aarde, in lucht of zee
mag in uw schaduw wonen,
het prijst U, die de Schepper zijt,
die 't al zo schoon hebt toebereid.
Geeft onze God de ere !
 Gez. 431 : 3
Wat onze God in de aanvang schiep,
dat wil Hij ook bewaren;
wat onze God tot aanzijn riep
doet Hij zijn trouw ervaren.
De Heer regeert, en het is goed
waar Hij de mensen wonen doet.
Geeft onze God de ere !
 Gez. 431 : 4
Ik riep de Heer aan in de nood:
`O God, hoor naar mijn klagen !'
Toen redde Hij mij van de dood.
Zijn goedheid blijft ons dragen.
Daarom, o Heere, dank ik U, -
o dankt Hem met mij, dankt Hem nu !
Geeft onze God de ere !
 Gez. 431 : 5
Wie alle troost ontberen moet
en wien geen mens kan helpen,
houdt moed, - God zal met overvloed
van heil u overstelpen.
Hij buigt zich over het bestaan
van hen die door de diepten gaan.
Geeft onze God de ere !
 Gez. 431 : 6
Ik wil U, Heer, mijn leven lang
van ganser harte prijzen
en in mijn lied, mijn lofgezang
mijn dank aan U bewijzen.
Mijn hart, verheug u in de Heer,
lichaam en ziel, verblijdt u zeer !
Geeft onze God de ere !
 Gez. 431 : 7
Gij allen die van Christus zijt,
geeft onze God de ere !
Die 't merk draagt van zijn majesteit,
geeft onze God de ere !
Roept, al wie goden zijn ten spot:
De Heer is God, de Heer is God !
Geeft onze God de ere !
 Gezang 432 : 1
Wat God doet, dat is welgedaan,
zijn wil is wijs en heilig.
'k Zal aan zijn hand vertrouwend gaan,
die hand geleidt mij veilig.
In nood is mij
zijn trouw nabij.
Ja Hij, de Heer der heren,
blijft eeuwig wijs regeren.
 Gez. 432 : 2
Wat God doet, dat is welgedaan.
Hij is mijn licht en leven.
Ik wil mijzelf van nu voortaan
blijmoedig aan Hem geven,
omdat ik weet
in vreugd en leed:
zijn vaderlijke ontferming
blijft eeuwig mijn bescherming.
 Gez. 432 : 3
Wat God doet, dat is welgedaan,
daar laat ik het bij blijven.
Al moet ik door de engten gaan
waar mij de dood zal drijven -
als God mij leidt
kan ik de tijd
van duisternis verdragen:
ik zal zijn licht zien dagen.
 Gezang 433 : 1
Al ruisen alle wouden,
al bruist het wilde meer,
al beeft het al van donder,
al straalt de bliksem neer,
mijn hart blijft zonder vrezen
in zijn wezen.
 Gez. 433 : 2
Het kan ons niet verschrikken,
al wat van buiten woelt,
wanneer men maar van binnen
de schoonste ruste voelt:
die schoonste rust van binnen
kan 't verwinnen.
 Gez. 433 : 3
Als Jezus zich in 't harte
te ruste heeft gezet,
laat eens een onweer komen,
dat deze rust belet:
al 't kwaad versmelt in vrezen
voor zijn wezen.
 Gez. 433 : 4
O mensen, woudt gij leren,
waarin uw heil bestaat ?
't Is hierin, dat gij weelde
en aardse rijkdom haat,
en dat gij tracht te winnen
rust van binnen.
 Gezang 434 : 1
Lof zij de Heer, de almachtige Koning der ere.
Laat ons naar hartelust zingen en blij musiceren.
Komt allen saam,
psalmzingt de heilige naam,
looft al wat ademt de Heere.
 Gez. 434 : 2
Lof zij de Heer, Hij omringt met zijn liefde uw leven;
heeft u in 't licht als op adelaarsvleuglen geheven.
Hij die u leidt,
zodat uw hart zich verblijdt,
Hij heeft zijn woord u gegeven.
 Gez. 434 : 3
Lof zij de Heer die uw lichaam zo schoon heeft geweven,
dagelijks heeft Hij u kracht en gezondheid gegeven.
Hij heeft u lief,
die tot zijn kind u verhief,
ja, Hij beschikt u ten leven.
 Gez. 434 : 4
Lof zij de Heer die uw huis en uw haard heeft gezegend,
lof zij de hemelse liefde die over ons regent.
Denk elke dag
aan wat zijn almacht vermag,
die u met liefde bejegent.
 Gez. 434 : 5
Lof zij de Heer met de heerlijkste naam van zijn namen,
christenen looft Hem met Abrahams kinderen samen.
Hart wees gerust,
Hij is uw licht en uw lust.
Alles wat ademt zegt: Amen.
Gezang 435 : 1
O verbreker aller banden,
Gij die ons vertrouwen zijt,
bij wie schade zelfs en schande
hemel wordt en heerlijkheid, -
tuchtig Adams trotse zonen
in hun eigenzinnigheid,
tot Ge uw aangezicht zult tonen
en hen uit de kerker leidt.
 Gez. 435 : 2
Heer, ons lot is in uw handen,
en het is uw hartewens,
naar uw beeld ons te verandren,
Jezus Christus, nieuwe mens.
O Gij zijt ons zeer genegen,
ook al doet uw liefde pijn
en al smaalt men allerwegen,
dat wij uw gevangnen zijn.
 Gez. 435 : 3
Zie ons lijden, Heer, tezamen
met de ganse creatuur;
zie toch, hoe uw erfgenamen
zuchtend uitzien naar het uur,
dat zij 't juk af mogen schudden,
het vernederende juk
der vergeefsheid, - ach wij bidden:
breek het stuk, Heer, breek het stuk !
 Gez. 435 : 4
Kom toch om de macht te breken
van de vorst der duisternis;
geef in ons bestaan een teken,
dat de zege zeker is;
hef ons op uit onze zonden,
werp de duivlen bij ons uit,
want de vrijheid moet gevonden,-
Heer, vervul Gods raadsbesluit !
 Gez. 435 : 5
Duur hebt Gij uw volk verworven
en alleen van U zijn wij.
Heer, zowaar Gij zijt gestorven,
maak ons nu ook waarlijk vrij.
O, uw heil zal spoedig komen,
Gij laat ons niet ledig staan:
schoner dan de schoonste dromen
breekt de dag der vrijheid aan.
 Gezang 436 : 1
Jezus neemt de zondaars aan.
Roept dit troostwoord toe aan allen
die verdwaald, van Hem vandaan,
in het donker struiklen, vallen.
Hij leert hun zijn wegen gaan:
Jezus neemt de zondaars aan.
 Gez. 436 : 2
Hoopt op Hem, heft op uw hoofd,
want Hij houdt - dat staat geschreven -
wat Hij aan ons heeft beloofd.
Hij zal ons het leven geven,
't paradijs doen binnengaan:
Jezus neemt de zondaars aan.
 Gez. 436 : 3
Als een schaapje is verdwaald,
zal de goede herder komen,
die het vindt en die het haalt.
Zo heeft Hij ons aangenomen,
laat ons niet verloren gaan:
Jezus neemt de zondaars aan.
 Gez. 436 : 4
Komt gij allen, komt tot Hem,
weest niet meer bedroefd, verslagen.
Jezus roept u, - hoort zijn stem,
kindren van zijn welbehagen.
Allen moogt gij tot Hem gaan:
Jezus neemt de zondaars aan.
 Gez. 436 : 5
Dit vertroost mij, geeft mij moed:
Zijn mijn zonden als scharlaken,
Hij zal door zijn kostbaar bloed
wit als sneeuw mijn leven maken.
Hij zal mij terzijde staan:
Jezus neemt de zondaars aan.
 Gez. 436 : 6
Hoe 't geweten spreekt in mij,
hoe de wet mij aan wil klagen,
Die mij oordeelt, spreekt mij vrij,
Hij heeft zelf mijn schuld gedragen,
en mijn zonden weggedaan:
Jezus neemt de zondaars aan.
 Gez. 436 : 7
Jezus neemt de zondaars aan.
Mij ook heeft Hij aangenomen,
doet de hemel opengaan.
Tot mijn Heiland mag ik komen,
die mij troost en bij zal staan:
Jezus neemt de zondaars aan.
 Gezang 437 : 1
Vernieuw Gij mij, o eeuwig Licht !
God, laat mij voor uw aangezicht,
geheel van U vervuld en rein,
naar lijf en ziel herboren zijn.
 Gez. 437 : 2
Schep, God, een nieuwe geest in mij,
een geest van licht, zo klaar als Gij;
dan doe ik vrolijk wat Gij vraagt
en ga de weg die U behaagt.
 Gez. 437 : 3
Wees Gij de zon van mijn bestaan,
dan kan ik veilig verder gaan,
tot ik U zie, o eeuwig Licht,
van aangezicht tot aangezicht.
 Gezang 438 : 1
Heer geef mij vleugels dat ik reis
tot door de sluier heen,
en zie in 't stralend paradijs
uw heilgen om U heen.
 Gez. 438 : 2
Die leden in hun aardse tijd
aan twijfel, zonde en vrees,
die mensen met verdriet en strijd,
als wij zijn, zijn geweest.
 Gez. 438 : 3
Ik vraag hen hoe het hiertoe kwam:
een zegepraal zo groot.
Wij danken, zeggen zij, het lam,
wij leven uit zijn dood.
 Gez. 438 : 4
Wij zijn zijn voetstap nagegaan,
zijn liefde leidde ons voort.
Wij kwamen in de hemel aan
bij God, ons levend woord.
 Gez. 438 : 5
Hem die als gids ons voorging prijst
ons lied, Hij leidt ons nog.
De wolk van de getuigen wijst
dezelfde weg omhoog.
Gezang 439 : 1
Hoe glanst bij Gods kindren het innerlijk leven,
al zijn zij door zonlicht en regen verweerd.
Wat hun door de Koning des lichts is gegeven,
dat houden zij teder naar binnen gekeerd.
Het hart van hun werken,
dat niemand kan merken,
verlicht hen met liefde in leven en sterven
en doet hen de hemelse zaligheid erven.
 Gez. 439 : 2
Wel schijnen zij enkel geringen van buiten,
voor engelen donker, voor mensen een spot,
maar innerlijk zijn zij als lieflijke bruiden,
het sieraad, de kroon en de glorie van God,
zij die zich bereiden
op 't einde der tijden.
De koning zal onder de leliën weiden,
in stralend gewaad zullen zij Hem geleiden.
 Gez. 439 : 3
Uit Adams geslacht zijn zij allen geboren
en hebben het aardse verlangen geproefd,
zijn zondaren die aan het lichaam behoren,
en eten en drinken naar dat het behoeft.
In daaglijkse zaken,
in slapen en waken,
zijn zij voor het aanzien niet anders dan andren,
behalve dat zij in het licht willen wandlen.
 Gez. 439 : 4
Want die in hun hart van het hemelse stammen,
geboren uit God door zijn scheppende woord,
van binnen zijn zij als de sierlijke vlammen
van 't heilige vuur dat hun leven behoort.
Het lied dat zij zingen
met engelenkringen,
dat zal, waar de eeuwige hemelen blinken,
zo zoet en zo zuiver, zo innig weerklinken.
 Gez. 439 : 5
Zij wandlen op aarde, zij zijn in de hemel,
hun zwakheid bewaart deze wereld voor God.
Zij smaken de vrede in 't aardse gewemel,
zijn arm en zij hebben het hoogste genot.
Zij hebben in lijden
bestendig verblijden
en liefelijk leven zij zuiver van zinnen.
Zij hebben een blinkende wereld van binnen.
 Gez. 439 : 6
Als Christus, hun leven, zich zal openbaren,
wanneer Hij zal zijn, die Hij eindlijk zal zijn,
dan zullen zij met Hem als vorsten der aarde
in glorie verschijnen, volkomen en rein.
Zij zullen regeren,
met Hem triomferen,
als stralende lichten de hemelen sieren,
het feest van de vreugde in eeuwigheid vieren.
 Gez. 439 : 7
O Jezus, o schat die in 't hart is geborgen,
o heimelijk sieraad dat glanst in de ziel,
laat ons met U meegaan op weg naar de morgen,
of 't kruis met zijn schaduw ook over ons viel.
Hier leven terzijde
in smaadheid en lijden,
h¡er omgaan met Christus in stilte van binnen,
d  r eenmaal, zoals wij bemind zijn, beminnen.
 Gezang 440 : 1
Ik heb de vaste grond gevonden,
waarin mijn anker eeuwig hecht:
de dood van Christus voor de zonden,
van eeuwigheid als grond gelegd.
Die grond zal onverwrikt bestaan,
als aarde en hemel ondergaan.
 Gez. 440 : 2
Het is het eeuwige erbarmen,
dat mijn besef te boven gaat,
het zijn de liefdevolle armen,
het is zijn hart, dat openstaat.
Hij noodt de zondaar, Hij vergeeft
die Hem het hart gebroken heeft.
 Gez. 440 : 3
O afgrond, waarin alle zonden
verzinken en niet meer bestaan !
O diep geheim van Christus' wonden, -
het oordeel is te niet gedaan !
O Heer, uw bloed roept voor altijd:
barmhartigheid, barmhartigheid !
 Gez. 440 : 4
Daarop wil ik gelovig bouwen,
getroost, wat mij ook wedervaart;
mij aan Gods vaderhart vertrouwen,
wanneer mijn zonde mij bezwaart.
Steeds vind ik daar opnieuw bereid
oneindige barmhartigheid.
 Gezang 441 : 1
Komt, kinderen, niet dralen,
want de avond is nabij !
Wij zouden licht verdwalen
in deze woestenij.
Komt, vatten wij dan moed
naar de eeuwigheid te streven,
van kracht tot kracht te leven.
in 't eind is alles goed.
 Gez. 441 : 2
Het zal ons niet berouwen
de smalle weg te gaan.
Hij riep ons, de Getrouwe,
en Hij ging zelf vooraan.
Komt en vertrouwt op Hem
die u is voorgetogen
en richt uw hart en ogen
vast op Jeruzalem.
 Gez. 441 : 3
Maar reist gij op uw wijze,
dan reist gij nog niet goed.
De rechte pelgrimsreize
is tegen vlees en bloed.
Hoe zoudt gij zonder pijn
uw oude mens verlaten ?
Geen medicijn kan baten:
er moet gestorven zijn.
 Gez. 441 : 4
Wie eens ten hemel schouwde,
van de aarde losgekocht,
zijn hebben en zijn houden
bezwaren slechts zijn tocht.
Niets dan het daaglijks brood
is voor een pelgrim nodig.
O draagt niets overbodig:
gij draagt uzelve dood !
 Gez. 441 : 5
Uw ziel moet gij stofferen,
maar niet uw aardse stee.
Als gij gaat pelgrimeren,
wat neemt gij met u mee ?
Gemak wordt u tot last.
Een pelgrim moet zich voegen,
met alles vergenoegen,
want hij is slechts te gast.
 Gez. 441 : 6
Kunt gij het soms niet harden
en wordt uw weg een kruis,
als dorens u verwarden,
't is toch de weg naar huis !
't Is toch uw weg alleen !
Welaan dan, gaan wij verder
met onze trouwe Herder
door alle diepten heen.
 Gez. 441 : 7
Wij gaan als ingekeerden
stil door een vreemd gebied,
verachten voor de wereld,
die men niet hoort of ziet.
Maar geeft men op ons acht,
dan hoort men hoe wij zingen
van onze grote dingen:
wij weten wat ons wacht !
 Gez. 441 : 8
Komt, laat ons voortgaan, kindren !
De Vader staat ons bij.
Zou soms de last ons hindren,
Hij gaat aan onze zij.
Ja, Hij bemoedigt ons
en zendt in de verschrikking
zijn zon tot een verkwikking:
Hij maakt het goed met ons !
 Gez. 441 : 9
Komt, kindren, tot elkander
en wandelt hand in hand !
Verblijdt u in elkander
in dit onzalig land !
Komt, kinderen, weest wijs !
Gaat onderweg niet strijden !
De englen zelf geleiden
als broeders onze reis.
 Gez. 441 : 10
Wordt een die zwak is, moede,
een sterker grijp' zijn hand.
De broeder steun' de broeder,
zo blijft de liefd' in stand.
Sluit vaster u aaneen !
Weest voor een elk de minste,
maar ook weer graag de meeste
in liefdedienst alleen !
 Gez. 441 : 11
Het zal niet lang meer duren,
houdt nog maar even vol !
Het zal niet lang meer duren,
dan zijn wij bij ons doel !
Daar wacht ons lafenis,
als wij met alle vromen
voor eeuwig mogen wonen
waar onze Vader is.
 Gez. 441 : 12
Wij moesten het maar wagen
- 't is wel het wagen waard -
om niets meer mee te dragen
dat onze ziel bezwaart.
De wereld is te klein !
Komt, gaat met Jezus mede
in alle eeuwigheden !
Het moet toch Jezus zijn !
 Gezang 442 : 1
Jezus, ga ons voor
deze wereld door,
en U volgend op uw schreden
gaan wij moedig met U mede.
Leid ons aan uw hand
naar het vaderland.
 Gez. 442 : 2
Valt de weg ons lang,
zijn wij klein en bang,
sterk ons, Heer, om zonder klagen
achter U ons kruis te dragen.
Waar Gij voor ons tradt,
is het rechte pad.
 Gez. 442 : 3
Krimpt ons angstig hart
onder eigen smart,
moet het met de ander lijden,
Jezus, geef ons kracht tot beide.
Wees Gij zelf het licht
dat ons troost en richt.
 Gez. 442 : 4
In de woestenij,
Heer, blijf ons nabij
met uw troost en met uw zegen
tot aan 't eind van onze wegen.
Leid ons op uw tijd
in uw heerlijkheid.
 Gezang 443 : 1
Liefde Gods die elk beminnen
hemelhoog te boven gaat,
kom in onze harten binnen
met uw milde overdaad.
Jezus, één en al ontferming,
daal vanuit den hoge neer
met uw heerlijke bescherming
in ons bevend hart, o Heer.
 Gez. 443 : 2
God almachtig boven mate,
die zo nederig verscheen,
keer opeens terug en laat ons
nooit meer, nooit meer hier alleen.
Laat ons in de kerk U prijzen
met uw heiligen omhoog
tot in 's hemels paradijzen
wij U zien van oog tot oog.
 Gez. 443 : 3
Wat Gij eenmaal zijt begonnen
o voltooi het: maak ons rein,
tot de wereld is gewonnen
en in U hersteld zal zijn,
tot wij eeuwig bij U wonen,
schrijdende van licht tot licht,
leggend onze gouden kronen
zingend voor uw aangezicht.
Gezang 444 : 1
Grote God, wij loven U,
Heer, o sterkste aller sterken !
Heel de wereld buigt voor U
en bewondert uwe werken.
Die Gij waart te allen tijd,
blijft Gij ook in eeuwigheid.
 Gez. 444 : 2
Alles wat U prijzen kan,
U, de Eeuwge, Ongeziene,
looft uw liefd' en zingt ervan.
Alle englen, die U dienen,
roepen U nooit lovensmoe:
`Heilig, heilig, heilig' toe !
 Gez. 444 : 3
Heer, ontferm U over ons,
open uwe Vaderarmen,
stort uw zegen over ons,
neem ons op in uw erbarmen.
Eeuwig blijft uw trouw bestaan -
laat ons niet verloren gaan.
 Gezang 445 : 1
God heeft mij zijn Zoon gegeven,
door 't geloof nam ik Hem aan;
ja, ik weet het, ik zal leven,
en door Hem ten hemel gaan.
Zelfs eer ik nog was geboren,
heeft mij God in Hem verkoren,
eer zijn woord met scheppersmacht
dit heelal tot aanzijn bracht.
 Gez. 445 : 2
Jezus Christus is gestorven,
is verrezen, ook voor mij,
heeft de zegepraal verworven
en het leven, ook voor mij.
Aan Gods rechterhand gezeten,
zal Hij nimmer mij vergeten,
maar, uit deernis met mijn lot,
treedt Hij voor mij in bij God.
 Gez. 445 : 3
Ruwe stormen mogen woeden,
alles om mij heen zij nacht,
God, mijn God zal mij behoeden,
God houdt voor mijn heil de wacht.
Moet ik lang zijn hulp verbeiden,
zijne liefde blijft mij leiden:
door een nacht, hoe zwart, hoe dicht,
voert Hij mij in 't eeuwig licht.
 Gezang 446 : 1
O Jezus, hoe vertrouwd en goed
klinkt mij uw naam in 't oor,
uw naam die mij geloven doet:
Gij gaat mij reddend voor;
 Gez. 446 : 2
uw naam die onze wonden heelt
en ons met manna spijst,
die onze dood en zonde deelt
en onze vrees verdrijft.
 Gez. 446 : 3
Mijn herder en mijn held, mijn vriend,
mijn koning en profeet,
mijn priester die mijn schuld ontbindt,
mijn weg waarop ik treed;
 Gez. 446 : 4
al wat ik doe, al wat ik wil,
het is te zwak, te koud,
maar sterk en vurig wordt de ziel
wanneer zij U aanschouwt.
 Gez. 446 : 5
Zolang Gij nog onzichtbaar zijt,
een zon diep in de nacht,
roep ik uw nadering reeds uit
omdat ik U verwacht.
 Gez. 446 : 6
O Jezus, hoe vertrouwd en goed
klinkt mij uw naam in 't oor,
als ik van alles scheiden moet
gaat nog die naam mij voor.
 Gez. 446 : 7
O naam, eeuwige ademtocht,
een sterveling ben ik,
als eens mijn eigen adem stokt
dan draagt mij uw muziek.
 Gezang 447 : 1
God gaat zijn ongekende gang
vol donkre majesteit,
die in de zee zijn voetstap plant
en op de wolken rijdt.
 Gez. 447 : 2
Uit grondeloze diepten put
Hij licht, en vreugde uit pijn.
Hij voert volmaakt zijn plannen uit,
zijn wil is souverein.
 Gez. 447 : 3
Geliefden Gods, schept nieuwe moed,
de wolken die gij vreest,
zijn zwaar van regen, overvloed
van zegen die geneest.
 Gez. 447 : 4
Zoudt gij verstaan, waar Hij u leidt ?
Vertrouw Hem waar Hij gaat.
Zijn duistere voorzienigheid
verhult zijn mild gelaat.
 Gez. 447 : 5
Wat Hij bedoelt dat rijpt tot zin,
wordt klaar van uur tot uur.
De knop is bitter, is begin,
de bloem wordt licht en puur.
 Gez. 447 : 6
Hoe blind vanuit zichzelve is
het menselijk gezicht.
Godzelf vertaalt de duisternis
in eindlijk eeuwig licht.
 Gezang 448 : 1
Soms groet een licht van vreugde
de christen als hij zingt:
de Heer is 't die met vleugels
van liefde hem omringt.
Loopt alles ons ook tegen,
Hij zal ons 't goede doen,
Hij geeft na donkre regen
een mild en klaar seizoen.
 Gez. 448 : 2
Goddank, wij overdenken
't geheim van onze Heer,
het heil dat Hij wil schenken,
dat nieuw is altijd weer.
Bevrijd van onze zorgen,
begroeten wij de dag
en vrezen niet de morgen,
wat hij ook brengen mag.
 Gez. 448 : 3
Hij die met heerlijkheden
de leliën bekleedt,
zal ook zijn kindren kleden,
Hij kent ons lief en leed.
Geen schepsel wordt vergeten,
Hij houdt het al in stand,
die vogels geeft te eten,
Hij voedt ons uit zijn hand.
 Gez. 448 : 4
Al zal geen wijnstok dragen,
geen vijgeboom zijn vrucht,
al ligt het veld te klagen
onder een lege lucht,
God doet zijn hand toch open,
zijn lof krijgt stem in mij.
Daar ik op Hem mag hopen,
ben ik alleen maar blij.
 Gezang 449 : 1
God enkel licht,
wiens aangezicht
zo blinkend is van luister,
ziet ons onrein,
ziet hoe wij zijn
vervallen aan het duister.
 Gez. 449 : 2
Der sterren pracht
is voor Hem nacht,
hoe hel zij schittren mogen;
en wij, bevlekt,
met schuld bedekt,
wat zijn wij in zijn ogen ?
 Gez. 449 : 3
Heer, waar dan heen ?
Tot U alleen !
Gij zult ons niet verstoten.
Uw eigen Zoon
heeft tot uw troon
de weg ons weer ontsloten.
 Gez. 449 : 4
Ja, amen, ja,
op Golgotha
stierf Hij voor onze zonde.
Zijn schuldloos bloed
maakt alles goed
en reinigt ons van zonde.
 Gez. 449 : 5
God onze Heer,
wil tot uw eer
ons klein geloof versterken.
Dan zullen wij
Hem, waarlijk vrij,
volgen in goede werken.
 Gezang 450 : 1
Mijn ziel, waartoe dit angstig vrezen
geen wanhoop komt u ooit te sta.
Gij zult hier steeds een zondaar wezen
en moet hier leven van gena.
O zalig hij, die uit zijn noden
tot Jezus en zijn heil gevloden,
van Hem alleen de hulp verbeidt !
Op 't woord des Vaders te vertrouwen,
en door 't geloof de Zoon te aanschouwen,
dat is de weg tot heiligheid.
 Gez. 450 : 2
O Gij die onze schuld woudt boeten
door uwe nameloze pijn,
o Heiland, leer mij aan uw voeten
in eigen oog een zondaar zijn.
Bij al mijn deugd, bij al mijn zonden
vind ik geen troost, dan in uw wonden,
geen hoop, dan als ik U aanschouw.
Op uw genade zal ik leven,
aan uw gena mij overgeven,
Gij blijft de rots waarop ik bouw.
 Gezang 451 : 1
Alle roem is uitgesloten
onverdiende zaligheên
heb ik van mijn God genoten,
'k roem in vrije gunst alleen !
Ja, eer ik nog was geboren,
eer Gods hand, die alles schiep,
iets uit niet tot aanzijn riep,
heeft zijn liefde mij verkoren:
God is liefd', o englenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem !
 Gez. 451 : 2
Alzo lief had God de wereld,
dat Hij zijn geliefde Zoon
voor de afgevallen wereld
overgaf aan smaad en hoon.
Ja, toen wij nog zondaars waren,
schonk de Vader ons genâ,
leed de Zoon op Golgotha,
stierf voor ons, die zondaars waren:
God is liefd', o englenstem,
mensentong verheerlijkt Hem !
 Gez. 451 : 3
Dat heet weergalooz' ontferming,
dat genade, rijk en vrij !
God schenkt redding en bescherming,
aan verloornen, ook aan mij.
Ja, wanneer mijn onvermogen,
en mijn diep bederf mij smart,
toont mij 't godlijk Vaderhart
zijn verlossend mededogen:
God is liefd', o englenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem !

 Gezang 451 : 1
Alle roem is uitgesloten
onverdiende zaligheên
heb ik van mijn God genoten,
'k roem in vrije gunst alleen !
Ja, eer ik nog was geboren,
eer Gods hand, die alles schiep,
iets uit niet tot aanzijn riep,
heeft zijn liefde mij verkoren:
God is liefd', o englenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem !
 Gez. 451 : 2
Alzo lief had God de wereld,
dat Hij zijn geliefde Zoon
voor de afgevallen wereld
overgaf aan smaad en hoon.
Ja, toen wij nog zondaars waren,
schonk de Vader ons genâ,
leed de Zoon op Golgotha,
stierf voor ons, die zondaars waren:
God is liefd', o englenstem,
mensentong verheerlijkt Hem !
 Gez. 451 : 3
Dat heet weergalooz' ontferming,
dat genade, rijk en vrij !
God schenkt redding en bescherming,
aan verloornen, ook aan mij.
Ja, wanneer mijn onvermogen,
en mijn diep bederf mij smart,
toont mij 't godlijk Vaderhart
zijn verlossend mededogen:
God is liefd', o englenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem !
 Gezang 452 : 1
Verlosser, Vriend, o hoop, o lust
van die U kennen, neem het lied,
dat U in 't stof een stervling biedt,
een zondaar, die uw voeten kust.
Een zondaar, een verlost', o Heer,
en nu geen zondaar meer.
O, neem het aan !
Gij laat geen bidder staan,
Gij hoort in hemelingen
verloste zondaars zingen.
O, neem het aan !
 Gez. 452 : 2
Bedreigt mij leed, ontmoet mij smart,
ik vrees geen kwaad, maar klaag het Hem.
Hoe groot in eer, Hij hoort mijn stem,
hoe ver van de aard, Hij kent mijn hart.
Gods zoon vergeet de broeder niet
die Hij op aarde liet.
Hij is mijn hoop.
Hij wies mij met zijn doop,
Hij geeft mij brood en beker,
'k ben van zijn liefde zeker.
Hij is mijn hoop !
 Gez. 452 : 3
Waar is een vreugd, een kalmt', een heil,
zo zalig, als dit hoogst genot ?
Het vloeit uit God en keert tot God,
het heeft noch maat, noch perk, noch peil.
In Jezus is mijn zalig lot
verborgen bij mijn God.
Hij is mijn lust,
ook als mijn stof eens rust.
O, prijst Hem, mijn gezangen !
Ik blijf zijn komst verlangen.
Hij is mijn lust !
 Gezang 453 : 1
Ik weet waar mijn geloven
onwrikbaar vast in staat,
als alles wordt verstoven,
tot zand en stof vergaat,
ik weet wat nooit zal falen,
wat blijft in eeuwigheid,
wanneer de wijzen dwalen
door eigen waan misleid.
 Gez. 453 : 2
Ik weet wat eeuwig duren
en staan zal in zijn stand,
want God heeft Sions muren
gebouwd met eigen hand.
En in het hart der zijnen
legt Hij de zekerheid
dat zij voor Hem verschijnen
in eeuwige zaligheid.
 Gez. 453 : 3
Rotsvast staat ons vertrouwen,
de hoeksteen is gelegd.
Wij zullen Hem aanschouwen
Hij heeft het zelf gezegd.
Ons hart blijft op Hem hopen
die ons heeft liefgehad.
Straks gaan de poorten open
der grote gouden stad.
 Gez. 453 : 4
Ik weet waar mijn geloven
onwrikbaar vast in staat,
als alles wordt verstoven.
Ik weet wat niet vergaat.
Wat stand houdt als tot scherven
de wereld zal vergaan
wat glans houdt in het sterven
en eeuwig zal bestaan.
 Gezang 454 : 1
Wat zou ik zonder U geweest zijn,
hoe zou ik zonder U bestaan ?
Ik zou ten prooi aan angst en vrees zijn
en eenzaam door de wereld gaan.
Mijn liefde tastte in den blinde.
Een afgrond lag in het verschiet.
En waar zou ik een trooster vinden
die werklijk wist van mijn verdriet ?
 Gez. 454 : 2
Een diepe nacht zou mij omvangen
waarna geen blijde morgen daagt.
Ik werd verteerd door wild verlangen,
door 's levens maalstroom weggevaagd.
Ik zou alleen zijn, van het heden
en van de toekomst ongewis.
Wie kan er aarden hier beneden
als er geen open hemel is ?
 Gez. 454 : 3
Maar Christus gaf mij taal en teken
en ik ben zeker van zijn stem.
De nacht is voor het licht geweken,
het grondloos lot krijgt zin door Hem.
Nu word ik mens, herkrijg mijn vrijheid
bij water, woord en brood en wijn,
omdat ik weet van zijn nabijheid
waar twee of drie vergaderd zijn.
 Gez. 454 : 4
Gaat uit in wegen en in velden
en brengt verdwaalden bij ons thuis.
Reikt hun de broederhand en meldt hun:
`De Koning noodt u in zijn huis'.
Door het geloof zien wij het ware:
de eeuwigheid vervult de tijd.
En iedereen mag dat ervaren
die Christus' naam met ons belijdt.
 Gezang 455 : 1
Als Hij maar van mij is
en ik ben van Hem,
als ik, tot de dood nabij is,
luister naar zijn trouwe stem,
heb ik niets te lijden,
leef ik in een vroom en stil verblijden.
 Gez. 455 : 2
Als Hij maar van mij is
laat ik alles staan,
wil ik enkel zijn waar Hij is,
volg ik Hem waar Hij zal gaan.
Mij is om het even
heel het lichte, luide, aardse leven.
 Gez. 455 : 3
Waar Hij maar van mij is
is mijn vaderland.
Zie hoe Hij alom nabij is
met de gaven van zijn hand.
Broeders lang verloren
vind ik weer in wie aan Hem behoren.
 Gezang 456 : 1
Zegen ons, Algoede,
neem ons in uw hoede
en verhef uw aangezicht
over ons en geef ons licht.
 Gez. 456 : 2
Stort, op onze bede,
in ons hart uw vrede,
en vervul ons met de kracht
van uw Geest bij dag en nacht.
 Gez. 456 : 3
Amen, amen, amen !
Dat wij niet beschamen
Jezus Christus onze Heer,
amen, God, uw naam ter eer !
Gezang 457 : 1
Heilig, heilig, heilig ! Heer, God almachtig,
vroeg in de morgen word' U ons lied gewijd.
Heilig, heilig, heilig ! Liefdevol en machtig,
Drievuldig God, die één in wezen zijt.
 Gez. 457 : 2
Heilig, heilig, heilig ! Heiligen aanbidden,
werpen aan de glazen zee hun gouden kronen neer.
Eeuwig zij U ere, waar Gij troont te midden
al uwe englen, onvolprezen Heer.
 Gez. 457 : 3
Heilig, heilig, heilig ! Gij gehuld in duister,
geen oog op aarde ziet U zoals Gij zijt.
Gij alleen zijt heilig, enig in uw luister,
één en al vuur en liefde en majesteit.
 Gez. 457 : 4
Heilig, heilig, heilig ! Heer, God almachtig
hemel, zee en aarde verhoogt uw heerlijkheid.
Heilig, heilig, heilig ! Liefdevol en machtig,
Drievuldig God, die één in wezen zijt.
Gezang 458 : 1
Tot U is het, Heer, dat ik vlucht,
want mij is de vijand te machtig.
Die zegt: Gij zijt boven de lucht
uw dienaren niet meer gedachtig,
Gij kent ons niet meer,
Gij zult ons niet meer
bevrijden van angsten en pijnen.
 Gez. 458 : 2
Toch staat mij niets vaster dan dit:
Gij kunt u niet verre bevinden,
want steeds als het hart tot U bidt,
vertroost Gij ons als uw beminden.
Dit staat voor ons vast:
in U, onze kracht,
bewegen en leven en zijn wij.
 Gez. 458 : 3
Gij gaaft ons in hart en in mond
Uzelf, als de stem aan de vogels.
Gij sloot door uw woord een verbond
en in onze liederen woont Gij.
Zomin als uw woord
vergaat, zal het koor
van die uw lof zingen teloorgaan.
 Gez. 458 : 4
Hoe zwak Gij ook voor ons bestaat,
hoe krachteloos wij U verwachten,
Gods Zoon zijt Gij toch metterdaad,
omringd door de hemelse machten.
Wat klagen wij dan ?
Gods reddende hand
redt ook met een wenk van zijn vinger !
 Gez. 458 : 5
Uw naam heeft het hoogste gezag.
Hoe hoog zich de golven verheffen,
zij vallen terug voor uw macht,
zij moeten zich laten gezeggen.
Laat allen tesaam
het zien: in uw naam
staan engelen klaar om te dienen.
 Gez. 458 : 6
Ja Heer, wij beseffen het weer
hoe Gij ons vertroostend nabij zijt
en met u het engelenheer
ons stemt tot de hemelse blijheid.
Geen plaats voor de smart.
Schep vreugde, mijn hart !
Geen tijd is het meer om te treuren.
 Gezang 459 : 1
Door de nacht van strijd en zorgen
schrijdt de stoet der pelgrims voort,
vol verlangen naar de morgen,
waar de hemel hen verhoort.
 Gez. 459 : 2
Liedren zingend vol vertrouwen
tot in het voltooide licht
broeder broeder zal aanschouwen
staande voor Gods aangezicht.
 Gez. 459 : 3
Door de nacht leidt ons ten leven
licht dat weerlicht overal,
dat ons blinkend zal omgeven,
als ons God ontvangen zal.
 Gez. 459 : 4
In ons hart is dit de luister,
dit de liefde die ons leidt
op de kruistocht door het duister
naar de lichte eeuwigheid.
 Gez. 459 : 5
Met één lied uit duizend monden
gaan wij zingend door de nacht,
door één Geest tesaam verbonden,
naar de kust waar God ons wacht.
 Gez. 459 : 6
E‚n van hart en één van zinnen,
één in onze aardse strijd,
in ons hemels overwinnen,
één in tijd en eeuwigheid.
 Gez. 459 : 7
Zo gaan wij hier met elkander
door de nacht op weg naar huis,
pelgrims die uit alle landen
samenkomen om het kruis.
 Gez. 459 : 8
Die aan kruis en graf ontheven
zullen zingen lof en prijs
aan den Heer van dood en leven
in zijn zalig paradijs.
 Gezang 460 : 1
Loof de Koning, heel mijn wezen,
gij bestaat in zijn geduld,
want uw leven is genezen
en vergeven is uw schuld.
Loof de Koning, loof de Koning,
tot gij Hem ontmoeten zult.
 Gez. 460 : 2
Looft Hem als uw vaadren deden,
eigent u zijn liefde toe,
want Hij bergt u in zijn vrede,
zegenend wordt Hij niet moe.
Looft uw Vader, looft uw Vader,
tot uw laatste adem toe.
 Gez. 460 : 3
Ja, Hij spaart ons en Hij redt ons,
Hij kent onze broze kracht.
Hij bewaart ons, Hij ontzet ons
van de boze en zijn macht.
Looft uw Heiland, looft uw Heiland,
die het licht is in de nacht.
 Gez. 460 : 4
Snel vergaan de mensenkindren
als de bloemen op het veld.
God alleen is onverminderd
steeds dezelfde sterke held !
Looft de Heer van dood en leven,
Hem die onze dagen telt.
 Gez. 460 : 5
Engelen, zingt ja en amen
met de Koning oog in oog !
Zon en maan, buigt u tezamen
en gij sterren hemelhoog !
Looft uw Schepper, looft uw Schepper,
looft Hem, die het al bewoog !
 Gezang 461 : 1
O hoogt' en diepte, looft nu God,
aanbidt zijn heiligheid !
Zijn woord werd nimmer nog gepeild,
zijn weg is majesteit.
 Gez. 461 : 2
O wondre liefd', o wijsheid Gods,
toen zond' ons 't licht benam,
hebt Gij 't verlossend pad gebaand:
een tweede Adam kwam.
 Gez. 461 : 3
De liefde is zo wijs en goed:
wat eens in Adam viel,
ons menselijke vlees en bloed,
wordt leven weer en ziel.
 Gez. 461 : 4
Ja, meer dan ziel en leven zijn
gegund aan bloed en vlees:
God-zelf zal in ons wezen zijn,
zijn ademende Geest !
 Gez. 461 : 5
Hij die voor ons gestreden heeft
alleen, man tegen man,
als God en mens geleden heeft
wat niemand lijden kan,
 Gez. 461 : 6
in het verborgne van de hof,
aan 't kruis in stervensnood,
heeft Hij aan ons de weg geleerd
door lijden en door dood.
 Gez. 461 : 7
O hoogt' en diepte, looft nu God,
aanbidt zijn heiligheid !
Zijn woord werd nimmer nog gepeild,
zijn weg is veiligheid.
 Gezang 462 : 1
Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de do“n,
en Christus zal over u lichten !
Zo wekt u, zo dringt u als broeder Gods Zoon,
eer Hij u als rechter komt richten.
Ontwaak en sta op, het gevaar is zo groot !
Wie kiest, o verdwaasde, voor 't leven de dood ?
 Gez. 462 : 2
Ontwaak, gij die slaapt in de zonde, met spoed,
de nacht is zo lang reeds verdwenen !
Het licht der genade, met blijdschap begroet,
heeft de aarde reeds eeuwen beschenen.
En groots is uw roeping en heilig uw taak,
en de uren zijn weinig, ontwaak dan, ontwaak !
 Gez. 462 : 3
Sta op uit de doden, o zondaar en leef,
dat Christus ook over u lichte !
Sta op uit de doden, o zondaar, of beef
voor God en het jongste gerichte !
Nog wekt u de Heiland en nog is er raad,
sta op uit de doden, 't is spoedig te laat !
 Gez. 462 : 4
Welzalig de vrome, die wandelt in 't licht,
door Christus de doodslaap ontrezen.
Hoe vaak hier de dag voor de duisternis zwicht,
't zal nimmermeer nacht voor hem wezen.
`Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de do“n !'
Zo spreekt van de hemel uw Heiland, Gods Zoon.
 Gezang 463 : 1
O Heer die onze Vader zijt,
vergeef ons onze schuld.
Wijs ons de weg der zaligheid,
en laat ons hart, door U geleid,
met liefde zijn vervuld.
 Gez. 463 : 2
Geef dat uw roepstem wordt gehoord,
als eenmaal bij de zee.
Geef dat ook wij uw nodend woord
vertrouwen, volgen ongestoord,
op weg gaan met U mee.
 Gez. 463 : 3
O vrede van Tiberias,
o heuvels in het rond,
waar Jezus in het zachte gras
de mensen liefhad en genas,
en in hun midden stond.
 Gez. 463 : 4
Leg Heer uw stille dauw van rust
op onze duisternis.
Neem van ons hart de vrees, de lust,
en maak ons innerlijk bewust
hoe schoon uw vrede is.
 Gez. 463 : 5
Dat ons geen drift en pijn verblindt,
geen hartstocht ons verwart.
Maak Gij ons rein en welgezind,
en spreek tot ons in vuur en wind,
o stille stem in 't hart.
 Gezang 464 : 1
Alle volken, looft de Heere,
aarde, zing een vrolijk lied !
Juicht nu allen, geeft Hem ere:
Hij vergeet de zijnen niet !
In het beurtgezang der sferen,
in des afgronds bange kreet
ruist de lof, de lof des Heren,
die de zijnen niet vergeet.
 Gez. 464 : 2
Uit Hem vloeien alle krachten,
tot Hem stijg' der aarde lied !
Zalig, wie de Heer verwachten:
Hij vergeet de zijnen niet !
Smelt dan samen, Hem ter ere,
diept' en hoogheid, lust en leed,
in het loflied aan de Heere,
die de zijnen niet vergeet !
 Gezang 465 : 1
Van U zijn alle dingen,
van U, o God en Heer,
van U de zegeningen
die 'k biddende begeer.
Gij wilt mijn weg omringen
met liefde wijs en teer.
Wat wij ooit goeds ontvingen,
het is van U, o Heer.
 Gez. 465 : 2
Nog voor wij U iets vragen,
voorkomt Gij ons gebed.
Gij hebt aleer wij klagen,
op onze nood gelet.
Gij helpt de last ons dragen,
Gij steunt bij elke tred,
zelfs bij de zwaarste plagen
zijt Gij de God die redt.
 Gez. 465 : 3
Hoe kent Gij al mijn noden,
waarin Gij trouw voorziet.
Gij geeft geen steen voor broden,
een slang voor vissen niet !
Wie komt tot U gevloden,
wien Gij geen redding biedt ?
Gij laat de zondaar noden,
nog eer hij tot U vliedt.
 Gez. 465 : 4
O mocht ik U beminnen
gelijk Gij mij bemint,
laat heilge vrees van binnen
mij leiden als uw kind !
Mocht ik die rijkdom winnen,
die roest noch mot verslindt,
en werden nooit mijn zinnen
door ijdle glans verblind !
 Gez. 465 : 5
U zal ik eeuwig eren,
die eeuwge goedheid zijt !
U blijve, Heer der heren,
geheel mijn hart gewijd.
Wat kan ik niet ontberen
wanneer uw hand mij leidt,
wat vuriger begeren
dan uwe heerlijkheid !
 Gezang 466 : 1
Als God, mijn God, maar voor mij is,
wie is er dan mij tegen ?
Dan werken druk en droefenis
mij nochtans tot een zegen;
dan waakt alom een englenwacht,
dan zie ik sterren in de nacht
en bloemen op mijn wegen.
 Gez. 466 : 2
En wat er dreig', of wie er woed',
mijn Herder blijft mij leiden.
Geen donker dal van tegenspoed
kan van zijn staf mij scheiden.
Hij blijft mij overal nabij,
naar stille waatren voert Hij mij
en liefelijke weiden.
 Gez. 466 : 3
Ik heb mijn God, dat is genoeg,
ik wens mij niets daarneven.
Veel meer dan 't meeste, dat ik vroeg,
is mij in Hem gegeven:
mijn hoogste goed, mijn troost in smart,
het enig rustpunt van mijn hart,
mijn eeuwig licht en leven.
 Gezang 467 : 1
O eeuwge Vader, sterk in macht,
wiens arm betoomt der baren kracht,
die wijst de grondlooz' oceaan
de hem gestelde perken aan,
o wil verhoren onze beê
voor hen, die zijn in nood op zee !
 Gez. 467 : 2
O Christus, wiens bestraffend woord
door wind en water werd gehoord,
die onder 't stormen rustig sliep
en wandeld' over 't schuimend diep,
o wil verhoren onze beê
voor hen, die zijn in nood op zee !
 Gez. 467 : 3
O Geest, die op de grote vloed
gelijk een vogel hebt gebroed,
breng Gij 't geweld der zee tot staan
en laat de mens met vrede gaan.
O wil verhoren onze beê
voor hen, die zijn in nood op zee !
 Gez. 467 : 4
O God, die ons behoeden wilt,
bescherm de broeders, wees hun schild
in storm en strijd, ga met ze mee
en red ze van 't geweld der zee,
dat land en water wijd en zijd
lofzingen uw barmhartigheid.
 Gezang 468 : 1
Heer, mijn hert is boos en schuldig,
maar Gij zijt barmhartig, en
duizend malen meer verduldig
als dat ik boosaardig ben.
Geef mij dan, o Heer, ik vrage 't
geef mij hulp en sta mij bij;
'k heb gezondigd, ik beklage 't,
help mij God, vergeef het mij !
 Gezang 469 : 1
Het leven is: een krijgsbanier,
door goed' en kwade dagen
gescheurd, gevlekt, ontvallen schier,
kloekmoedig voorwaarts dragen !
 Gez. 469 : 2
Men tuimelt wel en wonden krijgt
men dikwijls, dicht' en diepe;
't en vlucht geen weerbaar man, die wijgt,
of hem de dood beliepe !
 Gez. 469 : 3
Het leven is: geen vreed' alhier,
geen wapenstilstand vragen.
Het leven is: de kruisbanier
tot in Gods handen dragen.
 Gezang 470 : 1
Wat vlied' of bezwijk', getrouw is mijn God,
Hij blijft aan mijn zij in 't wisselend lot;
moog 't hart soms ook beven in 't heetst van de strijd,
zijn liefd' en ontferming vertroosten altijd.
 Gez. 470 : 2
Verleid door het kwaad dat steeds mij belaagt,
gevallen in schuld, door wroeging geplaagd,
vertrouw ik slechts Hem, die mij leidt door zijn Geest,
mijn zonden vergeeft en mijn smarten geneest.
 Gez. 470 : 3
Als God mij vertroost, is 't kruis niet te zwaar,
dan ken ik geen vrees in 't bangste gevaar,
dan win ik al strijdend vertrouwen en kracht
en zing ik mijn psalmen in duistere nacht.
 Gez. 470 : 4
Ik roem in mijn God, ik juich in zijn trouw,
de rots mijner ziel, waar 'k eeuwig op bouw.
Ik zal Hem nog prijzen in 't uur van mijn dood,
dan rijst nog mijn loflied: `zijn goedheid is groot !'
 Gezang 471 : 1
Ik heb gejaagd, wel jarenlang,
om goed en vroom te leven,
maar 't werd mijn ziele toch te bang,
mijn werken kon niets geven.
Ik had mijn hart er toegezet,
om alles te beproeven,
mijn zonden hebben 't mij belet,
dit doet mij zeer bedroeven.
 Gez. 471 : 2
Ik ben verdoold op deze jacht
en werd door waan bedrogen.
'k Had van mijn deugden veel verwacht,
't heeft alles mij belogen.
Ik had mijzelve slechts bemind
en ijdelheid verkoren.
Dit jagen heeft mij zo verblind,
dat alles is verloren.
 Gez. 471 : 3
O Jesu, Heer, ik bid tot U
uit al mijns harten gronde:
verlos mij van mijn zonden nu
en voortaan te aller stonde,
opdat ik met een zuiver oog
in uw genade schouwe,
en dat uw Geest mij leren moog'
hoe ik U dien' met trouwe.
 Gezang 472 : 1
Door uwe donkre sluier heen
zoekt U mijn hart met zijn gebeên,
o eeuwge bron van al wat is,
o groot, o diep geheimenis.
 Gez. 472 : 2
Gelijk de bloem naar zonnegloed,
zo neigt mijn ziel naar 't hoogste goed;
ze is voor altijd aan U geboeid,
o liefde, die het al doorgloeit !
 Gez. 472 : 3
Wie is er, die me aan U ontrukt ?
Uw merk, mijn ziele ingedrukt,
uw zegel in de edelsteen,
wijst altijd naar haar oorsprong heen.
 Gez. 472 : 4
Gelijk aan 't verre, vreemde strand
gedachten gaan naar 't vaderland,
zo midden in dit aards gewoel
vraagt mijne ziel naar 't eeuwig doel.
 Gez. 472 : 5
De draad, die in de donkerheid
mij door des doolhofs gangen leidt,
brengt mij tot U, Gij trekt, Gij spant:
want 't einde is in uwe hand.
 Gez. 472 : 6
In 's levens droom en schemerschijn
laat mij in U geborgen zijn,
wees in de schaduw van de tijd
mijn licht, o liefdes werklijkheid !
Gez. 473 : 1
Neem mijn leven, laat het, Heer,
toegewijd zijn aan uw eer.
Maak mijn uren en mijn tijd
tot uw lof en dienst bereid.
 Gez. 473 : 2
Neem mijn handen, maak ze sterk,
trouw en vaardig tot uw werk.
Maak dat ik mijn voeten zet
op de wegen van uw wet.
 Gez. 473 : 3
Neem mijn stem, opdat mijn lied
U, mijn Koning, hulde biedt.
Maak, o Heer, mijn lippen rein,
dat zij uw getuigen zijn.
 Gez. 473 : 4
Neem mijn zilver en mijn goud,
dat ik niets aan U onthoud.
Maak mijn kracht en mijn verstand
tot een werktuig in uw hand.
 Gez. 473 : 5
Neem mijn wil en maak hem vrij,
dat hij U geheiligd zij.
Maak mijn hart tot uwe troon,
dat uw Heilge Geest er woon'.
 Gez. 473 : 6
Neem mijn zonden en mijn schuld
in 't beleid van uw geduld.
Maak dat ik, opstandig kind,
steeds de weg tot U hervind.
 Gez. 473 : 7
Neem, o Trooster, mijn verdriet,
Gij veracht mijn tranen niet.
Maak dat ook in mij uw kracht
steeds in zwakheid wordt volbracht.
 Gez. 473 : 8
Neem en weeg mijn staat en stand
in de weegschaal van uw hand.
Maak dat ik in deemoed leer
knecht te zijn, als Gij, o Heer.
 Gez. 473 : 9
Neem en zegen alle vreugd,
al 't geluk dat mij verheugt.
Maak dat ik mij nimmer schaam
mens te wezen in uw naam.
 Gez. 473 : 10
Neem ook mijne liefde, Heer,
'k leg voor U haar schatten neer.
Neem mijzelf en voor altijd
ben ik aan U toegewijd.
 Gezang 474 : 1
God roept ons, broeders, tot de daad;
zijn werk wacht, treedt dan aan
en weest gereed om elke weg,
die Hij u wijst, te gaan.
Wij weten dat, wat komen mag,
toch hij slechts wint, die waagt,
en wie zichzelve geven wil
door 't donker vlammen draagt.
 Gez. 474 : 2
God roept, en in Hem is de kracht,
die onze zwakheid staalt.
Dit is de vreugd, dat Hij het doel
en onze vaart bepaalt.
Dat Hij ons over grenzen heen
laat zien het groot gezicht
van aller mensen broederschap
in 't ene, godlijk licht.
 Gez. 474 : 3
God roept, en wat de mensen scheidt
dat zij geen scheiding meer;
zijn liefde houde ons allen saâm
en samen met de Heer.
Want wat er in de wereld woed',
toch is het God die wint
en in een elk die Hem behoort
het nieuwe rijk begint.
 Gezang 475 : 1
Geef mij, Heer, mij los te zingen
van de wereld en haar strijd;
laat uw vrede mij doordringen
die van alle vrees bevrijdt;
en mij blijde doet belijden
dat Gij mij gemeenzaam zijt;
toeft Ge ook lang, 'k blijf U verbeiden:
red mij uit mijn eenzaamheid.
 Gez. 475 : 2
Zij mijn zingen: doortocht geven
aan uw overzijdse stem,
onweerstandelijk gedreven
tot de jubel: 'k ben van Hem;
in uw zacht geweld wil 'k wezen
onvoorwaardelijk uw knecht
en van de eigen wil genezen;
Heer, ik dien U nog zo slecht.
 Gez. 475 : 3
Als geen zonde, onbeleden,
als ons niets en niemand scheidt,
vloeit mijn ziel vol van een vrede
die me ontvoert aan tijd en strijd.
Heer, Gij weet mijn diepst begeren:
met van vreugd gespannen stem
hier te mogen preluderen
't lied van 't nieuw Jeruzalem.
 Gezang 476 : 1
Eeuwig Woord, U willen wij bezingen,
God uit God en Licht uit Licht;
Wijsheid, vóór de aanvang aller dingen
spelend voor Gods aangezicht;
engel Gods uit Isrels oude dagen,
Zoon van 's Vaders eeuwig welbehagen,
dienaar van Gods hoog bevel,
kind der maagd, Immanuël !
 Gez. 476 : 2
Lam van God, in eeuwigheid te prijzen,
die voor 's werelds zonden boet,
uw gekruisigd vlees is waarlijk spijze,
waarlijk drank uw heilig bloed.
Uit een duister, vreeslijk boven mate
riept Gij tot Hem die U had verlaten,
maar uw stem breekt door de nacht:
Vader, wereld, 't is volbracht.
 Gez. 476 : 3
Meester, Heer, uw graf kon U niet houden:
heerlijk zijt Gij opgestaan.
Die U als verrezene aanschouwden
baden U verwonderd aan.
Op de berg hebt Gij bevel gegeven,
en van de aarde zegenend verheven
zondt Gij op het Pinksterfeest
als in storm en vuur uw Geest.
 Gez. 476 : 4
Mensenzoon tussen de kandelaren,
Wortel Davids, Morgenster,
blijf uw kerk vergaderen, bewaren,
roep haar van nabij en ver.
Laat de luchters branden van uw klaarheid,
maak uw kerk tot pijler van uw waarheid,
schuilplaats in de wildernis,
huis waarin uw vrede is.
 Gez. 476 : 5
Levensvorst, U loven de geslachten,
en tot uw verborgen tijd
blijft de bruid uw wederkomst verwachten,
't einde van haar bange strijd.
Houd haar waakzaam; doe haar, 't hoofd geheven,
uit die hoge heilsverwachting leven,
tot zij op de jongste dag,
met U triumferen mag.
 Gezang 477 : 1
Geest van hierboven,
leer ons geloven,
hopen, liefhebben door uw kracht !
Hemelse Vrede,
deel U nu mede
aan een wereld die U verwacht !
Wij mogen zingen
van grote dingen,
als wij ontvangen
al ons verlangen,
met Christus opgestaan. Halleluja !
Eeuwigheidsleven
zal Hij ons geven,
als wij herboren
Hem toebehoren,
die ons is voorgegaan. Halleluja !
 Gez. 477 : 2
Wat kan ons schaden,
wat van U scheiden,
Liefde die ons hebt liefgehad ?
Niets is ten kwade,
wat wij ook lijden,
Gij houdt ons bij de hand gevat.
Gij hebt de zege
voor ons verkregen,
Gij zult op aarde
de macht aanvaarden
en onze koning zijn. Halleluja !
Gij, onze Heere,
doet triomferen
die naar U heten
en in U weten,
dat wij Gods zonen zijn. Halleluja !
 Gezang 478 : 1
Prijst des Heren machtig woord.
Aarde en hemel bracht het voort,
aan de mens deelt het zich mede.
Door zijn wetten leven wij,
voor zijn oordeel beven wij,
maar zijn vrijspraak geeft ons vrede.
 Gez. 478 : 2
God beveelt. Het niets krimpt saam.
Op het roepen van hun naam
worden dag en nacht gescheiden.
Sterren, spranklend hemelstof,
seinen, schijnen licht en lof
en bepalen de getijden.
 Gez. 478 : 3
't Zinsverband van Gods verbond
legt het woord in Adams mond,
brengt hem met de vrouw tezamen.
Waar de mens de mens ontmoet
als zijn eigen vlees en bloed,
spreekt de taal het ja en amen.
 Gez. 478 : 4
God gebiedt. In vuur en wolk
toont Hij aan zijn siddrend volk
dood en leven, vloek en zegen.
En wie luistert wordt gezet
in de vreugde van de wet,
op de welgebaande wegen.
 Gez. 478 : 5
God klaagt aan. Geen sterveling
kan bestaan in dat geding.
Allen zijn in schuld verloren.
Bergen, werpt u op ons neer,
roepen zij, laat ons niet meer
van dit vreeslijk spreken horen !
 Gez. 478 : 6
God vergeeft. Wie weerloos zwicht
voor het opperste gericht,
die ontdekt met vrees en beven
dat de eiser voor hem pleit,
dat de rechter met hem lijdt,
dat het vonnis luidt: het leven.
 Gez. 478 : 7
Prijst des Heren machtig woord.
Aarde en hemel bracht het voort,
aan de mens deelt het zich mede.
Innigheid, in 't hart gegrond,
wordt tot lofzang in de mond,
spreekt in heel Gods rijk van vrede.
 Gezang 479 : 1
Aan U behoort, o Heer der heren,
de aarde met haar wel en wee,
de steile bergen, koele meren,
het vaste land, de onzeekre zee.
Van U getuigen dag en nacht.
Gij hebt ze heerlijk voortgebracht.
 Gez. 479 : 2
Gij roept het jonge leven wakker,
een tuin bloeit rond het open graf.
Er ruisen halmen op de akker
waar zich het zaad verloren gaf.
En vele korrels vormen saam
een kostbaar brood in uwe naam.
 Gez. 479 : 3
Gij hebt de bloemen op de velden
met koninklijke pracht bekleed.
De zorgeloze vogels melden
dat Gij uw schepping niet vergeet.
't Is alles een gelijkenis
van meer dan aards geheimenis.
 Gez. 479 : 4
Laat dan mijn hart U toebehoren
en laat mij door de wereld gaan
met open ogen, open oren
om al uw tekens te verstaan.
Dan is het aardse leven goed,
omdat de hemel mij begroet.
 Gez. 480 : 1
Gij hebt, o Vader van het leven,
de aarde aan de mens gegeven,
het land, de zee is zijn domein.
Gij hebt hem aan het woord doen komen
om tussen werklijkheid en dromen
getuige van uw Geest te zijn.
 Gez. 480 : 2
Uw wijsheid en uw welbehagen
bepalen 's mensen levensdagen
en wijzen hem zijn woonplaats aan.
Hij is ten prooi aan duizend vrezen,
toch mag hij vrij en veilig wezen
en heersen over het bestaan.
 Gez. 480 : 3
Hij overmant de wilde dieren,
vaart uit op zeeën en rivieren,
doorzoekt der aarde donkre schoot.
Ja, hij snelt voort op hoge winden
om de allerlaatste grens te vinden.
Zo vindt hij onverhoeds de dood.
 Gez. 480 : 4
Door een geheimenis omsloten,
door alle dingen uitgestoten,
gaat hij op alle dingen in.
Alleen uw woord geeft aan zijn falen,
zijn rustloos zoeken en verdwalen
een onuitsprekelijke zin.
 Gez. 480 : 5
O God, wij bouwen als ontheemden,
wij wonen en wij blijven vreemden,
bestemd voor hoger burgerrecht.
Wil ons, o Koning der getijden,
een woning in de stad bereiden
waar Gij het fundament van legt.
 Gezang 481 : 1
O grote God die liefde zijt,
o Vader van ons leven,
vervul ons hart, dat wij altijd
ons aan uw liefde geven.
Laat ons het zout der aarde zijn,
het licht der wereld, klaar en rein.
Laat ons uw woord bewaren,
uw waarheid openbaren.
 Gez. 481 : 2
Maak ons volbrengers van dat woord,
getuigen van uw vrede,
dan gaat wie aarzelt met ons voort,
wie afdwaalt met ons mede.
Laat ons getrouw de weg begaan
tot allen die ons verre staan
en laat ons zonder vrezen
de minste willen wezen.
 Gez. 481 : 3
Leer ons het goddelijk beleid
der liefde te beamen,
opdat wij niet door onze strijd
uw goede trouw beschamen.
Leg ons de woorden in de mond
die weer herstellen uw verbond.
Spreek zelf door onze daden
van vrede en genade.
 Gez. 481 : 4
Wij danken U, o liefde groot,
dat Christus is gekomen.
Wij hebben in zijn stervensnood
uw diepste woord vernomen.
Nog klinkt dat woord; het spreekt met macht
en het wordt overal volbracht
waar liefde wordt gegeven,
wij uit uw liefde leven.
 Gezang 482 : 1
De eersten zijn de laatsten,
wie nakomt gaat voorop,
zij moeten zich niet haasten,
die leven van de hoop.
 Gez. 482 : 2
God moge ons behoeden,
wij zien elkander aan,
de broeder kent de broeder
als een die voor moet gaan.
 Gez. 482 : 3
Zo staat het voorgeschreven,
zo is het steeds voorzegd,
wie achter is gebleven
krijgt eerstgeboorterecht.
 Gez. 482 : 4
Het onderste komt boven,
de torens vallen om,
het woord is aan de doven,
de waarheid aan de droom.
 Gez. 482 : 5
Wie later is geboren
komt eerder aan de tijd,
wie lager thuisbehoren
gaan hogerop vrijuit.
 Gez. 482 : 6
Zo hoog zijn Gods gedachten,
zij gaan de tijden door,
wie voor was blijft ten achter,
wie achterbleef gaat voor.
 Gez. 482 : 7
Veracht dan niet de kleinen
en die verloren zijn,
want God noemt hen de zijnen
die laatgeboren zijn.
 Gez. 482 : 8
De eersten zijn de laatsten,
wie nakomt gaat voorop !
Kiest dan de goede plaatsen
en geeft uw hart aan God.
 Gezang 483 : 1
Gij die alle sterren houdt
in uw hand gevangen,
Heere God, hoe duizendvoud
wekt Gij ons verlangen !
Ach, ons hart
is verward,
leer het op uw lichte
hoge rijk zich richten.
 Gez. 483 : 2
Want de lichten die wij zelf
aan de hemel stelden,
glinstrend in het zwart gewelf,
sterren, ongetelde, -
al hun glans
dooft nochtans,
dan is heel ons leven
door de nacht omgeven.
 Gez. 483 : 3
God, is dan wat U verliet
uit uw hand gevallen ?
Mist Gij onze wereld niet
bij uw duizendtallen ?
Blijf niet ver,
doe één ster
in de nacht ons gloren,
of wij zijn verloren !
 Gez. 483 : 4
Christus, stille vaste ster,
o Gij licht der lichten,
waarnaar wij van her en der
onze schreden richten, -
geef ons moed;
't is ons goed
U te zien, Getrouwe,
uw hoog rijk te aanschouwen.
 Gezang 484 : 1
Waarom moest ik uw stem verstaan ?
Waarom, Heer moet ik tot U gaan
zo ongewende paden ?
Waarom bracht Gij
die onrust mij
in 't bloed - is dat genade ?
 Gez. 484 : 2
Gij maakt mij steeds meer vreemdeling.
Ontvreemdt Ge mij dan, ding voor ding,
al 't oude en vertrouwde ?
O blinde schrik, -
mijn God, mag ik
niet eens mijzelf behouden ?
 Gez. 484 : 3
Want ik zie voor mij kruis na kruis
mijn weg langs en geen enkel huis
waar ik nog rust zou vinden.
Kom ik zo echt
bij U terecht,
ben ik wel uw beminde ?
 Gez. 484 : 4
Spreek Gij dan in mijn hart en zeg,
dat het zo goed is, dat die weg
ook door uw Zoon gegaan is,
en dat uw land
naar alle kant
niet ver bij mij vandaan is.
 Gezang 485 : 1
O Christus, wees geprezen !
Gij hebt ons vrij gemaakt
om nooit meer slaaf te wezen,
weerloos en zwak en naakt.
Gij hebt ons uitverkoren
om, aan Uzelf gelijk,
als koningen herboren
te heersen in uw rijk.
Dat wordt nog niet geweten,
dat is sinds lang vergeten,
dat houdt voor ons verborgen
de Mensenmoordenaar;
maar eenmaal, op uw morgen,
dan wordt het openbaar.
 Gez. 485 : 2
Gij enige bevrijde,
die, toen Gij werd verzocht,
uw ziel en zaligheid aan
de duivel niet verkocht, -
Gij hebt hem wedersproken,
Gij hebt Gods woord volbracht,
en zo hebt Gij verbroken
de bankring van zijn macht.
Nu zijn in uw nabijheid,
o Christus, wij de vrijheid,
de vrijheid van Gods kindren,
het leven ingegaan,
geen macht kan meer verhindren,
dat wij voor God bestaan.
 Gez. 485 : 3
Geef dat wij als bevrijden
nu zonder vrees of blaam
met deze vijand strijden,
o Christus, in uw naam,
ontmaskerend de machten
waarin hij zich vermomt,
terwille van wie smachten
of niet de vrijheid komt.
Laat al wie zijn gebonden,
vervolgd, verdrukt, geschonden
bij ons zich veilig weten.
Maak ons aan U gelijk,
Christus naar wie wij heten, -
voorboden van uw rijk.
 Gezang 486 : 1
Wij rijken, zeer door U bemind,
die eeuwenlang uw woord bezaten, -
hebt Gij ons, Heere, doof en blind
met wat Gij gaaft alleen gelaten ?
 Gez. 486 : 2
Wij kennen nog uw woorden wel,
wij raden zelfs naar uw gedachten;
maar wat, als Gij ons in ons spel
verrast, Heer die wij niet verwachten ?
 Gez. 486 : 3
Wat, als Gij ons dan vragen zult
naar wat wij deden met uw gaven,
en al uw werk blijkt onvervuld,
uw rijkdom in ons hart begraven ?
 Gez. 486 : 4
Gij, wie de rijke jongeling
vol droefenis de rug toekeerde, -
de weg liep dood, waarlangs hij ging.
Dwing Gij ons, U te volgen, Heere !
 Gezang 487 : 1
De Heer heeft mij gezien en onverwacht
ben ik opnieuw geboren en getogen.
Hij heeft mijn licht ontstoken in de nacht,
gaf mij een levend hart en nieuwe ogen.
Zo komt Hij steeds met stille overmacht
en zo neemt Hij voor lief mijn onvermogen.
 Gez. 487 : 2
Hij doet met ons, Hij gaat ons in en uit.
Heeft in zijn handen onze naam geschreven.
De Heer wil ons bewonen als zijn huis,
plant als een boom in ons zijn eigen leven,
wil met ons spelen, neemt ons tot zijn bruid
en wat wij zijn, Hij heeft het ons gegeven.
 Gez. 487 : 3
Gij geeft het uw beminden in de slaap,
Gij zaait uw naam in onze diepste dromen,
Gij hebt ons zelf ontvankelijk gemaakt -
zoals de regen neerdaalt in de bomen,
zoals de wind, wie weet waarheen hij gaat,
zo zult Gij uw beminden overkomen.
 Gezang 488 : 1
Zolang er mensen zijn op aarde,
zolang de aarde vruchten geeft,
zolang zijt Gij ons aller Vader,
wij danken U voor al wat leeft.
 Gez. 488 : 2
Zolang de mensen woorden spreken,
zolang wij voor elkaar bestaan,
zolang zult Gij ons niet ontbreken,
wij danken U in Jezus' naam.
 Gez. 488 : 3
Gij voedt de vogels in de bomen,
Gij kleedt de bloemen op het veld,
o Heer, Gij zijt mijn onderkomen
en al mijn dagen zijn geteld.
 Gez. 488 : 4
Gij zijt ons licht, ons eeuwig leven,
Gij redt de wereld van de dood.
Gij hebt uw Zoon aan ons gegeven,
zijn lichaam is het levend brood.
 Gez. 488 : 5
Daarom moet alles U aanbidden,
uw liefde heeft het voortgebracht,
Vader, Gijzelf zijt in ons midden,
o Heer, wij zijn van uw geslacht.
Gezang 489 : 1
Een mens te zijn op aarde,
is eens voorgoed geboren zijn,
is levenslang geboortepijn.
Een mens te zijn op aarde
is leven van de wind.
 Gez. 489 : 2
De bomen hebben wortels
de bomen mogen stevig staan
maar mensen moeten verder gaan.
De bomen hebben wortels
maar mensen gaan voorbij.
 Gez. 489 : 3
De vossen hebben holen
de mensen weten heg noch steg
zijn altijd naar hun huis op weg.
De vossen hebben holen
maar wie is onze weg ?
 Gez. 489 : 4
De mensen hebben zorgen
het brood is duur, het lichaam zwaar
en wij verslijten aan elkaar.
Wie kent de dag van morgen ?
De dood komt lang verwacht.
 Gez. 489 : 5
Een mens te zijn op aarde
is pijnlijk begenadigd zijn
en zoeken, nooit verzadigd zijn,
is rusten in de aarde
als alles is volbracht.
 Gez. 489 : 6
Hoe zullen wij volbrengen
wat door de eeuwen duren moet
een mens te zijn die sterven moet ?
Wij branden van verlangen
tot alles is voltooid.
 Gezang 490 : 1
Hier is een stad gebouwd
overal om ons heen,
huizen en bomen en
mensen van licht en steen.
 Gez. 490 : 2
Huizen van vrede voor
mensen van vlees en bloed.
Veilig onveilig, zo
leven zij bitterzoet.
 Gez. 490 : 3
Overal haast en ver-
keer dat geen richting heeft,
wolken lawaai als een
vuur dat geen warmte geeft.
 Gez. 490 : 4
Woorden gaan over en
weer, waar de mensen zijn.
Woorden zijn lief en leed,
rouw en geboortepijn.
 Gez. 490 : 5
Iedereen wil wel een
ander, maar weet niet hoe.
Iedereen gaat zo zijn
weg, wie weet waar naar toe.
 Gez. 490 : 6
Mensen gaan twee aan twee,
overvloed en woestijn,
zoeken een woning en
willen geborgen zijn.
 Gez. 490 : 7
Een stad is man en vrouw,
opstaan en slapen gaan,
mensen die dagelijks
doodgaan en voortbestaan.
 Gez. 490 : 8
Leven is liefde doen,
gaan in het oude spoor:
mensen zijn vader en
zoon, en dat gaat maar door.
 Gez. 490 : 9
Leven is overal
tussen fabriek en flat
bloemen en kinderspel,
licht op muziek gezet.
 Gez. 490 : 10
Is er een stad zonder
dood zonder duisternis,
komt er een stad waar de
zon niet meer nodig is ?
 Gezang 491 : 1
Gij zijt voorbijgegaan,
een steekvlam in de nacht.
De vonken van uw naam
zijn ogen in ons hart.
In flarden hangt uw woord
om onze wereld heen,
wij leven in U voort,
wij zijn met U bekleed.
 Gez. 491 : 2
Gij zijt voorbijgegaan,
een voetspoor in de zee.
Gij zijt te ver gegaan,
Gij zijt een mens te veel.
Gij zijt voorgoed, Gij zijt
verborgen in uw God.
Geen stilte spreekt U uit,
ondenkbaar is uw dood.
 Gez. 491 : 3
Gij zijt voorbijgegaan,
een vreemd bekend gezicht,
een stuk van ons bestaan,
een vriend, een spoor van licht.
Uw licht is in mijn bloed,
mijn lichaam is uw dag,
ik hoop U tegemoet
zolang ik leven mag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten