vrijdag 9 september 2011

Liedboek voor de Kerken


Soms zoek je naar de tekst van een Psalm of een gezang. De Psalmen in de Oude Berijming, de Nieuwe Berijming en de zogenaamde Nederlands Hervormde Bundel  uit 1938 hebben we gehad. Hier dan het Liedboek voor de Kerken, eerst Gezang 1-250, in de volgende blog de rest.

Liedboek voor de Kerken

 Gezang 1
1 God heeft het eerste woord.
Hij heeft in den beginne
het licht doen overwinnen,
Hij spreekt nog altijd voort.
2 God heeft het eerste woord.
Voor wij ter wereld kwamen,
riep Hij ons reeds bij name,
zijn roep wordt nog gehoord.
3 God heeft het laatste woord.
Wat Hij van oudsher zeide,
wordt aan het eind der tijden
in heel zijn rijk gehoord.
4 God staat aan het begin
en Hij komt aan het einde.
Zijn woord is van het zijnde
oorsprong en doel en zin.
Gezang 2
1 Wat sprak God op de eerste dag ?
‘Laat’, zei Hij op de eerste,
‘licht in het donker heersen.
Laat ze hun namen leren:
het licht is dag, het donker nacht’.
En wat God sprak die eerste dag
was goed toen Hij het zag.
Hij sprak één dag voor alle
in godlijk welgevallen.
2 Wat sprak Hij op de tweede uit ?
‘Laat’, zei Hij op de tweede,
‘een waterscheiding wezen
van boven en beneden:
span, uitspansel, mijn hemel uit’.
En wat God sprak die tweede dag
was goed toen Hij het zag.
Hij sprak één dag voor alle
in godlijk welgevallen.
3 Wat was de derde dag zijn woord ?
‘Laat’, sprak Hij op de derde,
‘de wateren der aarde
zich tot een zee vergaren
en ‘t droge brenge vruchten voort’.
En wat God sprak die derde dag
was goed toen Hij het zag.
Hij sprak één dag voor alle
in godlijk welgevallen.
4 Wat sprak Hij op de vierde dag ?
‘Laat’, zei Hij op de vierde,
‘de grote hemellichten
der aarde tijden richten
en scheiden tussen dag en nacht’.
En wat God sprak die vierde dag
was goed toen Hij het zag.
Hij sprak één dag voor alle
in godlijk welgevallen.
5 Wat was ‘t dat Hij de vijfde zei ?
‘Laat’, zei Hij, ‘het gewemel
van vogels langs de hemel
en vissen door de zeeën
vruchtbaar en menigvuldig zijn’.
En wat God sprak die vijfde dag
was goed toen Hij het zag.
Hij sprak één dag voor alle
in godlijk welgevallen.
6 En wat de zesde ? ‘Laat nu ‘t vee,
wild, en wat kruipt op aarde,
zich met haar kruid verzaden,
maar laat Ons mensen maken,
die haar beheersen, naar ons beeld’.
En wat God sprak die zesde dag
was goed toen Hij het zag.
Hij sprak één dag voor alle
in godlijk welgevallen
7 En op de zevende ? Die dag
heeft God de Heer gezwegen,
die dag heeft Hij gezegend
om in zijn rust te leven,
nadat Hij alles had volbracht.
En God heeft ons ook weggelegd,
als alles is volzegd,
van ‘t eerste tot het laatste,
om in zijn rust te rusten.
Gezang 3
1 Uit Oer is hij getogen,
aartsvader Abraham,
om voortaan te geloven
in ‘t land van Kanaän,
om voortaan als een blinde
te zien een donker licht,
om voortaan helder ziende
te zijn op God gericht.
2 Uit Oer is hij getogen
ten antwoord op een stem,
die riep hem uit den hoge
op naar Jeruzalem.
En allen die geloven
zijn Abrahams geslacht,
geboren uit den hoge,
getogen uit de nacht.
3 Uit Abraham geboren
die zo gezworven heeft
is, wie om God te horen
gestorven is en leeft:
het volk van de profeten,
de stam van het verbond,
het volk dat hier beneden
de stem van God verstond.
4 Het is niet meer te tellen,
dat volk dat na hem kwam,
een vader van zovelen
is vader Abraham.
Van Jacob, edel strijder
wiens naam is Israël,
van Mozes de bevrijder
die sprak op hoog bevel,
5 van Jozua de hertog
die ruimte heeft gemaakt,
van Simson, dapper vechter,
die uit het graf opstaat,
van David, koning David,
en van zijn grote zoon,
Elia met de raven,
Hizkia met zijn droom.
6 En allen die geloven
zijn Abrahams geslacht,
geboren uit den hoge,
getogen uit de nacht.
De stad die zij verbeiden
die staat in wit en goud
aan ‘t einde van de tijden
voor iedereen gebouwd.
Gezang 4
1 Wij eten weer het bitter brood
om te gedenken aan de dagen
dat Gij Egypte hebt geslagen
met de verschrikking van de dood.
2 Engel des doods, ga ons voorbij.
Zie op het bloed dat als een teken
aan onze deurpost is gestreken.
Engel, ga onze deur voorbij.
3 Wij eten haastig in de nacht
kruiden en ongezuurde broden.
Wij doen wat Gij ons hebt geboden,
wij eten ‘t lam door ons geslacht.
4 Wij staan reisvaardig tot de tocht
naar ‘t goede land van Jakobs kindren.
Geen Rode Zee kan meer verhindren
die van de dood zijn vrijgekocht.
5 Doe Gij ons door het water gaan
en laat uw wolkkolom ons richten,
uw vuurkolom ons ‘s nachts verlichten !
Maak onze voet een vaste baan !
6 Neem onze reisstaf in uw hand
en wijs ons weer, als in de dagen
dat Gij Egypte hebt geslagen,
de weg naar het beloofde land.
Gezang 5
1 Wij trekken nu het diensthuis uit,
Egypte’s rijkdom onze buit.
De dood ging onze deur voorbij,
want bloed was daar en bloed maakt vrij.
En voor ons ligt nu de woestijn,
waar God de Heer de gids zal zijn.
En God heeft ons een land beloofd:
de naam des Heren zij geloofd !
2 Wij trekken door woestijn en zand,
verlosten uit Egypteland.
Geen vijand, die ons tegenstreeft,
waar ons de Heer zijn zegen geeft.
Wij trekken op de einder aan,
waar al Gods poorten openstaan.
Want God heeft ons een land beloofd:
de naam des Heren zij geloofd !
3 Wij trekken voort: des Heren volk.
De Heer is bij ons in de wolk,
een wolk des daags, een rookkolom,
een schaduw tussen zand en zon,
een wolk des nachts, een vuurkolom,
een licht, als ‘t duister is rondom,
want God heeft ons een land beloofd:
de naam des Heren zij geloofd !
Gezang 6
1 Ik zing voor de Heer en ik prijs zijn gezag;
het komt aan de dag.
Zijn hand is verheven, zijn hand die bevrijdt,
zijn hand die zijn volk heeft geleid.
De God onzer vaadren wordt heerlijk bekend.
Wij prijzen zijn naam in zijn heilige tent.
Hij heeft ons verlost en Hij ging met ons mee
en wie ons vervolgden wierp Hij in de zee
met vliegende vaandels en blinkende zwaarden,
met wagens en paarden.
2 De Heer is een krijgsman, Hij trekt voor ons uit
en machtig verluidt
de roemrijke klank van zijn naam over ons:
de Heere, de God des verbonds !
Hij heeft ons bevrijd, uit het diensthuis vandaan,
Hij heeft ons geleid op een veilige baan.
De wateren weken en stonden gedwee,
de vijand verzonk als een steen in de zee
met vliegende vaandels en blinkende zwaarden,
met wagens en paarden.
3 Wie is er, o Heere, ter wereld als Gij ?
Wie komt U nabij
in heilige luister, in reddende macht
die wondren tot stand heeft gebracht ?
Wij moeten U loven met hart en met mond,
want Gij zult ons brengen naar heilige grond.
Uw liefde bereidt ons een veilig gebied.
Uw dreigende vinger verwijst naar het niet
de vliegende vaandels en blinkende zwaarden,
de wagens en paarden.
4 De volken der aarde gaan eindlijk verstaan
wat Gij hebt gedaan.
Hun leiders die bouwen op list en geweld
verstommen en zwijgen ontsteld.
Totdat Gij uw volk dat Gij zelve formeert,
totdat Gij het volk dat tot U zich bekeert
het land van belofte hebt binnengebracht,
vergaan door het diepe geheim van de macht
de vliegende vaandels en blinkende zwaarden,
de wagens en paarden.
5 Ik zing voor de Heer. Hij is Koning voor goed
en dwars door de vloed
geleidt Hij de zijnen. Zijn goddelijk spoor
gaat zelfs in de zee niet teloor:
de zee van zijn toorn die de zonden verzwelgt,
het water en bloed dat de zonden uitdelgt.
Zo gaat het van doodszee naar levensjordaan,
en zingende moeten het water in gaan
met slaafse ellende en vorstlijke waarde
de mensen der aarde.
Gezang 7
1 Het woord dat u ten leven riep
is niet te hoog, is niet te diep
voor mensen die ‘t zo traag beamen.
Het is een teken in uw hand,
een licht dat in uw ogen brandt.
Het roept u dag aan dag bij name.
2 Het is niet aan de overzij.
Wat zegt gij dan: wie zal voor mij
de wijde oceaan bevaren,
wie brengt van de overkant der zee
de schat der diepe wijsheid mee,
die ‘s levens raadsel kan verklaren ?
3 Het is ook in de hemel niet,
hoe vaak gij ook naar boven ziet
en droomt van bovenaardse streken.
Wat gij ook in de sterren leest,
alleen de Geest beroert de geest,
alleen het woord kan ‘t hart toespreken.
4 Het woord van liefde, vrede en recht
is in uw eigen mond gelegd,
is in uw eigen hart geschreven.
Rondom u klinkt de stem van God:
vrijspraak, vertroosting en gebod,
vlak vóór u ligt de weg ten leven.
Gezang 8
1 Gij hemel en aarde, doet open uw oor
en geeft mij gehoor.
Ik spreek dat mijn woord op u regenen zou,
mijn taal op u druppelt als dauw.
Ontvangt in uw oor wat mijn mond u ontsluit
als stromen van regen op ‘t kiemende kruid.
Ontvangt in uw hart wat mijn tong u vertelt
als groeizame regen op ‘t groenende veld.
Bereidt nu uw harten, bereidt nu uw oren
om naar mij te horen.
2 De Heer roep ik uit, want de Heer is zijn naam !
Roemt allen tesaam
het werk van de Heer, de volkomenheid Gods,
want Hij is uw heil en uw rots !
Roemt allen zijn waarheid ! Hij doet wat Hij zegt:
zijn wegen zijn trouw en zijn paden zijn recht.
Roemt allen zijn grootheid ! Hij heeft het volbracht
en zal het volbrengen voor ieder geslacht.
Bereidt nu uw harten, bereidt nu uw oren
om naar Hem te horen !
Gezang 9
1 Mijn hart verheugt zich zeer
en roemt in God, de Heer.
Hij doet mij ‘t hoofd opsteken.
Hij heeft mijn eer gered.
Ik kan vrijmoedig met
al wie mij hoonde spreken.
2 Niemand ter wereld is
van rang en stand gewis,
want God alleen is heilig.
Maar wie zijn onmacht kent
en tot de Heer zich wendt,
is in zijn hoede veilig.
3 Waartoe dat loos gepraat
van eigen hoge staat,
die trots van kloeke mannen !
De Heer die alles weet
beoordeelt lief en leed
en weegt der mensen plannen.
4 De boog valt uit de hand
van wie hem pochend spant
om needrigen te treffen.
Maar wie versaagde wordt
met nieuwe kracht omgord
en zal zich blij verheffen.
5 Wie breed aan tafel zat
en lekkernijen at
leert schamel brood te prijzen.
Maar wie gebrek leed, is
gezeten aan een dis
vol uitgelezen spijzen.
6 Een vrouw die wordt gesmaad
om haar vergeefse staat
krijgt rijke kinderzegen.
Maar wie zich heeft beroemd,
daar men haar moeder noemt,
staat eenzaam en verlegen.
7 De Heer, zijn naam zij lof,
werpt levenden in ‘t stof,
doet doden weer herleven.
De trotsen slaat Hij neer.
Geringen wordt de eer
van edelen gegeven.
8 Het is de Heer die doodt
en die de donkre schoot
van ‘t graf weer kan ontsluiten.
Waar Hij het leven geeft,
die zelve waarlijk leeft,
daar is het niet te stuiten.
9 De Heere God regeert.
Zijn goede trouw fundeert
een rijk voor al de zijnen.
Zij zijn gerust en stil.
Maar wie het boze wil
zal in de nacht verdwijnen.
10 Des Heren woord beslist
der volken oude twist.
De laatsten worden eersten.
Mijn hart verheugt zich zeer,
en roemt in God, de Heer.
Zijn vredevorst zal heersen.
Gezang 10
1 David heeft de reus verslagen
in een ongelijke strijd,
zwaard en schild kon hij niet dragen
en het pantser was te wijd:
zal men zich met brons bekleden
om te zijn
machtig als die onbesneden
Filistijn ?
2 Weerloos waagde hij zich op de
heuvel waar het dom geweld
tegen God en zijn belofte
al zijn hoon had opgesteld:
maar nadat het was gekomen
met geschal,
werd er géén gerucht vernomen
dan zijn val !
3 Waag het met het ongetelde
wapen van de herderszoon,
laat uw hart zich niet ontstellen
door het hoog en breed vertoon
van de goden en de geesten
dezer eeuw,
door het brullen van de beesten
beer en leeuw.
4 Laat de reus u niet verbazen,
sta hem welgemoed te weer,
want de leuzen en de vaandels
zijn al vóór hun tijd verteerd:
heeft het niet de zoon van Juda
uitgedaagd ?
- Die zijn leven voor zijn broeders
heeft gewaagd !
5 Veertig dagen duurt het tarten
op die heuvel van de hoon:
tel de wonden en de smarten
van de herder, Davids Zoon;
in zijn lichaam staat getekend
onze waan
die de sterren doet verbleken,
zon en maan !
Gezang 11
1 Elia was, tot de dood beducht,
een dagreis in de woestijn gevlucht.
Hij wilde wel slapen, hij was moe:
‘neem mij maar weg, waar moet ik naar toe ?’
Neem van de spijs,
drink van de drank,
eet voor de reis,
want de weg is lang !
2 Hij sliep in de schaduw van de brem.
Een engel des Heren wekte hem.
‘Sta op, Elia’, heeft die gezegd,
‘God heeft voor u de tafel gedekt.
Neem van de spijs,
drink van de drank,
eet voor de reis,
want de weg is lang !’
3 Hij at en dronk en legde zich neer.
De engel kwam en wekte hem weer:
‘sta op, Elia, eet u de kracht
om voort te reizen door dag en nacht.
Neem van de spijs,
drink van de drank,
eet voor de reis,
want de weg is lang !’
4 En Elia heeft, met kracht gespijsd,
veertig dagen en nachten gereisd,
naar de horizon, de hoge rots,
naar de Horeb toe, ‘t gebergte Gods.
Hij nam van de spijs,
hij dronk van de drank,
hij at voor de reis,
want de weg was lang.
5 Hij sliep in de schaduw der spelonk,
tot het woord des Heren tot hem klonk:
‘wat doet gij, Elia, dat gij ligt ?
Sta op de berg voor mijn aangezicht.
Neem van de spijs,
drink van de drank,
eet voor de reis,
want de weg is lang !’
6 ‘Wat doet gij, Elia ?’ sprak de Heer,
‘sta op en keer op uw schreden weer.
Zalf in mijn naam tot wie Ik u zend,
maak het al wie Mij kennen bekend:
Neem van de spijs,
drink van de drank,
eet voor de reis,
want de weg is lang !’
Gezang 12
1 Niet in ‘t geweldige geluid
van stormwind die de rotsen breekt
is het uw stem die tot ons spreekt.
De stormen trekken voor u uit.
2 En ook wanneer de diepte trilt
en de aarde siddert als een riet,
is het in deze beving niet
dat Gij U openbaren wilt.
3 Niet in het alverblindend licht
van vuur, niet in een vlammengloed
is het dat Gij wilt zijn ontmoet
en vinden wij uw aangezicht.
4 Maar als de koelte om ons staat
en een zacht suizen ons vervult,
weten wij dat Gij komen zult,
en wij omwinden het gelaat.
Gezang 13
1 D’Almachtige is mijn Herder en Geleide,
wat is er dat me schort ?
Hij weidt mij als zijn schaap, in vette weide
waar gras noch groen verdort.
Hij drenkt mijn ziel in koele bronne en beke.
Indien mijn geest verstrooi’
en afdwaal’ van de kudde en rechte streke,
Hij brengt ze weer te kooi.
2 Hij brengt mij op de heerbaan van zijn wetten
en ‘t goddelijke recht,
om zijnen naam en eer in top te zetten
door ‘t lof van zijnen knecht.
Al zworf ik om in nare en donkre dalen,
beschaduwd van de dood,
nog vreest mijn hart geen ongeluk, noch kwalen:
Hij staat me bij in nood !
3 Ik mag me vast op zijnen staf verlaten
en trouwe herdersstok.
Hij dekt voor mij, ten schimp van die mij haten
met onverzoenbre wrok,
een volle dis, gelaân met lekkernijen.
Hij zalft mijn haar en hoofd
met oliegeur, om ‘t aanschijn te verblijen
door glans die druk verdooft.
4 Wat wordt aan mij een schone kelk gegeven
vol wijns ! God stort zijn hart
genadig uit, ten beste van mijn leven,
ten troost van alle smart.
Ik zal Gods huis en zegenrijke tempel
bewonen dag en nacht,
en nimmermeer verlaten Arons drempel,
maar sterven op mijn wacht !
Gezang 14
1 De Heer is mijn Herder !
‘k Heb al wat mij lust;
Hij zal mij geleiden
naar grazige weiden.
Hij voert mij al zachtkens
aan waatren der rust.
2 De Heer is mijn Herder !
Hij waakt voor mijn ziel,
Hij brengt mij op wegen
van goedheid en zegen,
Hij schraagt me als ik wankel,
Hij draagt me als ik viel.
3 De Heer is mijn Herder !
Al dreigt ook het graf,
geen kwaad zal ik vrezen,
Gij zult bij mij wezen;
o Heer, mij vertroosten
uw stok en uw staf !
4 De Heer is mijn Herder !
In ‘t hart der woestijn
verkwikken en laven
zijn hemelse gaven;
Hij wil mij versterken
met brood en met wijn.
5 De Heer is mijn Herder !
Hem blijf ik gewijd !
‘k Zal immer verkeren
in ‘t huis mijnes Heren:
zo kroont met haar zegen
zijn liefde me altijd.
Gezang 15
1 Loof nu, mijn ziel, de Heere,
loof, al wat in mij is, zijn naam !
Vergeet niet, hoeveel keren
de Heere u heeft welgedaan.
Hij wil uw schuld vergeven,
u redden van de dood,
gij zijt met heel uw leven
geborgen in zijn schoot.
De Heer vernieuwt uw krachten
als van een adelaar,
Hij maakt wie Hem verwachten
al zijn beloften waar.
2 Gij armen en verdrukten,
ziet uit naar Hem, die u bevrijdt;
gebeukten en gebukten,
in zijn rijk is gerechtigheid.
Gij die, uzelf tot schade,
des Heren weg verliet,
de Heer is vol genade,
voor eeuwig toornt hij niet, -
Hij die voor u blijft zorgen,
de zonde van u doet
als de avond van de morgen,
ja, kwaad vergeldt met goed.
3 De Heer is als een vader,
die voor zijn kindren ‘t beste wil;
wie Hem vertrouwend naadren,
die geeft Hij rust, die maakt Hij stil.
Hij immers kent ons broze
bestaan, want stof zijn wij, -
een teer geluk, als rozen
zo schoon, zo snel voorbij;
als gras zijn wij, als blaren, -
wanneer de najaarswind
door ‘s levens boom komt varen,
wie is er die ze vindt ?
4 Maar ‘t rijk van Gods genade
staat vast en blijft in eeuwigheid.
Zijn trouw komt hun te stade,
die Hem getrouw zijn toegewijd.
Gij englen, sterke helden,
die doet zijn heilig woord,
nooit moede ons te melden
al wat gij van Hem hoort, -
looft Hem, - gij zult Hem geven
de lof van ‘t gans heelal;
en gij mijn ziel, mijn leven,
loof gij Hem bovenal !
Gezang 16
1 Gij volken looft uw God en Heer
wilt Hem het loflied zingen.
Laat de fonteinen van zijn eer
in ieder hart ontspringen,
omdat Hij u verkoren heeft,
omdat Hij u genade geeft,
door Christus, halleluja.
2 Hoe groot is zijn barmhartigheid
voor allen allerwege,
zijn waarheid en zijn tederheid
als overvloed van regen.
Zijn liefde duurt in eeuwigheid,
en geeft om niet de zaligheid.
Zingt, zingt Hem, halleluja.
Gezang 17
1 ‘k Hef, vol verlangst, van dag tot dag mijn ogen
om hulp en uitkomst bergwaarts heen.
Mijn hulp komt van de Heer alleen,
die ‘t aardrijk schiep en ‘s hemels ruime bogen
door zijn vermogen.
2 Hij zal uw voet van ‘t spoor niet laten glijden;
Hij, uw vertrooster in ‘t verdriet,
de wachter Isrels sluimert niet;
zijn wakend oog zal u in alle tijden
van ramp bevrijden.
3 De Heer zal u beschermen als vóór dezen,
is schaduw aan uw rechterhand,
opdat bij dag der zonne brand,
noch ‘s nachts de maan u hinderlijk moog’ wezen,
of leed doe vrezen.
4 De Heer zal u in onheil en gevaren
met gunstig’ ogen gadeslaan;
Hij zal, waar ge in of uit moogt gaan,
van nu tot in uw laatste levensjaren
u steeds bewaren.
Gezang 18
1 Zalige ure ! vruchtbaar van verblijden,
die mij deed horen dat de schone tijden,
zozeer gewenst en van zo menig vrome,
weer zullen komen.
2 Dat ons de dagen weder zullen keren,
dat men zal ingaan in het huis des Heren
en Salems muren met haar schoon’ gebouwen
vreugdig aanschouwen.
3 Stad van de vrede, schoonste van de steden,
ik wens u toe wel duizend zaligheden
en die u minnen bid ik dat ten zegen
God zij genegen !
4 Wat is de reden dat ik ganse nachten,
gehele dagen wens in mijn gedachten,
dat gij nooit zegen en geluk moet derven
maar eeuwig erven ?
5 Omdat de Heere dien wij moeten pogen
dienstvaardig te eren uit al ons vermogen
u tot zijn woning die gij steeds moet wezen
heeft uitgelezen.
Gezang 19
1 Uit angst en nood stijgt mijn gebed.
O Heer, wil naar mij horen !
Wanneer Gij op ons falen let,
zijn wij, o God, verloren.
Maar in uw eindeloos geduld
delgt Gij de menselijke schuld
en zegent die U vrezen.
2 Ik hoop op God de Heer en wacht
het woord dat Hij zal spreken.
Al loopt het naar de middernacht,
ik volg zijn heilig teken.
Mijn hart is in de donkerheid
een wachter die het licht verbeidt,
een wachter op de morgen.
3 Hoop, Israël, op God de Heer
die rijk is aan genade.
Want Hij verlaat u nimmermeer,
al kiest gij ook ten kwade.
Hij leidt u door de woestenij
en maakt gans Israël eens vrij
van ongerechtigheden.
Gezang 20
1 Laat ons nu vrolijk zingen !
Komt, heft uw liedren aan
voor Hem, wie alle dingen
altijd ten dienste staan.
Ik wil de Heer daarboven
lofprijzen hier op aard,
ja, Hem van harte loven,
die veilig mij bewaart.
2 Hoe goed is ‘t hun die bouwen
op Isrels vaste rots,
hun die zich toevertrouwen
de trouwe handen Gods.
Zij hebben ‘t heil verkregen,
de allerschoonste schat;
God leidt hen op zijn wegen,
hun voet wordt moe noch mat.
3 Hij is de Heer, de sterke,
in Hem is alle macht.
Dat zeggen ons zijn werken,
dat zeggen dag en nacht,
de aarde en de hemel,
de mensen en het vee,
en alles wat er wemelt
in ‘t water van de zee.
4 Hij is de Heer, de trouwe,
die niemand onrecht doet.
Wie maar aan Hem zich houden,
die geeft Hij alle goed.
Moet iemand onrecht lijden,
de Heer staat aan zijn kant.
Hij doet te allen tijde
aan elk zijn woord gestand.
5 Op duizenderlei wijze
redt Hij ons van de dood.
Hij geeft ons drank en spijze
in schaarste en in nood.
En als wij zijn gevangen,
te middernacht zendt Hij
ons liedren en gezangen
en maakt ons eindlijk vrij.
6 Hij is het licht der blinden,
der zwakken steun en staf.
Die zich in rouw bevinden,
neemt Hij de droefheid af.
Maar allen die Hem haten,
hun wegen maakt Hij krom;
wat zij in trots bezaten,
keert Hij in gramschap om.
7 Ik arme en geringe,
hoe zou ik voor uw troon
U lof en dank toezingen ?
Gij zijt zo groot, zo schoon.
Maar omdat Gij mijn leven
duldt voor uw aangezicht,
mag ik, o Heer, U geven
de weerglans van uw licht.
Gezang 21
1 Alles wat adem heeft love de Heere,
zinge de lof van Isrels God !
Zolang ik hier in het licht mag verkeren,
roem ik zijn liefde en prijs mijn lot.
Die lijf en ziel geschapen heeft
worde geloofd door al wat leeft.
Halleluja ! Halleluja !
2 Vorsten zijn mensen uit aarde geboren,
zij keren eens tot aarde weer;
rijkdom en macht, het gaat alles verloren,
niemand gedenkt hun daden meer.
Machtigen wanklen in hun waan, -
roepen wij dan de Heere aan.
Halleluja ! Halleluja !
3 Welgelukzalig is ieder te noemen,
die Jakobs God als helper heeft !
Wat zou hem schaden, wie zou hem verdoemen,
die dag aan dag met Christus leeft ?
Wie met de Heer te rade gaat,
die staat Hij bij met raad en daad.
Halleluja ! Halleluja !
4 Hij is ‘t, die hemelen, zeeën en aarde,
die al wat is tot aanzijn riep,
de enige God die zijn macht openbaarde, -
Hem is gehoorzaam wat Hij schiep.
Hij, die het al heeft in zijn hand,
houdt ook ons zwak geloof in stand.
Halleluja ! Halleluja !
5 O gij verdrukte, die onrecht moet lijden,
Hij die u recht verschaft is hier !
Hongrige, Hij wil u spijze bereiden,
dorstige, zie de heilsrivier !
Zijt gij geboeid, Hij maakt u vrij;
God schenkt genade velerlei.
Halleluja ! Halleluja !
6 Vreemdeling, die hier op aard moet gedogen,
dat u de haat der mensen treft,
Hij richt u op, als gij neer zijt gebogen
en Hij buigt neer wie zich verheft.
Zijt gij in rouw, God is uw licht;
Hij schenkt, o blinde, u ‘t gezicht.
Halleluja ! Halleluja !
7 Roemt dan, gij mensen, en lofzingt tezamen
Hem die zo grote dingen doet.
Alles wat adem heeft, roepe nu amen,
zinge nu blijde: God is goed !
Love dan ieder die Hem vreest
Vader en Zoon en Heilge Geest !
Halleluja ! Halleluja !
Gezang 22
1 De wijsheid van vóór alle tijden
spreekt luid en dringend haar woord.
Zij wacht waar de wegen zich scheiden,
zij komt en klopt aan de poort.
Zij is op de hoogten getreden,
zij roept op de pleinen der steden
en al wie oren heeft hoort.
2 ‘Ik wil aan de mensen onthullen
wat waar is, edel en goed.
En allen die luisteren, zullen
mij volgen, ‘t licht tegemoet.
Het recht zal op aarde geschieden
en vrees en geweld zullen vlieden
waar ik het leven behoed.
3 Met mij ging de Vader te rade
nog eer Hij iets deed ontstaan.
Ik schreed langs de hemelse paden
de zon, de sterren vooraan.
Eer God nog hun weg had beschreven,
heeft Hij tot prinses mij verheven.
De eeuwen kennen mijn naam.
4 In mij had de Koning behagen
die alles schoon heeft gesticht.
Ik was het vermaak van zijn dagen,
terwijl ik speelde in ‘t licht.
Ik daal tot de mens uit den hoge,
opdat ik zijn hart en zijn ogen
op ‘s Heren koninkrijk richt’.
5 De opperste wijsheid, de vrouwe
die hoog is, edel en rein
heeft hier haar paleis laten bouwen
en open hof zal het zijn.
O komt tot de zeven pilaren,
eenvoudigen, dolende scharen,
breekt brood, drinkt bloedrode wijn.
6 Ja, hier is het leven te winnen
dat opweegt tegen de dood,
de dienst van de hemelse minne
die God van oudsher gebood,
de stralende vrouwe, de schone,
de wijsheid die bij u wil wonen
en zelf aan tafel u noodt.
Gezang 23
1 Het zal zijn in het laatste der tijden
dat de berg van de tempel verheerlijkt zal staan,
dat de wegen er heen zullen leiden
en de volken der aarde op weg zullen gaan
om de rechten des Heren te leren,
zich tot God en elkaar te bekeren.
2 Als Jeruzalems tinnen gaan blinken
en beschamen der bergen en heuvelen trots,
zal van Sion uit blijde weerklinken
het bevrijdende woord van het koninkrijk Gods.
Tot bescherming van allen die leven
staat de wet van Gods heil er geschreven.
3 En een smidse van ‘t huis onzes Heren
maakt het zwaard tot een ploegschaar, de speer tot een zicht
Niemand zal meer een wapen hanteren;
maar zij groeten elkaar in het heldere licht
van de waarheid die eindlijk zal dagen
over mensen van zijn welbehagen.
Gezang 24
1 Jesaja de profeet zag in de geest
stralend de Heere, en hij was bevreesd.
Hoog op zijn troon zat Hij, een vuur rondom,
zijn mantelzoom vervulde ‘t heiligdom.
Serafs omringden van omhoog de troon,
zes vleugels had een ieder, blinkend schoon:
met twee bedekten zij hun aangezicht,
twee sloegen zij rondom hun voeten dicht,
met twee gespreide vleugels vlogen zij,
roepend van overzij tot overzij:
‘Heilig is God, der legerscharen Heer !
Heilig is God, der legerscharen Heer !
Heilig is God, der legerscharen Heer !
Vol is de aarde van zijn glans en eer !’
O heilig God, die ‘t al beweegt rondom,
spaar ons, onheilig in uw heiligdom !
Gezang 25
1 Het volk dat wandelt in het duister
zal een groot licht zien, een groot licht.
Hef naar de hemel uw gezicht,
met opgeheven hoofden, luister,
2 gij die hier woont in ‘t dal der tranen
en van de schaduwen des doods,
gij hoort zijn stap, gij ziet hoe groots
Hij zich zijn witte weg zal banen.
3 Hij komt met vrede; en geen rampen
geen oorlog en geen bitterheid
zal er meer zijn, geen kind dat schreit,
geen laarzen die in ‘t duister stampen.
4 Geen liefde gaat er meer verloren,
de onderdrukking is voorbij,
de dood is dood, nu juichen wij,
er is een Kind voor ons geboren.
5 Er is een Zoon voor ons gegeven,
de Zoon van God die Koning is,
die ‘t licht is in de duisternis,
de weg, de waarheid en het leven.
6 En alle andre vreemde namen:
die Wonderlijke Raadsman heet,
omdat Hij de geheimen weet
van hemel en van aarde samen.
7 En Sterke God, die de gebeden
verhoren zal, die overwint.
Eeuwige Vader heet dat Kind,
en Vorst van eindeloze vrede.
8 Dan zal de aarde voor ons allen
het land van melk en honing zijn,
het Kind van God zal Koning zijn,
nooit zal de troon van David vallen.
9 En alle, alle mensen samen,
die zullen voor zijn aangezicht
staan zingen in het grote licht.
En Hij kent allen bij hun namen.
Gezang 26
1 Daar is uit ‘s werelds duistre wolken
een licht der lichten opgegaan.
Komt tot zijn schijnsel, alle volken,
en gij, mijn ziele, bid het aan !
Het komt de schaduwen beschijnen,
de zwarte schaduw van de dood.
De nacht der zonde zal verdwijnen,
genade spreidt haar morgenrood.
2 Gij wilt met vrede tot ons komen,
met vreed’ en vrijheid, vreugd’ en eer.
Het juk is van de hals genomen,
God lof, wij zijn geen slaven meer !
De staf des drijvers ligt verbroken,
aan wie ons hart zich had verkocht,
en ‘t wapentuig in brand gestoken
van hem, die onze zielen zocht.
3 Wat heil, een Kind is ons geboren,
een Zoon gegeven door Gods kracht !
De heerschappij zal Hem behoren,
zijn last is licht, zijn juk is zacht.
Zijn naam is ‘Wonderbaar’, zijn daden
zijn wondren van genaad’ alleen.
Hij doet ons, hoe met schuld beladen,
verzoend voor ‘t oog des Vaders treên.
4 O Vredevorst, Gij kunt gebieden
de vreed’ op aard’ en in mijn ziel !
Doe alle volken tot U vlieden,
dat al wat ademt voor U kniel !
Des Heren ijver zal bewerken,
dat Hij de zetel, U bereid,
met recht en met gericht zal sterken.
Hem zij de lof in eeuwigheid !
Gezang 27
1 De Heer richt op zijn berg een maaltijd aan,
van spijs en merg, van uitgelezen wijnen;
van heind’ en ver zal men aan tafel gaan,
de Heer is gul en goed voor al de zijnen.
2 Gezuiverd en belegen is de wijn,
zo rood als bloed, gerijpt tot heil en zegen;
op deze berg zal ‘t feestlijk toeven zijn,
hier leidt de Heer ons heen langs alle wegen.
3 Op deze berg neemt Hij de sluier weg
waar alle volkeren mee zijn omwonden;
de duisternis zal worden afgelegd,
geheimen opgeklaard, boeien ontbonden.
4 Wij treden aan het ontoeganklijk licht,
wij volkeren, wij heidenen, wij mensen;
wij zien het leven-zelf in het gezicht,
God haalt ons thuis van achter alle grenzen.
5 En Hij, het leven-zelf, verslindt de dood
tot overwinning en van alle ogen
wist Hij de tranen af. Het ochtendrood
gaat stralend op, een opgang uit den hoge.
6 Dit zeiden zijn profeten in zijn geest;
de bankring van de dood zal zijn gebroken,
de smaad van Israël wordt uitgewist;
zo zal het gaan, want zo heeft Hij gesproken.
Gezang 28
1 Wij hebben een sterke stad,
een stad met muren en schansen,
wij hebben een sterke stad,
een stad waar de kinderen dansen
en waar men muziek maakt en zingt,
een stad door de Heer omringd.
2 Wie wonen daar in die stad,
die stad op de nieuwe aarde ?
Een volk dat de Heer aanbad
en de trouw aan zijn roeping bewaarde.
O poortwachter, open de poort
voor al wie vertrouwt op zijn woord !
3 Vertrouwt op de Heer, vertrouwt
want eeuwig zal Hij ons dragen.
De vesting zo hoog gebouwd,
die heeft Hij ternedergeslagen
maar mensen die steeds zijn geknecht
die wandelen hier in het licht.
4 Rechtvaardigen, hier is uw stad,
standvastigen, hier uw sterkte.
Een ruimte die niemand mat,
een toekomst die niemand bewerkte
dan Israëls Heiland alleen,
Hij voert de verdrukten erheen.
Gezang 29
1 Gij die ‘t menselijke leven
hebt gewild, waarom hebt Gij
het ten dode opgeschreven,
waarom gaat het snel voorbij ?
Wenst Gij, dat we ons nederleggen
zonder vragen of verweer ?
Zijn die ons de dood aanzeggen
wel uw engelen, o Heer ?
2 Laat het toch geen avond worden
op het midden van de dag !
Wat is leven, dat verdorde
voordat men er vrucht van zag ?
Kan uw heerlijkheid bewijzen
bloesem die de wind verwoei ?
Hoe zou U mijn leven prijzen,
als Gij ‘t afsnijdt in zijn bloei ?
3 Duister, Heere, zijn uw wegen.
Ja, Gij dreef mij naar de grens
van het land, dat zonder zegen,
zonder hoop is voor een mens.
Eenzaam ben ik, mij vergaten
in dit oord de levenden;
waarom hebt Gij, God, verlaten
de verloorne die ik ben ?
4 Onverhoeds is mij ontnomen
‘t veilig huis van mijn bestaan;
ach, ik moet tot in mijn dromen
‘t roofdier van mijn angst weerstaan.
En ik klaag, zoals een vogel
klaagt om zijn verstoorde nest.
Naakt ben ik, en naar den hoge
schreeuwt wat er van mij nog rest.
5 Was ‘t vergeefs dan, dat ik leefde,
Heere God ? - zo roep ik luid.
Wever, die mijn leven weefde,
haalt Gij zo uw werk weer uit ?
Nog één nacht, tot aan de morgen,
dan is het met mij gedaan;
nergens ben ik meer geborgen, -
Heere, wees met mij begaan !
6 - Zo heb ik om U gestreden,
en Gij hebt tot mij gezegd:
leef dan, mens, Ik geef u heden
‘t leven als een heilig recht !
Dat Gij het niet af woudt snijden
voor het rijpte tot uw eer, -
daarin mag ik mij verblijden,
dat is ‘t leven zelf, o Heer !
7 Ja, Gij wilde mij beproeven
en ‘t is mij tot heil geweest:
‘k mocht ontkomen aan de groeve
om te leven naar uw geest.
O genadig God, mijn zonden
zijn voor U verleden tijd;
Gij wierp ze in de ondoorgronde
diepten der vergetelheid.
8 Lof zij U ! - Ach Heer, de doden
kennen niet uw gunst, wie zou
onder zand en onder zoden
U lofzingen om uw trouw ?
Slechts die leven, slechts die leven,
en zij weten zelf niet hoe,
zullen U de ere geven,
zoals ik het heden doe !
Gezang 30
1 Wie mat de waatren in zijn holle hand,
bepaalde in het scheppingslicht
van berg en heuvel het gewicht ?
Wie is het die de hemelbol omspant ?
Wie gaf Hem raad en reden
die aller eeuwigheden
begin en einde draagt ?
Hebt gij het niet gehoord ?
Weet gij het niet ? - Het wóórd,
o volk dat naar Hem vraagt.
2 Waarmee is God te vergelijken ? Ziet:
één enkle druppel in zijn hand
en op zijn waag één korrel zand
is bij de Heer der volken macht, meer niet.
Als alle cederwouden
als offers branden zouden
en al hun wild verging;
ja, als de Libanon
één altaar wezen kon,
het ware te gering.
3 Een bronzen beeld, bedekt met blinkend goud,
hoogstralend in de ruime zaal,
en in het nederig portaal
een wijgeschenk van donker ebbenhout:
komt door die dode dingen
- het werk van stervelingen -
hemel en aarde saam ?
Hebt gij het niet gehoord ?
Gij kent Hem door zijn woord,
Hij woont hier in zijn naam.
4 Hebt gij dan geen begrip van laag en hoog,
is ‘t u van oudsher niet bericht ?
God heeft zijn zetel hoog in ‘t licht:
sprinkhanen zijn de mensen in zijn oog.
Geweldenaars en rijken
die vast geworteld lijken,
zij worden uitgewist,
als Hij in ‘t firmament
zijn weidse vierschaar spant
en hun geding beslist.
5 Waarmee zou God te vergelijken zijn ?
Wat zoekt gij een gelijkenis
met Hem die hoog en heilig is ?
Sla óp uw ogen naar het diep geheim,
naar de miljoenen lichten
en laat u onderrichten.
Wie bracht dit al tot stand ?
God schiep het door zijn woord.
Hij leidt de sterren voort.
Niet één valt uit zijn hand.
6 Wat zegt gij, Israël: God kent mij niet,
mijn rechtszaak gaat aan Hem voorbij ?
Der eeuwigheden Heer is Hij,
de hele schepping is zijn rijksgebied.
Maar aller heemlen orde
doet Hem niet moede worden
om voor u in te staan.
Hebt gij het niet gehoord ?
Weet gij het niet ? Het woord
zal altijd met u gaan.
7 De gang wordt vast, het lied krijgt nieuw geluid.
De bloem der jonglingschap versaagt,
maar al wie naar de Heere vraagt
slaat als een adelaar zijn vleugels uit.
Zij wandlen onvermoeibaar,
zij trekken onuitroeibaar
door deze wereldnacht.
Hebt gij het niet gehoord ?
Weet gij het niet ? Het woord
geeft moeden nieuwe kracht.
Gezang 31
1 Zij zullen de wereld bewonen,
zij namen het wonder ter hand,
de mensen van nacht en nevel
brengt Hij naar het heilige land.
2 Er zal geen verzengende hitte,
geen dorst en geen honger meer zijn
want Hij zal ze weiden aan water
dat vloeit uit het hart der woestijn.
3 En Hij maakt de hoogte begaanbaar
en Hij baant een weg door de zee,
van alle vier einden der aarde
brengt Hij zich een volk bijeen.
4 De hemel roept uit Halleluja,
de aarde brengt leven tot stand,
de bergen bezwijken van vreugde,
de wereld wordt vaderland.
5 Ten dage der grote genade
als God de gebeden beloont,
dan zullen de volkeren weten
dat Hij bij de mensen woont.
Gezang 32
1 Hoe lieflijk, hoe schoon zijn de schreden
op bergen, hoog in ‘t licht
van wie zich met een woord van vrede
en heil tot Sion richt.
Van ver weergalmt der boden lied:
de Heer regeert, vrees niet.
2 O hoor, zelfs de wachters gaan zingen
met opgewekte stem.
Hun eigen ogen zien de dingen
die aan Jeruzalem
geschieden in des Heren naam.
Hij brengt uw volk weer saam.
3 Verheugt u, Jeruzalems puinen
en laat triomfgeschal
weerklinken over straat en pleinen.
Zingt luide overal:
de Heere heeft zijn volk getroost,
zijn heilge stad verlost.
4 Nu zien alle volken der aarde
hoe God zijn macht ontvouwt.
Wie u vervolgden gaan ontwaren
hoe hoog de Heer u houdt.
O Sion, heel de wereld weet
dat God u niet vergeet.
5 Hoe lieflijk, hoe schoon gaan de schreden
van Gods gezanten voort.
In alle landen, alle steden
weerklinkt des Heren woord.
En waar de Heer verzoening bracht
wordt Sions heil herdacht.
Gezang 33
1 O alle gij dorstigen, komt tot de stromen
en gij die geen geld hebt, treedt nader en eet.
Ja, zonder uw geld en uw goed moogt gij komen.
Om niet staat de tafel des Heren gereed
met wijn en met melk uit Gods eigen domeinen
voor al zijn genodigden, groten en kleinen.
2 Waarom toch uw geld en uw moeite te geven
voor wat niet verzadigt, het hart niet verblijdt ?
Komt allen tot Mij en uw ziel zal herleven
van spijs en van drank die voor eeuwig gedijt.
Hier weet gij met harten, met handen en monden
dat God met zijn volk zich voorgoed heeft verbonden.
3 O zoekt toch de Heere, hier wordt Hij gevonden.
Aanbidt Hem en prijst Hem, hier is Hij nabij.
Nu is het de goede, gezegende stonde.
Nu maakt Hij van blaam en van smetten u vrij.
De vallende mensen die nu zich bekeren
zijn heiligen Gods aan de tafel des Heren.
Gezang 34
1 Om Sions wil zwijg ik niet stil,
maar zal het heil des Heren,
Jeruzalem, met luider stem
lofzingend profeteren;
totdat uw leed gewroken is,
totdat uw licht ontstoken is,
totdat gij straalt in ere.
2 Uw luister gaat als dageraad
voor alle volken blinken.
Gij draagt voortaan een nieuwe naam
die God u toe zal denken.
O kroonjuweel, o donkre gloed,
o kleinood Gods dat flonkren moet
met glans die Hij zal schenken.
3 Zoals een maagd die wordt gevraagd
is Sion opgetogen.
Zoals een bruid haar man verblijdt,
zal zij de Heer verhogen.
Haar land zal niet verlaten zijn,
‘t zal bruiloft in haar straten zijn,
en lente in haar hoven.
4 Rondom de muur wordt ieder uur
Gods wachtwoord doorgegeven.
Zo is de tijd die nu verstrijkt
met zijn geheim doorweven.
Gun u geen rust bij dag en nacht,
totdat door Gods gezag en macht
Jeruzalem mag leven.
5 Dan wordt uw ooft niet meer geroofd,
geen oogst gaat meer verloren.
Dan zult gij staan met most en graan
in ‘t huis, door God verkoren.
De zaaier eet de vrucht van ‘t land.
Dit heeft God bij zijn rechterhand
aan Israël gezworen.
6 Ruim baan, ruim baan ! Gods volk mag gaan
naar ‘t land van melk en honing.
Trekt voort, trekt voort ! gaat door de poort
van zijn verheven woning.
De volken zien uw heilig spoor,
zij volgen het en neigen voor
de standaard van uw koning.
Gezang 35
1 Scheur, Heer, de heemlen, scheur ze wijd
en treed uit uw verborgenheid !
‘t Valt ons zo lang te wachten,
tot Gij zult tonen wie Gij zijt:
de Heiland der verachten.
2 Ja, scheur de heemlen en daal neer,
dat alle bergen beven, Heer,
die machtigen der aarde.
O God, verschijn als vuur, verteer
ze als rijshout zonder waarde.
3 Doe zo uw naam, waarin wij staan,
kennen aan wie in grootheidswaan
zich tegen U verheffen,
dat ieder volk van nu voortaan
voor U zijn plaats beseffe.
4 Daal neer, dat voor uw aangezicht
de bergen beven, - houd gericht !
Waar zag men ooit verschijnen
een God als Gij zo stralend licht,
die intreedt voor de zijnen ?
5 O God, Gij maakt het wachten goed !
Gij komt met vrede tegemoet
wie wandelt op uw wegen.
Wie vrolijk recht en waarheid doet
treedt Gij als Heiland tegen.
Gezang 36
1 Ik zal, zo spreekt de Heere
de schapen die Mij overbleven
vanwaar Ik ze verspreidde
naar ‘t eigen land doen wederkeren.
Ik zal ze goede herders geven
om daar te weiden.
2 Daar zal, zo spreekt de Heere,
mijn kudde generlei verschrikking
of kwaad meer hoeven vrezen,
maar vruchtbaar zijn en zich vermeren.
Zij zal, verzadigd in verkwikking,
gelukkig wezen.
3 Daar zal, zo spreekt de Heere,
als Ik van Isrel op deed trekken
wat mijn genade spaarde,
een koning naar mijn recht regeren.
Ik zal uit Davids stam verwekken
een spruit rechtvaardig.
4 Daar zal, zo spreekt de Heere,
men zeggen: nu mag Juda leven,
Israël veilig wonen !
Zo waarlijk is dit als de Heere
leeft, die zijn volk wel had verdreven,
maar thuis deed komen !
Gezang 37
1 Zo sprak de Heer der legerscharen,
de God van Israël,
tot wie zo diep vernederd waren:
o volk, het ga u wel !
Bouwt huizen en ga daarin wonen,
plant hoven, eet uw vrucht,
gewin u dochteren en zonen
en leef in goed gerucht !
2 Maar zoek de vrede voor dit Babel
waar gij verbannen zijt,
bidt voor de stad, want in haar straten
daagt eens een andere tijd,
ja bidt voor haar, want in haar vrede
schuilt ook voor u het heil.
Babel en alle wereldsteden
staan rondom Israël.
3 Zeventig jaar zult gij daar leven,
de volheid van de tijd,
dan zal Ik weer mijn wachtwoord geven,
dan wordt gij uitgeleid.
Aan u gedenk Ik alle dagen
met vrede in mijn hand:
vrijheid zal Ik voor u doen dagen,
een toekomst in het land.
4 Gij zult Mij zoeken, zult Mij vinden,
als gij van harte vraagt.
Zie, uw ellende loopt ten einde
en uw verlossing daagt.
Want Ik zal voor uw vrijheid strijden
en overal vandaan
zal Ik u voorgaan, u geleiden
naar huis, naar Kanaän„n.
5 Zo heeft de Heer tot ons gesproken,
de God van Israël;
die in het duister zijt gedoken
dit voorportaal der hel,
in deze wereld moet gij wonen
en huizen bij de tijd.
Hier zal Ik u mijn vrede tonen
en hier leid Ik u uit.
Gezang 38
1 De Heer spreekt: hoor mijn hartsgeheim,
o Israël, mijn teerbeminde,
omdat gij liefhebt in den blinde
verdorven macht en schone schijn,
liet Ik u gaan in uw ellende,
ontnam u honing, melk en wijn.
Nu voer Ik u in de woestijn
en daar zal Ik mij tot u wenden.
2 Dan vindt gij weer uw eigen grond,
als toen Ik u in oude tijden
voor ‘t eerst aan uw bestemming wijdde.
Dan sluit Ik een vernieuwd verbond
met al wat leeft, dan geef Ik vrede.
Geen dier doet kwaad, geen schepsel wondt
en alle krijgsgedruis verstomt
rondom mijn volk en heilge stede.
3 Ik zal u werven tot mijn bruid,
zo zegt de Heer, Ik zal u winnen.
Een lichte bruidstijd zal beginnen
in liefde en gerechtigheid.
Ik zal u waarlijk trouw beminnen.
Geheel mijn hart gaat naar u uit.
Ik leer u wat mijn naam beduidt.
Zo zult gij eindelijk Mij kennen.
4 Ik zal verhoren, spreekt de Heer,
Ik zal de hemelen verhoren
en die verlenen als tevoren
aloude gunst van wind en weer.
De aarde zal met most en koren
het antwoord geven van weleer.
O Israël, verheug u zeer,
want niets gaat van uw oogst verloren.
5 En wie Ik was voorbijgegaan,
omdat hij zelf Mij had vergeten,
zal van mijn milde ontferming weten.
Mijn eigen volk noem Ik voortaan
wie niet mijn volk had moeten heten.
Ik spreek u als mijn liefste aan.
Dan zegt gij stil en blij mijn naam:
mijn Bruidegom, mijn God van vrede.
Gezang 39
1 Vrees niet, gij land, verheug u en wees blijde
en dieren, weest gerust in bos en weide.
Jong gras ontkiemt, de wildernis wordt groen
in dit seizoen.
2 De wijnstok bloeit, de vijgeboom zal dragen.
Dit zal een oogstfeest zijn van welbehagen.
Sion, verblijd u, want de Heere doet
u waarlijk goed.
3 De regen zal, de vroege en de spade,
u teken zijn van goedheid en genade.
De beken zwellen en de vijvers zijn
weer koel en rein.
4 Daarna doet God de hoge hemel open
en antwoordt op uw bidden en uw hopen.
Hij giet zijn eigen geest in overvloed
op vlees en bloed.
5 Die Geest geeft ‘s Heren woord in kindermonden.
De oude mannen dromen onomwonden.
De jongelingen zien een vergezicht
van vrede en licht.
6 Ja ook op wie de vrijheid niet genieten,
op slaven zal de Heer zijn Geest uitgieten.
Zij krijgen deel aan een vernieuwd bestaan
in ‘s Heren naam.
7 Zij zullen allen op de dag des Heren,
de grote, de geduchte, profeteren,
zij zien de tekens van het naadrend uur:
bloed, rook en vuur.
8 De geestesstorm zal door de wereld varen.
God zal zijn volle glorie openbaren.
In bloed en duister zal het licht vergaan
van zon en maan.
9 En allen die naar ‘s Heren wegen vragen,
die van zijn grote naam het zegel dragen,
vieren in ‘t nieuw Jeruzalem het feest
van Woord en Geest.
Gezang 40
1 Zijt Gij mijn God,
ben ik uw mens nog, Heere ?
Doet Gij vergaan wie zich van U afkeren,
laat Gij mij over aan mijn lot ?
2 Geef toch een blijk
van weten en vergeven !
Ik roep U uit de diepten van het leven,
de diepten van het dodenrijk.
3 Gij zelf deed, Heer,
mij weg van voor uw ogen.
Red mij ! de waatren zijn om mij bewogen,
breng uit de zee mijn leven weer !
4 Alleen een vis
is aan haar hart geborgen, -
mij mensenkind, mij vogel van de morgen,
mij dompelt zij in duisternis.
5 Ach Heer, geef licht
wie viel in ongenade !
Hoe lang vergeldt Gij ‘t kwade met het kwade,
verhult Gij mij uw aangezicht ?
6 Hebt Gij voorgoed
wie U verliet verstoten,
voor eeuwig achter mij de poort gesloten
naar ‘t leven en zijn overvloed ?
7 Zie mij weer aan,
zie ‘t zeewier om mijn slapen;
moet dan de krans, Heer, voor mijn hoofd geschapen,
verdorren en verloren gaan ?
8 Gij duldt het niet,
Gij redt mij uit de golven;
Gij hebt de dood zijn eigen graf gedolven,
de waatren zijn uw grondgebied.
9 Wie hel en dood,
wie wind en water vrezen, -
Gij wilt mijn God, ik mag uw mens weer wezen !
Ik maak uw naam op aarde groot.
Gezang 41
1 De Heere, de heerser der aarde,
zegt: Israël, Israël,
eens zal u de wereld aanvaarden
en weten, waarom Ik u spaarde.
Dan komt, zonder stokken of zwaarden,
men tot u: ‘Het ga u wel !’
2 Eens zullen de mensen het weten
en roepen van stad tot stad:
‘De God op de Sion gezeten
is de Enige ! Laat ons vergeten
de haat onzer twisten en veten
en gaan wij naar Hem op pad !’
3 God zegt: In het laatste der dagen,
dan zullen, o Israël,
de volken u vinden en vragen:
‘vergeef wie u hebben geslagen !’
en Ik zal hen met zich doen dragen
mijn zegen, - het ga hun wel.
4 Eens zullen zij één uit de joden
aangrijpen, die in hun waan
zich aan u vergrepen, u doodden,
en zeggen: ‘Ach, zie onze noden;
met u is de God aller goden,
o mens, laat ons met u gaan !’
5 Eens zullen de volken u eren,
o volk dat Ik heb gesticht;
eens zullen die ‘t aardrijk regeren
tot Mij en elkaar zich bekeren, -
dan wordt in mijn stad, spreekt de Heere,
‘t verzoeningsmaal aangericht.
Gezang 42
1 Verheug u, gij dochter van Sion,
en jonkvrouw Jeruzalem, juich !
Uw koning rijdt binnen,
het rijk gaat beginnen,
de zalige tijden,
Hij komt ons bevrijden
rechtvaardig, zachtmoedig,
de aarde zal spoedig
een bloeiende tuin zijn van vrede en recht,
de Heer heeft het heden gezegd.
2 Verheug u, gij dochter van Sion,
en jonkvrouw Jeruzalem, juich !
Hij zal u regeren
met God en met ere.
De wagens, de paarden,
de wapens, de zwaarden,
krijgszuchtige plannen,
Hij zal ze verbannen,
Hij zal ze verdoen in zijn toorn en zijn recht,
het is van te voren voorzegd.
3 Verheug u, gij dochter van Sion,
en jonkvrouw Jeruzalem, juich !
Zijn daden, zij zullen
de aarde vervullen,
voor jood en voor heiden
door dood en door lijden
draagt Hij met zich mede
de blijdschap, de vrede,
Hij rijdt op een ezel. Hij lijdt als een knecht,
zo brengt Hij het leven terecht.
Gezang 43
1 Die dag zal komen, brandend als een oven,
een bosbrand die niet meer te stuiten is;
een vuurgloed aangestoken uit den hoge
verteert de wortels van de duisternis.
2 Voor allen die hun harten hoog verhieven
als sterren aan de hemel van de tijd,
die leefden zonder hoop en zonder liefde,
is dit het einde, want hun rijk is uit.
3 Maar allen die de naam des Heren vrezen
gaat dan de zon der wereld stralend op.
Hij breidt zijn vleugels uit en komt genezen
al wie verkommerd zijn in ‘s werelds loop.
4 Laat dan de lof van God in ‘t ronde schallen,
zij zullen zijn als dieren in de wei,
als kalveren die springen uit de stallen,
de winter ging voorbij en zij zijn vrij.
5 Dit is de dag, de grote dag des Heren
als alle onrecht brandende vergaat,
het daglicht zal in duisternis verkeren,
maar uit de nacht verrijst de dageraad.
6 Allen die de gerechtigheid verachtten
worden als as, vertreden door de voet,
dit is de dag, waarvoor wij overnachten,
de dag die Hij, de Heer, verrijzen doet.
Gezang 44
1 Dankt, dankt nu allen God
met hart en mond en handen,
die grote dingen doet
hier en in alle landen,
die ons van kindsbeen aan,
ja, van de moederschoot,
zijn vaderlijke hand
en trouwe liefde bood.
2 Die eeuwig rijke God
moge ons reeds in dit leven
een vrij en vrolijk hart
en milde vrede geven.
Die uit genade ons
behoudt te allen tijd,
is hier en overal
een helper die bevrijdt.
3 Lof, eer en prijs zij God
die troont in ‘t licht daarboven.
Hem, Vader, Zoon en Geest
moet heel de schepping loven.
Van Hem, de ene Heer,
gaf het verleden blijk,
het heden zingt zijn eer,
de toekomst is zijn rijk.
Gezang 45
1 O Gij die onze koning zijt
en Heer van alle goden,
die Abraham hebt uitgeleid
en Israël ontboden,
o Heere zegen wie U zoekt
en doe uw naam herleven !
Gij hebt ons toch niet in uw boek
ten dode opgeschreven !
2 Van kindsbeen af heb ik gehoord,
waar elk zich om verwondert,
dat Israël U toebehoort,
door U is afgezonderd.
Gij hebt ons naar uw woord gedaan,
Gij hebt ons aangenomen.
O Heer, hoe zijn wij voortgegaan !
Waar is het toe gekomen !
3 Nu onze nood voor ogen is,
dat is om onze zonden.
De Heer die in den hoge is,
heeft ons weer heengezonden.
Geen mededogen is ons deel:
wij hadden God verlaten;
de boze grijpt ons naar de keel,
Haman en zijn soldaten !
4 Zij zijn op hunner goden hand
en zullen ons haast dwingen,
dat wij hier in dit snode land
uw lof niet langer zingen.
Houd Gij uw lof in stand, o Heer,
de wereld overstelpt ons,
zo bid ik U van harte zeer,
geen ander immers helpt ons.
5 Zij roepen úit eens mensen macht,
die als een leeuw zal woeden.
O hoed in deze wereldnacht
uw lammeren ten goede !
Gedenk weer aan uw maagd, o God,
en geef haar taal en teken,
opdat zij openhartig tot
hardvochtigen kan spreken.
6 Gij weet, o Heer, hier staat uw kerk
en bidt voor al haar kleinen !
De vijand is ons veel te sterk,
doe Gij hem dan verdwijnen !
Bewijs aan ons uw werk, uw wil,
opdat onder uw ogen
wij allen hier gerust en stil
godzalig leven mogen !
Gezang 46
1 Kwam van Godswege
een man in ons bestaan,
een stem om te getuigen,
Johannes was zijn naam.
Man van Godswege,
Johannes was zijn naam.
2 Zo staat geschreven:
de heuvel moet geslecht,
geen kwaad mag zijn bedreven,
maak alle paden recht.
Zo staat geschreven:
maak alle paden recht.
3 Doper, wat liep je
in kemelharen pij,
als een profeet, wat riep je
daar in de woestenij ?
Doper, wat riep je
daar in de woestenij ?
4 ‘Dat wij omkeren,
verlaten ons domein,
beleven ‘t woord des Heren
en niet weerbarstig zijn.
Dat wij omkeren
en niet weerbarstig zijn’.
5 Doper, wat moeten
wij doen totdat Hij komt ?
‘In hoop en vrees doet boete,
gelooft in zijn verbond’.
Doper wat moeten
wij doen totdat Hij komt ?
6 ‘Deelt met elkander
het brood van alle dag,
opdat in u de ander
Gods heil aanschouwen mag
Deelt met elkander
het brood van deze dag’.
7 Volk uitverkoren
om eeuwig te bestaan,
een kind wordt u geboren,
Messias is zijn naam.
Kind ons geboren,
Messias is uw naam.
Gezang 47
1 Jezus die langs het water liep
en Simon en Andreas riep,
om zomaar zonder praten
hun netten te verlaten, -
Hij komt misschien vandaag voorbij
en roept ook ons, roept u en mij,
om alles op te geven
en trouw Hem na te leven.
2 Jezus die langs de straten kwam
en tollenaars terzijde nam:
‘k Wil in uw woning wezen
voor nu en voor nadezen’, -
Hij komt misschien vandaag voorbij
en neemt ook u terzij of mij
en vraagt ons, Hem te geven
de rijkdom van ons leven.
3 Christus die door de wereld gaat
verheft zijn stem niet op de straat,
Hij spreekt ons hart aan, heden,
en wenkt ons met zich mede.
En lokt ook nog zoveel ons aan,
tot wie zouden wij anders gaan ?
Hij heeft en zal ons geven
alles, - het eeuwig leven.
Gezang 48
1 O onze Vader, trouwe Heer,
zie uit uw hemel op ons neer;
breng ons als broeders bij elkaar,
maak onze arme woorden waar,
laat wat wij spreken met de mond
opwellen uit des harten grond.
2 Geheiligd zij uw naam, o Heer,
bewaar ons door de rechte leer,
en maak ons doen en laten rein,
dat wij U niet tot schande zijn.
Breng Gij weer thuis te rechter tijd
het arme volk dat wordt misleid.
3 Uw koninklijke heerschappij
zij nu en eeuwig ons nabij.
Geleid ons tot het bruiloftsfeest
door alle gaven van de Geest.
Sla het geweld van satan neer,
behoed uw eigen kerk, o Heer.
4 Als in de hemel hoog en klaar
zo zij op aarde openbaar
uw wil die heilig is en goed.
Neem in bezit ons vlees en bloed,
en maak ons, Heer, in lief en leed
gehoorzaam, tot uw wil gereed.
5 Heer, aller ogen zijn gericht
op U, die leven geeft en licht.
Geef ons vandaag ons daaglijks brood,
spaar ons voor ziekte en hongersnood.
Geef ieder zó zijn deel, o Heer,
dat hij het neemt te uwer eer.
6 Vergeef o Vader onze schuld,
zodat weer blijdschap ons vervult;
gelijk wij van hun schuld ontslaan
al wie ons hebben kwaad gedaan.
Maak zo uw vrede openbaar.
U dienend dienen wij elkaar.
7 Leid ons niet in verzoeking, Heer.
Wees ons een sterke tegenweer
ter linker- en ter rechterhand.
Wij houden in uw hoede stand,
al woedt de boze onverpoosd,
omdat uw Geest ons hart vertroost.
8 Verlos ons van des bozen macht,
rondom ons heen heerst diepe nacht.
Verlos ons van de eeuwge dood
en sta ons bij in stervensnood.
Neem onze zielen in uw hand
en breng ze in het vaderland.
9 U is en worde toegebracht
het rijk, de heerlijkheid, de kracht,
U onze Vader op de troon
die tot ons zendt uw lieve Zoon,
die ons door uwe Geest geleidt,
U zij de lof in eeuwigheid.
10 Amen dat is: zo zal het zijn.
Al is ‘t geloof maar zwak en klein,
Gods goede trouw is groot en sterk
en Christus pleit voor heel zijn kerk.
Waar in zijn naam gebeden is,
is Amen zeker en gewis.
Gezang 49
1 De vogels van de bomen
die lopen door de lucht
als vederlichte dromen,
zij wonen in het licht.
2 Zij rusten op de adem
van God die ademend
de wereld heeft geschapen
en alle namen kent,
3 die alle hemelstreken,
de aarde als een huis,
alleen maar door te spreken
maakte, spelenderwijs.
4 De grandioze bloemen
de bloemen bij de vleet
met schitterende kronen,
als koningen gekleed,
5 in kleuren en in geuren
vertellen zij van God
en weten van geen treuren,
de vreugde is te groot.
6 De vogelen des hemels
de leliën des velds,
zij hebben ons van Jezus
en ‘t paradijs verteld.
7 De vogels die daar vliegen,
zij geven hoog van God,
zij geven van de liefde
van God de Vader op !
8 De bloemen en de heesters
als sluiers van een bruid
breiden het vuur des geestes
over de aarde uit.
9 Zij bloeien zo uitbundig,
zij zingen overluid
als was hun bloei oneindig,
hun lied onsterfelijk,
10 zij vliegen zo voortvarend,
zij wiegen in de wind
en zingen op de aarde
de zon die overwint.
11 Want God is al hun leven,
zij komen niet te kort,
al bloeien ze maar even
en morgen reeds verdord.
12 Wat zullen wij dan slaven
en werken totterdood ?
Ons manna komt van boven,
ons dagelijkse brood.
13 God immers houdt de ganse
aarde in stand en staat,
hier in het ondermaanse
verheft Hij zijn gelaat.
14 God immers houdt op aarde
wat leeft in staat en stand.
Hij zal ook ons bewaren,
wij eten uit zijn hand.
Gezang 50
1 O grote God, o goede Heer,
ik val voor uwe voeten neer,
en roepe tot U nacht en dag,
want zonder U ik niets vermag.
Verhoor en geef mij mijn begeert’
door die mij ‘t bidden heeft geleerd.
2 Ik ben een schaapken, dat daar is
verbijsterd in de wildernis;
ik ben een penning, weggeraakt,
een zoon, die ‘t lelijk heeft gemaakt.
O Vader, zoek mij wederom,
opdat ik blijv’ uw eigendom.
3 Leer mij belijden openbaar
te zijn een arme tollenaar,
niet roemende voor uw gericht,
dat ik veel goeds heb uitgericht,
opdat ik niet in zulk een waan
moet ongeholpen van U gaan.
4 Stuur mijn gemoed, o Schepper trouw,
dat ik niet op het zand en bouw’;
geef, dat ik, op uw Zoon alleen
gegrond als op een vaste steen,
niet vreze wind of watersnood
en generhande wederstoot.
5 Bewaar mij, dat uw heilig woord
niet zij van mij vergeefs gehoord,
of valle op de harde grond,
of van de dorens zij doorwond,
of van de vogels in de lucht
belet te dragen goede vrucht.
6 Behoed mij, als de vijand kwaad
terwijl ik sluimer, zaait zijn zaad,
dat ik dan met het wilde ruit
niet uit en wiede ‘t goede kruid,
maar spaar het liever allebei,
totdat het Christus zelve schei.
7 Geef dat in mij ‘t gelove klein
vermeerder als een mosterdgrein.
Geef dat ik vind, dan word ik rijk,
de parel van uw koninkrijk,
de schat die in de akker ligt,
de rechte zoekers toegericht.
8 Gij hebt door uwe grote Geest
bereid een blijde bruiloftsfeest,
en mij, onwaardig, ook genood;
geef, dat ik het niet van mij stoot,
en niet het wijze van de hand
om ossen, vrouw of akkerland.
9 Verhoor, o Vader, mijn geween.
Waar ‘k bid om brood, geeft Gij geen steen.
Ik zoeke, laat mij vinden; och,
ik kloppe, doe mij open toch !
Laat mij door U behouden ‘t veld
die op de hemel doe geweld.
Gezang 51
1 Lieve Heer, Gij zegt ‘kom’ en ik kom, -
want mijn leven is onder de macht gesteld
van de Heer die mijn dagen en nachten telt
en de Heer zegt ‘kom’ en ik kom.
2 O mijn God, Gij zegt ‘ga’ en ik ga,
Gij zegt ‘ga’ en ik ga, laat mij niet alleen,
wees het woord in mijn vlees en de geest om mij heen,
wees de adem waaruit ik ontsta.
3 Want o Heer, ik zeg ‘kom’ en Gij komt,
ik zeg ‘kom’ en Gij komt en uw bloed wordt wijn
en uw lichaam brood voor wie hongerig zijn
en uw naam wordt een lied in mijn mond.
Gezang 52
1 Ja‹rus had een dochtertje,
en allen die haar zagen,
dachten dat zij gestorven was
en kwamen haar beklagen.
Maar Jezus zei: ‘ga heen, zij slaapt’,
en heeft haar aangeraakt.
Slapen is niet tot de dood,
slapen is wachten op U,
want als uw stem tot ons spreekt,
zien wij en kennen wij U.
2 Toen Jezus zei: ‘sta op, mijn kind’,
stond zij weer op haar voeten,
omdat opnieuw het leven vindt,
wie Jezus mag ontmoeten.
Wie Jezus’ hand heeft opgericht,
mag lopen in het licht.
Slapen is niet tot de dood,
slapen is wachten op U,
want als uw stem tot ons spreekt,
zien wij en kennen wij U.
3 Heer, doe ons als dit dochtertje:
wanneer de mensen rouwen,
denkend dat wij gestorven zijn,
doe ons op U vertrouwen.
Doe ons nu opstaan uit de dood
en eten van uw brood.
Slapen is niet tot de dood,
slapen is wachten op U,
wachten dat Gij tot ons spreekt,
wachten totdat wij U zien.
Gezang 53
1 Zijt Gij waarop de wereld wacht
of wachten wij een ander ?
Zult Gij, een zwakke zonder macht,
als koning heersen in Gods kracht,
ons leiden tot elkander ?
2 ‘Ik geef aan blinden het gezicht
en oren aan de doven.
Zalig die, door Mij opgericht,
ziende mag lopen in het licht
en horende geloven’.
3 Zijt Gij van wie gesproken is
in de voorbije tijden ?
Hoe maakt Gij onze ziel gewis,
dat God door de geschiedenis
voor U de weg bereidde ?
4 ‘Komt, die van hopen moede zijt,
die arm zijt van verlangen !
Komt tot het oordeel dat bevrijdt
en ‘t heil, dat eeuwig u verblijdt,
zult gij om niet ontvangen !’.
5 Kom Heer, op wie de wereld wacht,
wij wachten op geen ander.
O kom, een zwakke zonder macht,
als koning heersen in Gods kracht
en leid ons tot elkander.
Gezang 54
1 Een zaaier ging uit om te zaaien,
hij zaaide zo wijd als de wind,
zo wijd als de winden waaien
waar niemand een spoor van vindt.
2 Een deel van het zaad ging verloren,
een deel van het zaad werd brood,
maar niemand weet van te voren
de weg van het zaad in de schoot.
3 Het wordt op de wegen vertreden,
het valt in een vruchteloos graf,
het sterft aan de doornen beneden,
de vogels van boven af.
4 De lage, de hoge gevaren
bedreigen het kiemende graan,
maar soms kan het openbaren
de zin van het aardse bestaan.
5 Er is geen verwachting van leven,
tenzij in de dood van het zaad,
wij moeten de aarde vergeven
dat zij ons sterven laat.
6 O Zaaier, ga uit om te zaaien
de kiem waaruit leven ontstond,
zo wijd als de winden waaien
en maak ons tot moedergrond !
Gezang 55
1 Weet gij waarmee het koninkrijk
zich vergelijken laat ?
Een zaadje, klein, onogelijk,
een mosterdzaad.
2 Als zaad dat in de aarde glijdt,
zo zwak is ons geloof,
maar ‘t wordt een boom die schaduw spreidt
met tak en loof.
3 De hemelvogels van omhoog
die zoeken naar een nest,
krijgen zijn schaduw in het oog,
en vinden rust.
4 O boom ten hemel uitgespreid
die in de aarde staat !
O edel kruid der eeuwigheid,
o mosterdzaad !
Gezang 56
1 Ga in het schip, zegt Gij,
steek van het strand.
Vaar tegen wind en tij,
vaar naar de overkant,
wacht daar op Mij.
2 Geeft Gij ons nu een steen,
Meester, voor brood ?
Laat Gij ons nu alleen ?
Laat Gij ons in de nood ?
Zendt Gij ons heen ?
3 Wij zien alleen nog maar
water en wind.
Zegt Gij dan: wacht Mij daar ?
Wij, nu de nacht begint,
weten niet waar.
4 Wandelt Gij als een schim
over het meer ?
Werd Gij een verre glimp ?
Heer, zijt Gij onze Heer,
kom van de kim !
5 Kom met uw scheppingswoord
in onze ziel !
Spreek dat de wind het hoort !
Kom, dat het water knielt,
bij ons aan boord !
6 Ik ben het, zegt Gij dan.
Kom maar met Mij
mee naar de overkant.
Wees maar niet bang, zegt Gij,
hier is mijn hand.
Gezang 57
1 Zeven was voldoende,
vijf en twee,
zeven was voldoende
voor vijfduizend
op de heuvels langs de zee.
2 Zeven is voldoende,
brood en vis,
Jezus is voldoende
voor ons allen
als de kring gesloten is.
3 Zeven is voldoende
toen en nu,
zeven is voldoende
alle dagen
van ons leven, dank zij U.
4 Voed ons met uw leven,
vis en brood,
alle zeven dagen,
Gij verzadigt
allen met uw offerdood.
5 Want Gij zijt de eerste
rond alom,
ja, Gij zijt de eerste
en de laatste,
kom, o Heere Jezus - kom !
Gezang 58
1 De schapen alle honderd,
die moeten binnengaan,
maar één is afgezonderd
naar eigen zin gegaan...
Op alle honderd schapen
die van de kudde zijn
heeft één de kooi verlaten
en dwaalt in de woestijn.
2 De herder is verwonderd:
waar is het schaapje heen ?
Hij telt ze alle honderd,
hij telt ze een voor een...
Van al de honderd schapen
die Hem ter harte gaan
heeft één de kooi verlaten
en is apart gegaan.
3 De herder is gedwongen
naar de woestijn te gaan.
Hij heeft het schaap gevonden,
zo komt het veilig aan
waar al de andre schapen
alreeds verzameld zijn,
want wie de kooi verlaten
die vinden de woestijn.
4 De mensen zijn gebonden
door herders zonder hart,
zo hebben zij gezondigd
en allen zijn zij zwart...
Maar God wil van de schapen
de goede herder zijn.
Hij heeft de kooi verlaten,
Hij zoekt in de woestijn.
Gezang 59
1 De rijke kwam tot Jezus
en vroeg Hem: ‘goede Meester,
hoe word ik zalig ? Leer mij
te leven’. Maar de Heer zei:
‘gij hebt toch de geboden:
niet stelen en niet doden,
niet liegen, niet hoereren,
vader en moeder eren ?’
Wij trekken in karavanen,
wij willen langs vaste banen
met pak en zak naar de hemel,
wij hebben de weg bepaald.
Maar God zegt dat onze kemel
moet door het oog van een naald.
2 De rijke zei: ‘ik lette
van jongsaf op die wetten
en deed wat zij mij zeiden.
Ik heb steeds onderscheiden
het goede van het kwade.
Ik ben aan moeder, vader
met heel mijn hart gehoorzaam
en volg hen waar zij voorgaan’.
Wij trekken in karavanen,
wij willen langs vaste banen
met pak en zak naar de hemel,
wij hebben de weg bepaald.
Maar God zegt dat onze kemel
moet door het oog van een naald.
3 En Jezus zag de rijke
en dacht: hoe kan een rijke
ooit tot de hemel ingaan ?
Hij zei: ‘gij hebt veel dingen,
maar één ontbreekt u: armoe.
Word arm nu met de armen
en volg mij om te erven
leven dat niet kan sterven’.
Wij trekken in karavanen,
wij willen langs vaste banen
met pak en zak naar de hemel,
wij hebben de weg bepaald.
Maar God zegt dat onze kemel
moet door het oog van een naald.
4 Heer, wij zijn droef te moede.
Wij zoeken naar het goede,
maar het zijn harde woorden
die wij U spreken hoorden.
Kunnen wij niets behouden ?
Zendt Gij ons in de koude
en wilt alleen verwarmen
die arm zijn met de armen ?
Wij trekken in karavanen,
wij willen langs vaste banen
met pak en zak naar de hemel,
wij hebben de weg bepaald.
Maar God zegt dat onze kemel
moet door het oog van een naald.
Gezang 60
1 Pluk nu het groen van de velden
en zwaai met takken van bomen,
want nu zal de Koning komen,
zoals de profeten meldden !
Hij zal op een veulen rijden,
het jong van een ezelin.
O Koning, kom ons bevrijden
en rijd Jeruzalem in !
2 Roep nu voor Hem uit: Hosanna
die komt in de naam des Heren !
En spreid voor Hem uit uw kleren,
want de Koning komt ! Hosanna !
Zachtmoedig komt Hij gereden
op ‘t jong van een ezelin.
Hij brengt ons allen vrede,
Hij rijdt Jeruzalem in !
3 O Koning, wij zien U wenen:
uw stad wilde U niet horen.
Zal de vijand haar verstoren
en verstrooien al haar stenen ?
Gij komt op een veulen rijden,
het jong van een ezelin,
maar ‘t is de weg van het lijden:
Gij rijdt Jeruzalem in.
Gezang 61
1 Een landheer had met eigen hand
een goede wijngaard aangeplant,
voorzag die van een uitzichttoren,
een pers en alle toebehoren,
beveiligde hem met een heg,
gaf hem aan pachters en ging weg
om, als de wijngaard had gedragen,
zijn aandeel in de vrucht te vragen.
Het land dat wij bewonen
hoort ons alleen.
Wie om de pachtsom komen
zenden wij heen.
God week te lang geleden
uit ons bestaan.
God is in eeuwigheden
op reis gegaan.
2 Wij hebben Gods natuur gepacht
en nooit meer om de huur gedacht,
hebben gegrepen en geslagen
die om de vruchten durfden vragen,
hebben gestenigd en gedood
die deden wat hen God gebood.
Maar niets is ons nog overkomen,
de wijngaard is ons niet ontnomen.
Het land dat wij bewonen
hoort ons alleen.
Wie om de pachtsom komen
zenden wij heen.
God week te lang geleden
uit ons bestaan.
God is in eeuwigheden
op reis gegaan.
3 O Heere God, wat wilt Gij nog ?
Zendt Gij uw Zoon ? Gij kent ons toch,
Gij weet toch hoe wij met Hem handlen,
hoe wij Hem doden als de andren.
Wij werpen Hem uw wijngaard uit
om die te erven als een buit.
Dan kan ons niets meer overkomen,
wordt nooit de wijngaard ons ontnomen.
Zult Gij nu tot ons komen,
Heer, tot een straf,
en ‘t land dat wij bewonen,
neemt Gij ‘t ons af ?
Zullen wij ‘t niet beërven
als deelgenoot,
maar met de kwaden sterven
een kwade dood ?
Gezang 62
1 Wie oren om te horen heeft,
hore naar de wet die God hem geeft:
gij zult geen vreemde goden,
maar Mij alleen belijden voortaan.
Hoor, Israël, mijn geboden.
2 Bemint uw Heer te allen tijd,
dient Hem met alles wat gij zijt,
aanbidt Hem in uw daden.
Dit is het eerste en grote gebod,
de wil van God, uw Vader.
3 Biedt uw naaste de helpende hand,
spijzigt de armen in uw land,
een woning wilt hen geven.
Het tweede gebod is het eerste gelijk;
doet dit, en gij zult leven.
4 De macht der liefde is zo groot,
geen water blust haar vuren uit,
wanneer zij is ontstoken.
Nu wilt ontbranden aan liefdeswoord,
God heeft het tot ons gesproken.
Gezang 63
1 De Heer verschijnt te middernacht !
Nu is nog alles stil,
maar zalig hij die toch reeds wacht
en Hem begroeten wil.
2 Want ook als niemand naar Hem vraagt
noch in zijn dag gelooft,
zijn komst wordt door geen macht vertraagd:
Hij heeft het zelf beloofd.
3 Wie waakt er als een trouwe knecht,
zijn Meester toegedaan,
dat als de Heer komt om zijn recht
hij voor Hem kan bestaan ?
4 Zijn onze lampen wel gereed
en branden ze wel goed,
zodat, als Christus binnentreedt,
Hij waardig wordt begroet ?
5 De Heer verschijnt te middernacht !
Nu is nog alles stil.
Zalig, die toch geduldig wacht
en Hem begroeten wil.
Gezang 64
1 Gij hebt met uw brede gebaren
de mensen gestrooid uit uw hand
en in de seizoenen der jaren
volmaakt Gij de oogst op uw land.
2 In deze onstuimige lente,
waarin heel de wereld bestaat,
verwekt Gij de elementen
en wie scheidt het goed van het kwaad ?
3 En wie zal het zaad onderscheiden,
het zij tot verval of tot eer ?
Uw regen geeft regen aan beide,
uw zon ziet op beide terneer.
4 Heer, zijn wij het zaad van uw akker,
Gij doet ons ontkiemen tot graan.
Wij sliepen en Gij roept ons wakker,
Gij doet ons uit aarde ontstaan.
5 Wij groeien de aarde te boven,
wij rijpen in weer en in wind,
totdat Gij in garven en schoven
de mensen tezamen bindt.
6 En als Gij ons brengt in uw schuren
ten tijde der eeuwigheid,
o laat ons het dorsen verduren
waarmee Gij het graan onderscheidt !
Gezang 65
1 Het graan slaapt in de aarde
en ‘t hemels koninkrijk,
verborgen in de wereld,
is aan het graan gelijk.
2 Nadat het uitgestrooid is,
wisselen dag en nacht.
Geen weet hoe het gegroeid is:
het draagt vanzelve vrucht.
3 De halm groeit in de vore,
en in die halm de aar,
en in die aar het koren:
het wordt vanzelve zwaar.
4 Wanneer het koren rijp is,
laat God de sikkel slaan,
omdat zijn koninkrijk is
geborgen in het graan
Gezang 66
1 Mijn ziel verheft Gods eer;
mijn geest mag blij den Heer
mijn Zaligmaker noemen,
die, in haar lage staat,
zijn dienstmaagd niet versmaadt,
maar van zijn gunst doet roemen
2 Om wat God heeft gedaan
zal elk geslacht voortaan
alom mij zalig spreken:
o groot geheimenis
dat mij geschonken is
Zijn almacht is gebleken.
3 Hoe heilig is zijn naam !
Laat volk bij volk tesaam
barmhartigheid verwachten,
nu Hij de zaligheid
voor wie Hem vreest, bereidt
door al de nageslachten.
4 Des Heren kracht is groot;
zijn arm verstrooit, verstoot
die hoog zijn in hun ogen.
Hun tronen zijn niet meer,
maar gunstrijk wil de Heer
eenvoudigen verhogen.
5 De Heer vervult met goed
uit ‘s hemels overvloed
der hongerigen monden.
Hij ziet geen rijken aan,
maar heeft met al hun waan
hen ledig weggezonden.
6 Hij trok zich Israël aan,
Hij laat niet hulploos staan
die Abrams troost verwachten.
Groot en in eeuwigheid
is Gods barmhartigheid
voor duizenden geslachten !
Gezang 67
1 God zij geloofd uit alle macht,
Hij komt zijn volk bevrijden
en heeft aan Israël gebracht
verlossing in zijn lijden.
Hij heeft zijn teken opgericht:
verheffing van het aangezicht
voor heel het huis van David,
zoals voorlang geschreven stond
heeft Hij gedacht aan zijn verbond,
zo doet Hij ons herleven.
2 Bevrijding uit de vijandschap
de hand van die ons haten,
gelijk Hij eens gezworen had
Abraham onze vader,
opdat wij in rechtvaardigheid
de Heere God zijn toegewijd
ons leven lang op aarde,
Zo zult gij voor de Heer uitgaan,
een stem die Hem de toegang baant:
bereidt Hem alle wegen!
3 Gij zijt de stem der profetie
sprekend van mededogen,
want eens zal ieders oog Hem zien:
de opgang uit den hoge.
Gezegend zij de dageraad
het licht dat weldra schijnen gaat
voor wie in duister kwijnen.
Hij zal de schaduw van de dood
beschamen met zijn morgenrood.
Op aarde daalt de vrede !
Gezang 68
1 Zo laat Gij, Heer, uw knecht,
naar ‘t woord hem toegezegd,
thans henengaan in vrede,
nu hij uw zaligheid,
zo lang door hem verbeid,
gezien heeft op zijn bede.
2 Een licht, zo groot, zo schoon,
gedaald van ‘s hemels troon,
straalt volk bij volk in de ogen,
terwijl ‘t het blind gezicht
van ‘t heidendom verlicht
en Isrel zal verhogen.
Gezang 69
1 Johannes, wat moeten wij doen ?
Wij zoeken de weg des Heren
en wilden wel naar Hem toe,
maar weten niet waar en hoe.
2 ‘Wie twee stel klederen heeft,
die klede de onbeklede,
wie dubbel te eten heeft,
die geve wie honger heeft’.
3 Johannes wat moeten wij doen ?
Wij tollenaars en soldaten,
wij wilden wel naar Hem toe,
maar weten niet waar en hoe.
4 ‘Tollenaars, hebt genoeg
aan wat u is voorgeschreven,
soldaten, het zij u genoeg
te vorderen wat u voegt’.
5 Johannes, wat moeten wij doen ?
Zijt gij het op wie wij wachten ?
Wij wilden wel naar Hem toe,
maar weten niet waar en hoe.
6 ‘Ik die u met water doop,
bereid de weg des Heren,
maar die met zijn Geest u doopt,
Hij is het op wie gij hoopt’.
Gezang 70
1 De laatsten worden de eersten,
wie knielde krijgt een troon,
de knechten mogen heersen,
de dienaar heet een zoon.
2 O Heer, o eerstgeboren
van allen uit de dood,
Gij zoekt wat is verloren,
Gij maakt het leven groot.
3 Gij die als allerlaatste
ter wereld wederkomt,
Gij wijst ons onze plaatsen
wanneer de strijd verstomt.
4 Wie zelf zich hoog verheffen,
die slaat zijn oordeel neer,
de bergen worden vereffend,
de zee zwijgt voor de Heer.
5 Maar wie zich heeft gebogen
voor wat Hij geboden heeft,
die zal Hij ook verhogen
zo waar Hij eeuwig leeft.
6 De laatsten worden de eersten,
wie knielde krijgt een troon,
wie slaaf was mag nu heersen,
de vreemdeling wordt zoon.
Gezang 71
1 Jezus, wandlend langs de wegen,
kwam eens tien melaatsen tegen,
die van verre bleven staan,
roepend: ‘Meester, zie ons aan’.
En Hij zeide: ‘wordt gereinigd,
wordt genezen, weest geheiligd.
Gaat en laat uzelve zien
aan de priester, alle tien’.
2 Tien melaatsen gingen henen
en genazen, maar slechts ene,
slechts een vreemde, dankte Hem,
kerende, met luider stem.
En Hij vroeg: ‘waar zijn de negen ?
Waarom hebben zij gezwegen
en vindt slechts een vreemdeling
woorden van verheerlijking ?’
3 Heer, als wij, melaats van harte,
tot U roepen uit de verte
en Gij zegt: ‘gaat heen, wordt rein’.
laat ons als die ene zijn.
Laat de dank in onze monden
woorden vinden voor het wonder.
Laat ons lovend tot U gaan
om wat Gij ons hebt gedaan.
Gezang 72
1 Gij volgt ons uit Jeruzalem
en spreekt zodat ons in uw stem
waar Gij de schriften opendoet,
het woord van den beginne groet.
2 Zo zult Gij ons terzijde gaan;
want Gij zijt waarlijk opgestaan,
in ‘t breken van ons brood zijt Gij
ons in ons eigen huis nabij.
3 O Heer, tot U zo bidden wij,
blijf in ons midden, wees nabij,
steek Gij ons dorre hart in brand
al zijn wij traag door onverstand.
4 Wanneer ons dan de avond wenkt,
de schaduw van ons leven lengt,
wees onze laatste reisgenoot,
een metgezel in alle nood.
Gezang 73
1 De Heer is onze reisgenoot,
Hij die ons zijn gezelschap bood
en sprekend over kruis en graf
geduldig tekst en uitleg gaf.
2 Zo valt een lange weg ons licht,
de Schrift opent een vergezicht
en brengt verdwaalden dicht bij huis,
verloren zonen komen thuis.
3 De avond daalt, blijf bij ons Heer !
Hij zet zich aan de tafel neer
en breekt het brood en schenkt de wijn,
die gast, het moet de Gastheer zijn !
4 Wij keren naar Jeruzalem,
ons brandend hart verneemt zijn stem,
Hij deelt met ons het daaglijks brood,
de Heer is onze reisgenoot.
Gezang 74
1 Wij willen de bruiloftsgasten zijn
van Kanaän in Galilea.
Wij drinken daarvan de bruiloftswijn.
Wij willen van harte vrolijk zijn
met Jezus en met Maria.
2 Maria sprak in bekommerdheid:
er is niet genoeg te drinken.
Maar Hij zei: nog is het niet mijn tijd.
Zij wist in haar hart: Hij is bereid,
en zal het ons zeker schenken.
3 En toen de maaltijd ten einde liep,
zag Hij naar de lege vaten,
en deed ze vullen door die Hij riep,
en scheppen wat Hij te drinken schiep.
Zij proefden: wijn was het water.
4 Wij mogen met Jezus gezeten zijn
te Kanaän tussen de gasten.
Een ander schenkt eerst de goede wijn
en drinkt de mindere op het eind.
Hier komt het beste het laatste.
5 Wij zijn op het bruiloftsfeest genood
met Jezus en met Maria.
Hij draagt ons over de watervloed
en laaft ons hart met zijn hartebloed
te Kanaän in Galilea.
Gezang 75
1 U kennen, uit en tot U leven,
Verborgene die bij ons zijt,
zolang ons ‘t aanzijn is gegeven,
de aarde en de aardse tijd,
o Christus, die voor ons begin
en einde zijt, der wereld zin !
2 Gij zijt het brood van God gegeven,
de spijze van de eeuwigheid;
Gij zijt genoeg om van te leven
voor iedereen en voor altijd.
Gij voedt ons nog, o hemels brood,
met leven midden in de dood.
3 O Christus, ons van God gegeven,
Gij tot in alle eeuwigheid
de weg, de waarheid en het leven,
Gij zijt de zin van alle tijd.
Vervul van dit geheimenis
uw kerk die in de wereld is.
4 U kennen, uit en tot U leven,
Verborgene die bij ons zijt,
zolang ons ‘t aanzijn is gegeven,
de aarde en de aardse tijd,
o Christus, die voor ons begin
en einde zijt, der wereld zin !
5 Gij zijt het water ons ten leven;
de bronnen van de eeuwigheid
zijn ons ter lafenis gegeven,
zijn doorgebroken in de tijd.
O Gij, die als een bron ontspringt
in elk die tot U komt en drinkt.
6 O Christus, ons van God gegeven,
Gij tot in alle eeuwigheid
de weg, de waarheid en het leven,
Gij zijt de zin van alle tijd.
Vervul van dit geheimenis
uw kerk die in de wereld is.
7 U kennen, uit en tot U leven,
Verborgene die bij ons zijt,
zolang ons ‘t aanzijn is gegeven,
de aarde en de aardse tijd,
o Christus, die voor ons begin
en einde zijt, der wereld zin !
8 Gij zijt het licht van God gegeven,
een zon die nog haar stralen spreidt,
wanneer het nacht wordt in ons leven,
wanneer het nacht wordt in de tijd.
O licht der wereld, zie er is
voor wie U kent geen duisternis.
9 O Christus, ons van God gegeven,
Gij tot in alle eeuwigheid
de weg, de waarheid en het leven,
Gij zijt de zin van alle tijd.
Vervul van dit geheimenis
uw kerk die in de wereld is.
10 U kennen, uit en tot U leven,
Verborgene die bij ons zijt,
zolang ons ‘t aanzijn is gegeven,
de aarde en de aardse tijd,
o Christus, die voor ons begin
en einde zijt, der wereld zin !
11 Gij zijt de wijnstok van het leven,
in duizend ranken uitgebreid,
het leven, ons in U gegeven,
draagt goede vruchten op zijn tijd.
Laat ons uw ranken zijn voorgoed,
doorstroom ons met uw hartebloed.
12 O Christus, ons van God gegeven,
Gij tot in alle eeuwigheid
de weg, de waarheid en het leven,
Gij zijt de zin van alle tijd.
Vervul van dit geheimenis
uw kerk die in de wereld is.
13 U kennen, uit en tot U leven,
Verborgene die bij ons zijt,
zolang ons ‘t aanzijn is gegeven,
de aarde en de aardse tijd,
o Christus, die voor ons begin
en einde zijt, der wereld zin !
14 Gij zijt tot herder ons gegeven,
wij zijn de schapen die Gij weidt;
waar Gij ons leidt is ‘t goed te leven,
Heer, die ons voorgaat door de tijd.
Wie bij U blijft en naar U ziet,
verdwaalt in deze wereld niet.
15 O Christus, ons van God gegeven,
Gij tot in alle eeuwigheid
de weg, de waarheid en het leven,
Gij zijt de zin van alle tijd.
Vervul van dit geheimenis
uw kerk die in de wereld is.
Gezang 76
1 Zie hoe de mensen heengaan,
zeggend: die vreemde woorden
zijn niet om aan te horen.
Zie hoe de mensen heengaan:
wilt gij niet met ze meegaan ?
Heer, waar zullen wij heen ?
Wie anders dan Gij alleen
kan ons te geloven geven
woorden van eeuwig leven ?
2 Ziet gij niet hoe de mensen
tot hun eigen wegen keerden
om te doen wat zij begeerden ?
Wilt gij niet als de mensen
doen naar uw eigen wensen ?
Heer, waar zullen wij heen ?
Wie anders dan Gij alleen
kan ons te geloven geven
woorden van eeuwig leven ?
3 Ziet gij niet hoe de wijzen,
hoofdschuddend in verbaasdheid,
glimlachen om uw dwaasheid ?
Wilt gij niet voor de wijzen
wijs zijn, dat zij u prijzen ?
Heer, waar zullen wij heen ?
Wie anders dan Gij alleen
kan ons te geloven geven
woorden van eeuwig leven ?
Gezang 77
1 De Trooster komt,
die Christus zenden zal,
en die nooit van ons wijkt.
De Trooster komt,
de ure is er al,
dat Hij het vuur ontsteekt:
de Vader zendt Hem uit den hoge,
Hij toont zijn hulp en mededogen.
De Trooster komt !
2 De Raadsman komt,
die u terzijde staat:
Hij wijst de rechte weg.
De Raadsman komt,
gij deelt in zijn beraad
van waarheid en van recht.
Door Vader en door Zoon gezonden,
zal Hij het komende verkonden.
De Raadsman komt !
3 De Heilge Geest,
als Hij zich openbaart,
stelt alles in zijn licht.
De Heilge Geest,
waar Hij verschijnt op aard,
houdt Hij gestreng gericht.
Hij is voor Christus de getuige,
Hij komt de wereld overtuigen,
De Heilge Geest !
4 O Geest van God,
die alles uit Hem neemt,
nooit gaat zijn woord voorbij.
O Paracleet,
blijft Gij de wereld vreemd,
Gij komt uw kerk nabij.
Gij zijt het, die voor ons bewaarde
alwat de Heiland deed op aarde.
O Geest van God !
Gezang 78
1 Laat me in U blijven, groeien, bloeien,
o Heiland die de wijnstok zijt !
Uw kracht moet in mij overvloeien,
of ‘k ben een wis verderf gewijd.
Doorstroom, beziel en zegen mij,
opdat ik waarlijk vruchtbaar zij !
2 Ik kan mijzelf geen wasdom geven:
niets kan ik zonder U, o Heer !
In uw gemeenschap kiemt er leven
en levensvolheid meer en meer !
Uw Geest moet in mij uitgestort:
de rank die U ontvalt, verdort.
3 Neen, Heer, ik wil van U niet scheiden,
‘k blijf de Uw’ altijd, blijf Gij de mijn’ !
Uw liefde moet alom mij leiden,
uw leven moet mijn leven zijn,
uw licht moet schijnen in mijn huis
bij kruis naar kracht en kracht naar kruis.
4 Dan blijft mijn ziel voor U gewonnen,
dan wint mijn ziel door U in kracht !
Het werk in needrigheid begonnen,
wordt dan in heerlijkheid volbracht !
Wat in de windslen sliep, ontbot,
en komt in ‘t licht en rijpt voor God.
Gezang 79
1 Die in benauwdheid zuchten
omdat hun uur gekomen is,
zijn bij de eerste kreten
hun pijn vergeten
uit vreugde
dat er een mensenkind geboren is.
2 Die nu verlies moet lijden
heb Ik mijn wederzien beloofd.
En gij zult te dien dage
mij niets meer vragen
in blijde
vervulling die geen sterveling u rooft.
3 Bidt en gij zult ontvangen !
Mijn troost zal met u medegaan.
De Vader houdt zijn oren
geopend voor uw
verlangen,
wanneer gij Hem zult bidden in mijn naam.
Gezang 80
1 Wij delen verdriet en zorgen
met hen die Gij achterliet.
Uw macht is zo diep verborgen,
wij wandelen in de morgen,
maar wij vinden uw lichaam niet.
2 Wij vinden een open groeve.
Wij blijven verwonderd staan
en met wie Gij liefhadt vertoeven.
Hij die U het meest bedroefde
mag het eerste naar binnen gaan.
3 Wij gaan met die ander binnen,
vrijwillig in ‘t donker graf.
Het achtergebleven linnen
doet hem het geloof herwinnen.
Leggen wij onze twijfel af ?
4 O Heer, laat een engel komen,
opdat van ons moede hart
de steen worde weggenomen.
O Heer, laat een engel komen,
want wij zijn in onszelf verward.
5 En doe ons de schriften open,
zoals Gij het graf ontsluit,
dan zullen wij als gedoopten
voorgoed met de uwen lopen
in het paaslicht dat niemand stuit.
Gezang 81
1 Ik zoek mijn Heer, het graf is leeg,
de lente bloeit maar antwoordt niet.
Er is geen troost voor mijn verdriet:
de Heer is weg !
2 Wie ik ontmoette sprak ik aan,
de englen wenkten bij het graf,
maar niemand die mij antwoord gaf.
Waar is Hij dan ?
3 Daar komt een man. De hovenier !
mijn ogen zijn van tranen blind
‘Wijs mij de plaats, waar ik Hem vind.
Hij is niet hier’.
4 ‘Maria!’ zegt Hij, en terstond,
ik zag Hem niet, maar aan zijn stem,
dezelfde steeds, herkende ik Hem,
toen Hij mij vond.
5 Nu weet ik het, ik zie Hem staan
en nader Hem. Ik heb Hem weer !
Hij antwoordt mij, in zacht verweer:
‘raak Mij niet aan !
6 Ik ben er niet voor u alleen,
mijn andre broeders zijn er nog,
reeds vaar ik op tot God omhoog.
Ga! Zeg het hun !’
7 Getroost, gehoorzaam, ging ik heen
en bracht de boodschap rond met spoed:
Hij zocht en kende mij voorgoed,
en iedereen !
8 De Heer is waarlijk opgestaan !
Dat weten wij, dat zingen wij.
Hij leeft! Hij komt tot u en mij:
Hij raakt ons aan !
Gezang 82
1 Terwijl wij Hem bewenen,
omdat Hij van ons ging,
is Hij aan ons verschenen
in zijn verheerlijking.
2 Terwijl wij om Hem treuren,
toont Hij ons hand en voet.
Hij komt door dichte deuren,
Hij spreekt zijn vredegroet.
3 Terwijl wij van Hem spreken,
is Hij in onze kring
om ons het brood te breken
van zijn verkondiging.
4 Opdat wij zouden weten,
wat ons te hopen staat,
vraagt Hij ons om te eten:
een vis, een honingraat.
5 Hij is de Heer en Koning,
die eeuwig bij ons is.
Zijn woorden zijn als honing,
zijn naam is als een vis.
Gezang 83
1 O Heer, blijf toch niet vragen.
Gij weet dat ik U haat,
dat ik geen kruis wil dragen,
niet gaan waarheen Gij gaat.
O Heer, blijf toch niet vragen.
2 O Heer, heb mededogen.
Vraag toch niet weer. Gij weet
dat ik U steeds verloochen,
dat ik U steeds vergeet.
O Heer, heb mededogen.
3 Gij vraagt ten tweeden male.
Gij, Herder, spreekt zo zacht
van schapen die verdwalen
en kermen in de nacht.
Gij vraagt ten tweeden male.
4 Heer, blijf mij niet ontroeren.
Ik stond wel voor U klaar,
als ik een zwaard mocht voeren;
maar dit is mij te zwaar.
Heer, blijf mij niet ontroeren.
5 Ten derden male vraagt Gij.
Gij laat niet van mij af.
Mijn haat, mijn opstand draagt Gij,
begraaft ze in uw graf.
Ten derden male vraagt Gij.
6 Gij weet toch alles, Heere.
Ik heb U lief. Gij weet:
liefde zal mij verteren,
zelfs als ik U vergeet.
Gij weet toch alles, Heere.
7 O Heer, vraag altijd verder.
Uw liefde triomfeert.
Huurlingen worden herder.
Het offerlam regeert.
O Heer, vraag altijd verder.
Gezang 84
1 O God die op het Pinksterfeest
uw Geest uitstort op alle vlees
en uit de hemel nederdaalt
op alle tong en taal,
2 stort nu in ons het goede woord
dat wordt geloofd met het gehoor
en indaalt als een zoete wijn
waarvan wij dronken zijn,
3 dat Jood en Griek en Arabier
uw daden horen, nu en hier,
dat U Romein en Aziaat
in eigen taal verstaat !
4 O stormwind die ons huis vervult,
vuur dat zich over elk verdeelt,
maak onze eigen woorden tot
de eigen taal van God !
Gezang 85
1 De hemel is opengesprongen,
de Naam werd vlees en bloed,
de engelen hebben gezongen
de wereld tegemoet.
2 Maar vlees en bloed zijn gebroken,
vergoten en vergaan.
Toen ging de aarde open,
de Naam is opgestaan.
3 En die het hoorden en zagen
die hebben het voortgezet
ondanks de listen en lagen
van de wereldse wet.
4 En sommigen zijn gestenigd
omdat de Geest hen dreef,
zij zijn met de Naam verenigd
die sterft en eeuwig leeft.
5 Want wie de krans heeft gewonnen,
voor hem is het wachten gedaan
en het jaar des Heren begonnen.
Hij ziet de Koning aan.
Gezang 86
1 De wereld is van Hem vervuld,
die ‘t kennen gaat te boven,
wiens heerlijkheid ons is verhuld,
in vonken licht verstoven.
Geen mensenoog heeft Hem gezien
wien elk zijn tempel bouwt, in wien
onwetend wij geloven.
2 Maar Hij die in de aanvang schiep
de hemel en de aarde,
die al wat is tot aanzijn riep,
de Ongeëvenaarde,
woont niet in tempels; er is niets
dat Hem ontbreekt, hoe zou Hij iets
uit mensenhand aanvaarden ?
3 Hij blies ons van zijn adem in.
Hij, hemelhoog verheven,
heeft ons in Adam één begin,
één levensdoel gegeven:
te wonen op zijn aarde, waar
het goed is, goed om met elkaar
in zijn verbond te leven.
4 Hij meet ons tijd en ruimte toe
genoeg om Hem te vinden.
Hij kent ons toch, Hij weet toch hoe
wij tasten in den blinde
naar Hem, uit wie ons leven is.
Eens treedt Hij uit de duisternis
en noemt ons zijn beminden.
5 Ja, Hij is elk van ons nabij,
hoe hemelhoog verheven;
in Hem bestaan, bewegen wij,
in Hem is heel ons leven.
Dat heeft Hij aan het licht gebracht:
de mensen zijn van zijn geslacht,
voorgoed met Hem verweven.
6 Hij die ons ver is en verwant,
hoe kan Hij zijn aanbeden
in enig beeld, door mensenhand
uit steen of hout gesneden ?
Geen denkbeeld zelfs, hoe hoog, hoe diep,
kan Hem bevatten die ons riep
om Hem te kennen, heden.
7 Want Hij die zozeer anders is
dan al wat wij vereren,
verscheen in de geschiedenis,
God zelf, de Heer der heren.
De eeuwen der onwetendheid
zijn om, het is de hoogste tijd
tot Hem ons te bekeren.
8 God heeft zich zelf ons toegewend:
een man verscheen op aarde,
een mens, in wie Hij onherkend
zich aan ons openbaarde.
In Hem als in een tempel heeft
de God gewoond die eeuwig leeft,
de Ongeëvenaarde.
9 Hij die rechtvaardig was en stil
droeg wat Hem was beschoren,
die stierf, en zie Hij leeft, Hij wil
ook in ons zijn herboren.
Ons leven is in het geding:
tot onze val en opstanding
heeft God Hem uitverkoren.
10 Hoort dan de stem van Christus, die
uit aller heren landen
u tot zich roept, hoort Hem, voor wie
de dood zelfs werd te schande:
bekeert u, die nog spot en lacht,
de grote dag, de grote nacht,
het oordeel is ophanden.
Gezang 87
1 Wij willen God de ere geven
en maken zijn genade groot;
want wij zijn voor de zonde dood
en wat God zelf heeft afgeschreven
zal niet herleven
2 Wij zijn met onze Heer verbonden
en door de doop Hem toegewijd.
Wij gingen midden in de tijd
in Christus’ dood voor onze zonde
geheel te gronde.
3 De mensheid der verloren tijden
deed Christus sterven aan zijn kruis,
opdat Hij uit het slavenhuis,
als nieuwe mensen, zijn bevrijden
zou uitgeleiden.
4 Al onze boosheid en ellende
ging met de Heer ter rust in ‘t graf.
Wij zijn ontslagen van de straf
en God wil zich weer tot ons wenden
als zijn gekenden.
5 Zoals de Christus is verrezen
door ‘s Vaders heerlijke overmacht,
zo zijn ook wij aan ‘t licht gebracht
om nieuw te leven, zonder vrezen,
nu en na dezen.
Gezang 88
1 Mijn God, gewapend tot de tanden
voeren twee mannen in mij strijd:
één wil dat ik te rechter tijd
voor U in liefde zal ontbranden,
de ander wil uw recht aanranden
en drijft mij tot opstandigheid.
2 De één, vol geest en vol genade,
daalde uit de hemel tot mij neer.
Wanneer ik hem maar volg, o Heer,
acht ik alle andre dingen schade.
De ander, afgezant van ‘t kwade,
wil aardse lust en aardse eer.
3 Ik zoek de vrede en oorlog maak ik,
roep vrede, en pleeg snood verraad.
Het goede willen geeft geen baat.
Naar werken van de vrede haak ik,
maar ‘t goede dat ik wil verzaak ik
en doe het kwade dat ik haat.
4 Kom mijn verscheurde hart genezen,
o Heer, door uw genade groot;
ik ben het zelf die weerstand bood.
Herstel de eenheid van mijn wezen
en laat U dienen en U vrezen
wie eens een slaaf was van de dood.
Gezang 89
1 O Christus, Heer der heerlijkheid
die Gij aan ons zult openbaren, -
al ‘t lijden hier in deze tijd
is maar een schaduw die verglijdt,
uw licht is niet te evenaren.
2 Gij zult aan ons uw wederschijn,
in ons bestaan uw rijk betonen.
Dan zullen wij, uit nood en pijn
geboren, eindlijk mensen zijn,
o Mensenzoon, als Gij Gods zonen.
3 Daarnaar ziet heel de schepping uit,
zij wacht reikhalzend van verlangen,
dat Adam haar begroet als bruid,
dat hij haar weer een zin ontsluit,
die in zinloosheid was gevangen.
4 Ja, eens, met ons tesaam zal zij
verlost zijn, in uw licht verheven;
dan is haar kreunen en geschrei,
dan is de barensnood voorbij -
slechts blijdschap om het nieuwe leven.
5 Dank voor de Geest, ons toevertrouwd,
die ons reeds nu die dag doet prijzen !
Gij, onze hoop en ons behoud,
geef ons, het heil, van ver aanschouwd,
aan heel uw schepping te bewijzen.
Gezang 90
1 Is God de Heer maar voor mij,
wat zou mij tegen zijn ?
Ik roep: ‘ach Heere, hoor mij !’
en wat mij kwelt wordt klein.
Al heeft zich ook verheven
de macht van hel en dood,
ik heb voor heel mijn leven
in God mijn bondgenoot.
2 Dit weet ik vast en zeker,
dat mij de Heer bemint,
dat Hij mijn deel, mijn beker,
mijn Vader is, mijn vriend,
dat Hij geen kwaad kan willen,
dat Hij mij bij wil staan,
dat Hij de storm zal stillen,
mijn vijand zal verslaan.
3 De grond van mijn vertrouwen
is Christus, - in zijn bloed
is voor wie op Hem bouwen
Gods heil in overvloed.
Ik vind in eigen leven
niets lieflijks hier op aard;
wat Hij mij heeft gegeven
alleen is minnenswaard.
4 Mijn Jezus is mijn ere.
Had Hij niet, Hij, mijn licht
bij mij in willen keren,
‘k zou voor Gods aangezicht
niet staande kunnen blijven:
zijn bliksem zou mij slaan
en in levenden lijve
zou ‘k in Gods vuur vergaan.
5 O liefde, - Hij die bluste
‘t vuur dat een mens verteert,
doet in zijn trouw mij rusten,
meer dan ik heb begeerd.
Ja, ik wil dapper wezen
in alle tegenspoed:
ik hoef voor niets te vrezen, -
Hij schonk mij heldenmoed.
6 Zijn Geest wil in mij wonen,
Hij richt mijn wens en wil,
en wat er ook mag komen,
Hij spreekt en maakt mij stil.
Al wat de Heer vanbinnen
geplant heeft, rijpt tot vrucht
Hij is de Geest, die in mij
en met mij ‘Vader !’ zucht.
7 En als het nacht gaat worden,
een nacht vol schrik en pijn,
dan zucht de Geest in woorden
die onuitzegbaar zijn.
En wat mijn hart wil spreken,
maar wat geen stem meer krijgt,
is taal voor Hem en teken,
als Hij zich overneigt.
8 Dan spreekt van zoete dingen
zijn Geest tot mijnen geest:
dat God zijn gunstelingen
rust geeft, hun ziel geneest,
en dat Hij voor hen bouwde
een schone, nieuwe stad,
waar ‘t hart dat haar aanschouwde
vindt wat het zoekt, - zijn schat.
9 Wat er mij ook gebeure,
in eeuwigheid zijt Gij,
en wat ter wereld, Heere,
zou scheiden U en mij ?
Al tonen zich verbolgen
de groten van de tijd,
geen honger of vervolging,
niets dat mij van U scheidt.
10 ‘t Zij engelen of machten,
Gij maakt mij van hen vrij.
Der diepten donkre krachten,
der hoogten hovaardij, -
zij mogen mij verdrukken
en doden, - Gij houdt stand;
zij kunnen mij niet rukken,
Heer Jezus, uit uw hand.
11 Mijn hart wil blij opspringen,
het kan niet treurig zijn,
ik lach en loop te zingen
in louter zonneschijn.
De zon die staat te stralen,
o Jezus, dat zijt Gij.
Ik dank U duizendmalen, -
wat zijt Gij goed voor mij !
Gezang 91
1 Niemand van ons leeft voor zichzelf alleen,
of sterft zichzelf, wij zijn met Christus één.
Wanneer wij leven leven wij voor Hem,
wanneer wij sterven horen wij zijn stem.
In leven en in sterven weten wij:
wij zijn geboren in zijn heerschappij.
2 Immers daarom is Hij ons voorgegaan
is Hij gestorven, is Hij opgestaan.
Daarom werd Hij weer levend, zie Hij leeft
opdat Hij ons met Hem het leven geeft.
En levenden en doden allebei
zijn onderworpen aan zijn heerschappij.
3 Waarom veroordeelt gij uw broeders dan ?
Waarom veracht gij hem ? Van man tot man,
van mens tot mens is hij uw lotgenoot.
Wij worden allen eens voorbij de dood
gesteld voor Christus’ rechterstoel en Hij
stelt ons in ‘t oordeel van zijn heerschappij.
4 Zoals geschreven is zo zal het zijn:
Ik leef, zo zegt de Heer, en gij zijt mijn.
En alle knie op aarde buigt zich neer,
en alle mond belijdt mij als de Heer.
Wij loven U o God, Gij zijt nabij
met de genade van uw heerschappij.
Gezang 92
1 Al kon ik alle talen spreken
van hemel en aarde,
wanneer de liefde zou ontbreken,
wat had het voor waarde ?
Mijn woord was niets dan loos gerucht,
luid schallende metalen,
schel klinkende cymbalen,
beroering in de lucht.
2 Al kon ik in de toekomst lezen,
geheimen ontvouwen
en met één blik het ware wezen
der dingen doorschouwen;
had ik volmaakt geloof, zodat
ik bergen kon doen wijken:
hoe nietig zou ik blijken,
als ik geen liefde had.
3 Verdeelde ik mijn goed en have,
ja, zou ik mijn leven
in onverschrokken overgave
als martelaar gegeven;
wanneer het niet uit liefde was,
geen vuurdoop zou mij baten,
niets zou ik achterlaten
dan vruchteloze as.
4 O liefde, dochter der genade,
hoe schoon zijn de deugden
die met u gaan op al uw paden,
een reidans van vreugden:
geduld en welgezindheid gaan
met eenvoud, wil tot vrede
en lust in recht en rede,
waarheid en trouw tesaam.
5 O liefde, gij neemt haat en boosheid
en zelfzucht en schande
in ongeveinsde argeloosheid
de wapens uit handen.
Gij dekt de schulden toe. Gij zijt,
vol hoop het hoogste wagend,
gelovig alles dragend,
het leven toegewijd.
6 Geloof en hoop en liefde worden
nooit van ons genomen.
Gedrieën bouwen zij de orde
die God zal doen komen.
Dan vieren wij het bruiloftsfeest
en mogen blijde zingen
van drie verheven dingen,
maar van de liefde ‘t meest.
Gezang 93
1 Bij ‘t steken der bazuinen
gaat in een punt des tijds
over der wereld puinen
Gods licht op, klaar en weids.
En die in Christus zijn
ontmoeten blij elkander,
ontkomen aan de schijn,
geheel en al veranderd.
2 Als de bazuinen blazen
Gods allerlaatst appèl,
dan vaart een groot verbazen
door hemel, aard en hel,
dan rijzen in het licht
de doden, die nu slapen
en voor Gods aangezicht
worden ook wij herschapen.
3 Dit broze mensenleven,
verloren in de tijd,
zal God een lichaam geven
van onverganklijkheid.
Dan is geheel geschied
het woord van den beginne:
het doodsrijk zinkt in ‘t niet;
Gods rijk zal overwinnen.
4 Als Gods bazuinen klinken
en als het morgenrood
te middernacht zal blinken,
o strenge, bittre dood,
waar is uw zege dan,
waar is uw scherpe schade
aan vrouw en kind en man,
uw rijk van ongenade ?
5 Tiran die onomwonden
verdelgt in stad en land,
al is door onze zonden
de wet ook op uw hand,
Gode zij dank dat Hij
uw schrikbewind deed falen.
In Christus zullen wij
de lauwerkrans behalen.
6 Bazuinen en klaroenen,
trompetten, hel en luid,
nodigen ons tot koene
en trouwe daden uit.
De arbeid in de Heer
zal niet in ‘t ijle vallen,
maar blinken tot zijn eer,
als Gods bazuinen schallen.
Gezang 94
1 Mensen, wij zijn geroepen om te leven !
Hoog is de hemel boven ons verstand
en onder onze voeten hier beneden
de goede grond, het groene moederland.
2 God onze toekomst, God is onze Vader,
Hij is het licht voor onze dagen uit.
De hele wereld leeft van zijn genade,
Hij gaf de aarde en Hij geeft de tijd.
3 Abraham heeft Hij eerst zijn woord gegeven,
dat als een zaad ontkiemde in zijn zaad,
om zo de toekomst tegemoet te leven
wanneer de grote oogst te velde staat.
4 Ja, wij zijn allen zonen der belofte,
kinderen van de dag die komen zal,
als Hij, de Zoon, de Zon, daalt uit de hoogte,
roepend van recht en vrede overal !
Gezang 95
1 Nu bidden wij met ootmoed en ontzag
de Vader aan, wiens naam aan elk geslacht
in hemel en op aarde aanzijn gaf,
dat, naar zijn heerlijk wezen,
Hij ons de kracht des Heiligen Geestes geve
en de Messias bij ons intrek neme.
Zijn liefde is de grondslag van ons leven,
de oorsprong van ons hart.
2 Dan zullen wij met alle heilgen saam
in ‘t morgenlicht op hoge tinnen staan
en hoogte en diepte, lengte en breedte van
Gods heil doormeten mogen.
Dan kennen wij de liefde uit den hoge,
al gaat zij verre het verstand te boven.
Wij zullen tot de volle wasdom komen
in Gods verheven naam.
3 Hem nu die in ons werkt en ons geleidt,
die verder gaat dan al ons bidden reikt
en meer is dan ons diepste denken peilt,
zij heerlijkheid en glorie
in de gemeente die Hij heeft verkoren,
in elk geslacht dat van zijn naam zal horen,
door Jezus Christus, nu gelijk tevoren
en tot in eeuwigheid.
Gezang 96
1 Wordt krachtig in de Heer
en in zijn sterke macht,
de duivel gaat tekeer,
weest op zijn list bedacht.
2 Niet tegen vlees en bloed
is deze strijd gericht,
het is een geest die woedt,
een vijand van het licht,
3 des duivels hoge raad
en boze overheid,
al wat aan macht bestaat
en kwade majesteit.
4 Om deze reden doet
Gods wapenrusting aan,
zodat gij als het moet
de vijand kunt weerstaan.
5 Met waarheid weest omgord
en pantsert u met recht,
zodat gij weerbaar wordt
en standhoudt in ‘t gevecht.
6 Uw voeten onvermoeid
voor vrede in de weer,
die moeten zijn geschoeid
met ijver voor de Heer.
7 Uw schild is dat gij God
vurig en vast gelooft
zodat gij onder schot
het vuur van satan dooft
8 De helm van het behoud
die om de slapen sluit,
dat is het heil van God,
de kracht der zaligheid.
9 Zo staat gij dan gereed,
strijdvaardig en gespoord,
ten laatsten kamp en weet:
het zwaard dat is Gods woord.
10 En bidt dan in de Geest
voortdurend voor elkaar
God die de harten leest,
dat Hij u wel bewaar !
Gezang 97
1 Naam van Jezus die ten dode
op het hout geschreven zijt,
vreemde koning van de Joden
die ten spot verheven zijt,
vorstelijk hebt Gij gestreden
om de vrede
tot in alle eeuwigheid.
2 Zoon van God en zoon van David,
priester zonder waardigheid
die ten dienste van de slaven
als een slaaf op aarde zijt,
aan de mens gelijk geworden
ja gestorven
voor ons aller zaligheid,
3 alle leven moet zich buigen,
voor U buigen mettertijd,
al wat stem heeft zal getuigen
dat Gij Algebieder zijt,
God heeft U een naam gegeven
hoog verheven
boven alle namen uit.
Gezang 98
1 Verblijdt u in de Heer te allen tijd !
Dat zeg ik u, dat zeg ik u: verblijdt u !
Verblijdt u, want de Heer is zeer nabij,
de Heer is zeer nabij en Hij bevrijdt u.
2 Weest niet bezorgd, maar bidt en smeekt de Heer,
weest niet bezorgd, maar mild en toegenegen,
want Hij brengt in uw ballingschap een keer;
zijn land, zijn erf, zijn stad heeft Hij gezegend.
3 Daarom, dankt God ! De vrede die Hij geeft
gaat alle redelijk verstand te boven.
Hij die uw harten in zijn hoede heeft,
is goed, is God. Gij moet in Hem geloven.
Gezang 99
1 Christus naar wie wij heten
heeft met zijn groot geduld
de Wet en de Profeten
ten einde toe vervuld.
Maar ons is aangezegd,
tot aan het eind der dingen
de uitgang te volbrengen,
de lange lijdensweg.
2 Geen licht is ons gebleven,
er is geen God te zien,
de dagen alle zeven
en de geboden tien,
dan deze ene naam;
die naam is alle nachten
ons heimelijk verwachten,
ons innerlijk geheim.
3 De duisternis te boven
al staat de nacht rondom,
zijn allen die geloven
dat Jezus is de zon.
Zij kiemen uit zijn graf,
zij bloeien uit zijn wonden,
zij worden uitgezonden
de nacht uit in de dag.
4 Zij moeten met Hem lijden
en met Hem levend zijn
tot aan de laatste tijden
dan staan zij in zijn tuin
en heffen op hun hoofd
als bloemen en als doden
die uit de bodem komen
en ‘t licht zien ongedoofd.
5 Het licht van alle stralen
komt uit zijn aangezicht.
Zijn ster zal nooit meer dalen
en met Hem opgericht
verhogen zij de dag,
verhogen zij het leven
en roepen heil en zegen
over de aarde af.
Gezang 100
1 Er heeft een stem gesproken,
de Heer was daar !
Antwoordt Hem vastbesloten,
staat voor Hem klaar !
2 Behoudt het woord, de gaven,
met wakkre zin;
volhardt uw taak te dragen
en leeft daarin !
3 Hebt Gij uw knecht genodigd ?
Wie ben ik, Heer ?
Roekeloos, kleingelovig,
zwak en niets meer.
4 Het woord, van God gegeven,
brengt ommekeer,
het voedt ons in het leven,
is vol verweer.
5 Houdt hoog zijn naam en wetten,
strijdt onbevlekt.
Niets kan het heil beletten,
dat Hij verwekt.
6 Leer ons eenvoudig leven
niet afgeleid.
Wie zich aan Hem wil geven
sta steeds bereid.
7 De tijden slaan als golven
over ons hoofd.
Wie in Hem blijft geloven
wordt niet verdoofd.
8 Wie durft met Hem te lijden,
Hem toegewend ?
De Heer kent al de zijnen:
het fundament !
9 Vlucht voor wat dwaas bekoorde,
keert daarvan af.
Leeft uit gezonde woorden,
weest nimmer laf.
10 De schepping wordt geheiligd
door het gebed,
en wat het woord beveiligt,
blijft onbesmet.
11 Aan Hem is eeuwig eigen
onsterflijkheid.
Wie Hem behoort zal krijgen
hoop in de tijd.
12 Wie zich in dienst verloochnen
door oefening
zullen door Hem vermogen
dit goede ding.
13 Straks is de strijd beëindigd,
de loop volbracht,
de Rechter reikt de zijnen
de krans die wacht.
14 Eens zal de Heer verschijnen
te zijner tijd,
Hij zal niet langer zijn in
onzichtbaarheid.
15 Dan doet Hij ons aanschouwen
wat was verhuld,
en wat ons was onthouden
wordt dan vervuld.
16 De koning nu der eeuwen,
eeuwig de Heer,
heerlijk, onzienlijk, enig,
zij kracht en eer !
Gezang 101
1 Om Christus' wil zijn wij verblijd.
Hij heeft in alle menslijkheid
- een zoon die naar zijn vader aardt -
God in het vlees geopenbaard.
2 Looft Hem, die van de Geest ontving
voor altijd zijn rechtvaardiging,
de Geest, die Hem herleven doet
in mensen, menslijk vlees en bloed.
3 Hij die, ontheven hemelhoog,
te stralend voor het sterflijk oog,
aan de engelen verschenen is
in 't licht van zijn verrijzenis,
4 Hij is aanwezig in het woord,
dat wordt gepredikt en gehoord
in heel de wereld en geloofd,
en dat ons zegent hoofd voor hoofd.
5 Om Christus' wil zijn wij verblijd,
die inging in Gods heerlijkheid
en voor Gods ogen, stralend schoon,
is wat wij zullen zijn, - de Zoon.
Gezang 102
1 God heeft vanouds gesproken
door der profeten woord.
Hij ging onafgebroken
met onze vaadren voort.
En elke nieuwe spreker
verhief zijn eigen stem.
Toch gaven zij een zeker
getuigenis van Hem.
2 Nu aan het eind der dagen
heeft God de tijd vervuld,
en al zijn welbehagen
is door de Zoon onthuld.
Wat de profeten zeiden,
voor ons maakt Hij het waar.
't Geheim der oude tijden
is heden openbaar.
3 In Hem is al het zijnde
geroepen uit het niet.
Hij is begin en einde
van al wat er geschiedt.
Hijzelf, het stralend teken
van 's Vaders majesteit,
wil heden tot ons spreken
van Gods barmhartigheid.
4 Hij heeft uit al het leven
de smetten weggedaan.
De zonden zijn vergeven,
daarom spreekt Hij ons aan.
En Hij heeft, opgestegen
aan 's Vaders rechterzij,
de hoogste naam verkregen.
Daarom spreekt Hij ons vrij.
Gezang 103
1 De heiligen, ons voorgegaan,
hebben hier niets verworven,
maar zijn aan 't einde van hun baan
als vreemdeling gestorven.
Maar zij geloofden dat Gods hand
die hen tot daar geleid had
in 't beter, hemels vaderland
een stad voor hen bereid had.
Geprezen zij zijn naam !
Hij deed hen veilig gaan !
Komt, zingen zij tesaam
met alle heiligen !
2 Zij trokken uit als Abraham,
door God de Heer geroepen
zonder te weten waar hij kwam,
om 't land van God te zoeken.
Zij zijn gestorven in zijn naam
en hebben niets geweten
dan dat Hij had gezegd: Ik schaam
mij niet uw God te heten.
Geprezen zij zijn naam !
Hij deed hen veilig gaan !
Komt, zingen wij tesaam
met alle heiligen !
3 Die van de aarde vrijgekocht
nu rusten van hun werken,
zij spreken en getuigen nog
om ons geloof te sterken,
dat wij omgeven door de wolk
de weg ten einde lopen,
één met het heilig trekkend volk
in liefde en in hope.
Geprezen zij zijn naam !
Hij doet ons veilig gaan !
Komt, zingen wij tesaam
met alle heiligen !
Gezang 104
1 Al wie het woord zal horen
en doet het daarna niet,
is als een mens die ziet
het eigen aangeboren
gelaat
zo 't in de spiegel staat.
2 Maar hééft hij 't al geweten,
dit beeld van zijn bestaan,
daarna zijns weegs gegaan,
terstond is hij 't vergeten
en ziet -
doch kent zichzelve niet !
3 Ons beeld, ons ware wezen,
woord Gods in eigen vlees,
volmaakt en zonder vrees,
staat in de wet te lezen -
zo doet
wat zalig is en goed.
Gezang 105
1 Christus heeft voor ons geleden
als een beeld van ons bestaan,
dat wij zo ver zouden gaan
in zijn voetstappen te treden.
2 Die geen zonde heeft bedreven,
uit wiens mond niet is gehoord
enig onvertogen woord,
maar de adem van het leven.
3 Die wanneer Hij werd geslagen,
zelfs zijn mond niet opendeed,
die niet dreigde als Hij leed,
maar het zwijgend heeft verdragen.
4 Die de zonden heeft gekorven
in zijn lichaam aan het hout,
dat gij Gode leven zoudt,
aan de zonde afgestorven.
5 Door wiens striemen gij genezen,
door wiens dood gij levend zijt,
levend in rechtvaardigheid,
taal en teken van Gods wezen.
6 Als eertijds verdoolde schapen
thans den Herder toegewijd,
die u in de waarheid weidt.
Uw Bewaarder zal niet slapen.
7 Ja, de Heer zal u bewaren,
Hij de Herder, Hij het Lam,
die voor u ter aarde kwam,
die voor u is opgevaren !
Gezang 106
1 Het einde aller dingen is nabij,
zo weest dan nuchter, waakt in de gebeden,
vurig van hart en staat elkander bij;
liefde dekt alle ongerechtigheden.
2 Staat voor elkander open, dient elkaar,
ieder gelijk hij gaven heeft gekregen;
maakt om u heen het heil des Heren waar
en deelt met een ruim hart Gods grote zegen.
3 Als iemand spreekt, hij spreke vrank en vrij -
als iemand dient, hij diene met zijn daden,
dat God in taal en taak verheerlijkt zij:
Woord van zijn Woord, genade voor genade.
4 Door Jezus den Messias wien behoort
de kracht, de heerlijkheid alle de dagen;
zo weest nu waakzaam en gedenkt het woord -
het einde aller dingen heeft geslagen.
Gezang 107
1 Wie zich hovaardig heffen,
die zal God wederstaan,
maar wie zachtmoedig leven,
ziet Hij genadig aan.
Daarom, houdt u gereed,
voegt u gewillig samen,
elkander onderdanig,
ootmoedigheid uw kleed.
2 Zo buigt u dan terneder
en kust de hand van God
die krachtig is en teder
en klaagt Hem al uw nood,
opdat Hij u verhoogt
wanneer de dag zal dagen,
dat alles is voldragen,
de ochtend van de oogst.
3 Uw vijand niets ontziende
gaat als een leeuw op roof
en zoekt u te verslinden,
sta vast in het geloof,
weest nuchter dan en waakt
en draagt uw deel van 't lijden
dat tot het eind der tijden
ter wereld wordt volbracht.
4 De God aller genade
die u geroepen heeft,
die zal u wel bewaren,
zo waar Hij eeuwig leeft.
Lijdt nog een kleine tijd,
God zal u niet begeven,
Hij staaft en sterkt uw leven,
en geeft u zekerheid.
Gezang 108
1 Weest niet verbaasd als u de wereld haat;
gij moet integendeel uw liefde geven:
d…t is de overgang van dood naar leven !
Wie niet bemint leeft in gestorven staat.
2 Al wie zijn broeder haat begaat een moord.
God heeft ons niet geroepen om te doden,
samen te leven heeft Hij ons geboden.
Alleen de liefde plant zijn schepping voort.
3 Maar wie de dood diep in zijn wezen draagt,
kan die het leven in zich hebben wonen ?
Broeder en broeder zijn tezamen zonen
van God die liefde geeft en liefde vraagt.
4 Zo hebben wij de liefde Gods herkend:
dat Hij zijn leven voor ons heeft gegeven.
Er staat in alle woorden Gods geschreven
dat wie de mensen haat zijn schepping schendt.
5 Wie al het goed van deze wereld heeft
en die zijn broeder dan gebrek ziet lijden,
hoe zou Gods liefde levend in hem blijven ?
Levend alleen is wat nieuw leven geeft.
6 Niet slechts met woord en tong maar metterdaad
en in-der-waarheid moeten wij beminnen.
Zó immers leven wij het leven binnen.
Wie niet bemint leeft in gestorven staat.
Gezang 109
1 Hoor een heilig koor van stemmen,
staande aan de glazen zee,
halleluja, halleluja,
God zij glorie, zingen zij.
Menigten die geen kan tellen,
als de sterren in hun glans,
psalmen zingend, palmen dragend,
in de hemel is een dans.
2 Patriarchen en profeten,
de getuigen van uw Geest,
koning, heilige, apostel,
martelaar, evangelist,
maagden, moeders, mannen, vrouwen
die volhardden tot het eind,
tot U baden in vertrouwen,
die nu stralende verschijnt.
3 Komende uit de verdrukking,
en de kleren wit als sneeuw
in het bloed des Lams gewassen
van het vuil van deze eeuw,
in vervolgingen standvastig
wachtende op U, hun Heer,
overwonnen zij de satan
en de wereld neemt een keer.
4 Ja, zij hebben overwonnen
met uw kruis als hun banier,
volgend U in uw verzoening,
door de diepe doodsrivier.
Met uw lijden medelijdend,
medestervend in uw dood,
vonden zij het eeuwig leven
en hun loon bij U is groot.
5 Nu omstraalt hen licht des hemels
en de levensbron ontspringt
waar zij juichen U ter ere
waar hun koor uw glorie zingt.
Vrede is hun deel voor immer,
liefde is hun eeuwig recht,
alle waarheid zal het winnen
en het blinkt van uw gezicht.
6 God uit God, eerste-geboren,
licht uit licht, o zonneschijn,
in wiens lichaam uitverkoren
heiligen slechts heilig zijn,
schenk ons leven uit uw bronnen,
door uw adem aangeraakt
zingen wij tot Vader, Zoon en
Heilige Geest die levend maakt.
Gezang 110
1 Het Lam, voor ons op aard' geslacht,
is eeuwig waard te ontvangen
de wijsheid, rijkdom, eer en kracht
en dankbre lofgezangen !
2 Hij, die als Hogepriester leeft,
en met zijn Geest ons zegent,
Hij is 't, die moed en sterkte geeft,
wat kwaad ons ook bejegent.
3 Die in ons oog de moeite leest,
toont ons zijn medelijden;
Hij is, als wij, verzocht geweest
en sterkt ons, als wij strijden.
4 Hij komt en draagt de gloriekroon;
God toont zijn welgevallen
en geeft aan Hem, als Mensenzoon
het oordeel over allen.
Gezang 111
1 Een stem, die niemand stuit,
hoor ik ten hemel uit
weerklinken: Looft den Heere !
Het heil heeft Hij tot stand gebracht,
het zal Hem worden toegedacht
en met een moeiteloze macht
zal Hij voortaan regeren.
2 Hij maakt zijn oordeel waar.
Hij zal van boos gevaar
bevrijden 't aardse leven.
Al wat er zwelgt in bloed en dood
en 't duister eert als moederschoot,
is nu verdelgd. Zo goed en groot
is Hij die recht wil geven.
3 Verslagen is de strijd.
Nu stijgt in eeuwigheid
de wierook der gebeden.
Nu wordt verteerd, wat zich verweert,
tot het als lofzang wederkeert:
een offer, dat Hem zwijgend eert
boven begrip en rede.
4 Een stem, die niemand stuit,
hoor ik ten hemel uit
ten hemel in weerkaatsen:
looft onze God, wie Hem behoort,
en plant zijn lof op aarde voort,
want waar men zingt is 't heilig oord,
waar Hij zijn troon wil plaatsen.
Gezang 112
1 Als Koning opgetreden
en heerser van 't heelal,
wees dan, o Heer, aanbeden
met liedren overal !
2 De lichten zijn ontstoken,
de liefde wordt gevierd,
het leven is ontloken,
de bruid heeft zich versierd.
3 Zo blakende van minne
in alle waardigheid:
het smetteloze linnen
van de rechtvaardigheid.
4 Het ongerepte leven
zo blinkende gekleed,
uit draden saamgeweven:
de daden die men deed.
5 De bruiloft is gekomen,
de tafel aangericht.
Vergeten zijn de dromen,
gedaan is het gericht.
6 En wat is ons geboden
aan deze blanke dis ?
Die zelf het brood der broden,
de wijn der ranken is.
7 Hoe zalig die zich laven,
van vreugde dronken zijn !
Hij is de overgave,
Hij wil geschonken zijn.
8 Hij is de wijn, de zoete,
die nimmermeer verschaalt,
het Lam dat voor ons boette
en dat nu zegepraalt.
9 O land van melk en honing,
o water dat ons wast !
Zo laat er in zijn woning
vrolijk zijn toegetast !
Gezang 113
1 Ik zag een troon
en die daarop gezeten was,
zo wit en groot
dat er geen plaats meer voor de hemel was.
De sterren waren overschenen
door zijn aangezicht.
De aarde was verdwenen
in zijn licht.
2 En uit de dood
kwamen de doden opgestaan,
en voor de troon
zag ik de groten en de kleinen staan.
Het donker waar zij in verzonken
gaf hen allen weer,
de diepte die zij dronken
was niet meer.
3 En in 't gericht
zag ik de boeken opengaan
en kwam aan 't licht
alles wat door de doden was gedaan.
Maar ook het naamboek van het leven
was daar en ik zag
hoe wat Hij had geschreven
openlag.
4 Toen zeide Hij
die op de troon gezeten was:
`het is voorbij',
en 'k zag dat er opnieuw een wereld was.
En 'k zag dat wat daar was geleden,
wat daar was geschreid,
bevrijd was in een vrede
voor altijd.
Gezang 114
1 Ik zag een nieuwe hemel zich verheffen,
een nieuwe aarde ontstond
om het geheim des levens te beseffen,
niet meer in zee gegrond.
Ik zag een stad verblindend naderkomen,
een middelpunt van feest,
Jeruzalem, zoals het in Gods dromen
vanouds moet zijn geweest.
2 Jeruzalem is als een bruid getreden
voor God in wit en goud
en in haar heldre ogen staat een vrede
door niemand ooit aanschouwd.
Een stem roept in het rond: nu gaat beginnen
de koninklijke tijd,
de koning zal de koningin beminnen
die Hem is toegewijd.
3 De Koning die zijn troon heeft in den hoge,
houdt bij de mensen hof
en alle tranen zal Hij van hun ogen
afwissen tot zijn lof.
Er zal geen rouw, er zal geen dood meer wezen,
nergens verdriet meer zijn,
de eerste dingen werden uitgewezen,
voorbij ging alle pijn.
Gezang 115
1 Die op de troon zat zeide:
nieuw maak Ik alle dingen,
hemel en aarde beide,
wat nu ten einde ging.
Al wat er moest vervallen,
stierf in der tijden kring.
Ik maak de dingen alle
blinkend van zegening.
2 De woorden zijn waarachtig
die Hij gesproken heeft,
want God de Heer almachtig,
oorsprong van al wat leeft,
de eerste en de laatste,
einde en nieuw begin,
Hij, God, sluit alle plaatsen
en alle tijden in.
3 Wie dorst heeft laat hij drinken,
de bron des levens welt,
nu zal in 't niet verzinken
aanzien en macht en geld,
want springende fonteinen
wachten wie overwon,
de zingenden, de reinen,
God is hun pure bron.
4 God zal hun Vader wezen
en zij der waarheid kind,
maar wie Hem niet wil vrezen
een poel van leugen vindt.
Daarom wilt u bekeren,
dat gij niet zult vergaan
doch staan voor God de Heere
als zoon en erfgenaam.
Gezang 116
1 Daar komt een schip, geladen
tot aan het hoogste boord,
draagt Gods Zoon vol genade,
des Vaders eeuwig woord.
2 Hoe 't schip het water kliefde !
Het bergt een kostbren last;
het zeil, dat is de liefde,
de Heilige Geest de mast.
3 Het anker valt ter rede,
nu is het schip aan land.
Het woord is vlees geworden,
Gods Zoon reikt ons de hand.
4 Te Bethlehem geboren
als kindje in een stal,
geeft zich voor ons verloren
de Heiland van 't heelal.
5 En wie in groot verblijden
dit kindje kussen wil,
moet vooraf met Hem lijden
zijn kruis, om zijnentwil,
6 en daarna met Hem sterven,
om met Hem op te staan
en 't leven te verwerven,
gelijk Hij heeft gedaan.
Gezang 117
1 Hoe zal ik U ontvangen,
hoe wilt Gij zijn ontmoet,
der wereld hoogst verlangen,
des harten heiligst goed ?
Wil zelf uw fakkel dragen
in onze duisternis,
opdat wat U behage
ons klaar en zeker is.
2 Uw Sion strooit U palmen
en meien voor uw voet,
en ik breng U in psalmen
mijn jubelende groet.
Mijn hart zal openspringen
gelijk ontluikend groen,
ik wil uw naam lofzingen
zoveel mijn lied kan doen.
3 Ver van de troon der tronen
en 's hemels zonneschijn
wilt Ge onder mensen wonen,
der mensen broeder zijn.
Met God wilt Ge ons verzoenen,
tot God heft Ge ons omhoog,
en onder millioenen
hebt Gij ook mij in 't oog.
4 'k Lag machteloos gebonden -
Gij komt en maakt mij vrij !
Ik was bevlekt met zonden -
Gij komt en reinigt mij !
Het leven was mij sterven
tot Gij mij op deedt staan.
Gij doet mij schatten erven,
die nimmermeer vergaan.
5 Zo diep waart Gij bewogen:
Gij daaldet van uw troon;
uit godlijk mededogen
zocht Gij der mensen woon,
Gij die de last der volken,
hun plagen duizendvoud,
wat niemand kan vertolken,
in liefde omsloten houdt.
6 Gij zwaarbeproefde schare
ten dode toe benard,
daar gaat een blijde mare,
o schrijf die in uw hart:
al drukt het kruis uw schouder,
al dooft het laatste licht,
uw Trooster en Behouder
staat voor uw aangezicht.
7 Nog eens zal Hij verschijnen
als richter van 't heelal,
die 't hoofd van al de zijnen
voor eeuwig kronen zal.
Nog is die dag verborgen,
wacht hem gelovig af,
terwijl de grote morgen
reeds schemert boven 't graf.
Gezang 118
1 Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen.
Verlos mij van mijn bange pijn!
Zie, heel mijn hart staat voor U open
en wil, o Heer, uw tempel zijn.
O Gij, wien aard' en hemel zingen,
verkwik mij met uw heilge gloed.
Kom met uw zachte glans doordringen,
o zon van liefde, mijn gemoed !
2 Vervul, o Heiland, het verlangen,
waarmee mijn hart uw komst verbeidt !
Ik wil in ootmoed U ontvangen,
mijn ziel en zinnen zijn bereid.
Blijf in uw liefde mij bewaren,
waar om mij heen de wereld woedt.
O, mocht ik uwe troost ervaren:
doe intocht, Heer, in mijn gemoed !
Gezang 119
1 Richt op uw macht, o Heere der heirscharen
en laat uw hulp ontwaken uit uw hand,
wil voor uw aangezicht uw volk bewaren
opdat de nacht zal wijken uit het land.
2 Richt aan uw heil voor wie in onheil leven,
zend uw gerechtigheid als morgendauw,
dan zal het land de rijkste vruchten geven:
de vijgeboom en wijnstok van de trouw.
3 Richt op uw woning en roep ons tezamen,
omring ons met uw alvermogend woord,
wees ons een tempel en roep onze namen,
zodat wij juichen: God heeft ons verhoord !
4 Richt aan de vreugdedis voor al de dagen,
reik ons de beker van uw trouwverbond,
wij zullen altoos van uw heil gewagen
in brood en wijn, totdat Gij wederkomt.
5 Richt over de aarde en haar diepe stromen,
de volkeren, de sterren, zon en maan,
zij zullen allen voor uw aanschijn komen
en zingen dat uw woorden niet vergaan.
Gezang 120
1 Heft op uw hoofden, poorten wijd !
Wie is het, die hier binnenrijdt ?
Begroet Hem, Heer der heerlijkheid
en Heiland vol barmhartigheid !
Hij geeft de wereld 't leven weer.
Juicht blijde, zingt uw God ter eer,
looft Hem, die sterk van daad
de deuren binnengaat.
2 Rechtvaardigheid is zijn bestel,
zachtmoedigheid zijn metgezel.
Hij draagt een kroon van heiligheid,
een scepter van barmhartigheid.
Hij maakt ons vrij, de angst verdwijnt,
juicht, nu die Heiland ons verschijnt;
door Hem geschiedt Gods raad,
zijn heerschappij bestaat !
3 Gezegend was het land, de stad,
waar deze Koning binnentrad.
Gezegend 't hart, dat openstaat
en Hem als Koning binnenlaat.
De Zonne der gerechtigheid
verblindde niet door majesteit;
maar wat in duister sliep,
ontwaakte, toen Hij riep.
4 Heft op uw hoofden, poorten wijd !
Elk hart zij Hem ter woon bereid !
De palmen van uw eerbied spreidt
de weg langs, die uw Koning rijdt.
Hij komt tot u met troost en vreê
en brengt u heil en liefde mee.
Geprezen zij de Heer,
Hij geeft u 't leven weer !
Gezang 121
1 God lof ! Nu is gekomen
Gods aangename tijd:
de Koning onzer dromen,
de Heer der heerlijkheid
treedt, zonder praal en pracht,
in onze wereld binnen,
om hier te overwinnen
de duivel en zijn macht.
2 Hij wilde zich verlagen
en daalde van zijn troon;
een ezel mag Hem dragen,
Hem sieren staf noch kroon.
Hij wil zijn koningsmacht
en majesteit verhullen,
om needrig te vervullen
wat God van Hem verwacht.
3 Gij machtigen der aarde,
't is uit met Gods geduld,
zo gij Hem niet aanvaarden,
Hem niet aanbidden zult.
Wie in hun trots en waan
zich tegen Hem verheffen,
die zal zijn gramschap treffen,
die doet Hij ondergaan.
4 Gij armen en verdrukten,
w  r gij op aarde zijt,
gebeukten en gebukten
in deze boze tijd,
houdt moed, Hij nadert al !
Gij moogt uw Held ontvangen,
de Vorst van uw verlangen,
met liedren zonder tal !
Gezang 122
1 Kom tot ons, de wereld wacht.
Heiland, kom in onze nacht,
licht dat in de nacht begint,
kind van God, Maria's kind.
2 Kind dat uit uw kamer klein
als des hemels zonneschijn
op de aarde wordt gesteld,
gaat uw weg zoals een held.
3 Gij daalt van de Vader neer,
tot de Vader keert Gij weer,
die de hel zijt doorgegaan
en hemelwaarts opgestaan.
4 Uw kribbe blinkt in de nacht
met een ongekende pracht.
Het geloof leeft in dat licht
waarvoor al het duister zwicht.
5 Lof zij God in 't hemelrijk,
Vader, Zoon en Geest gelijk,
nu en overal altijd,
nu en tot in eeuwigheid.
Gezang 123
1 De naam des Heren nadert reeds van verre,
Jeruzalem, ga op de heuvel staan;
Hij tooit u met de heerlijkheid der sterren,
gij, kroon der schoonheid, hef uw bruidzang aan.
2 Hij schittert als het licht van zeven dagen,
Hij zetelt op de veste van uw lied;
gij zult de volken van uw heil gewagen
die dringen rond uw heilig grondgebied.
3 Jeruzalem, gij zijt de troost der Schriften,
en groot is uw volharding en geduld;
sta op en zie: dit is het eind der zuchten,
de Heer der tijden heeft uw dag vervuld.
4 Uw ballingschap heeft uit, nu zult gij dienen,
lichtende stad, de Koning Zebaoth,
de Vorst der volkeren, zij zullen knielen
en zich met u verblijden in uw lot.
5 Moeder der levenden, bereid zijn wegen,
uw zonen komen reeds van verre aan,
zij dingen naar uw erfdeel en uw zegen,
vorstin der aarde, richt uw maaltijd aan.
Gezang 124
1 Nu daagt het in het oosten,
het licht schijnt overal:
Hij komt de volken troosten,
die eeuwig heersen zal.
2 De duisternis gaat wijken
van de eeuwenlange nacht.
Een nieuwe dag gaat prijken
met ongekende pracht.
3 Zij, die gebonden zaten
in schaduw van de dood,
van God en mens verlaten
begroeten 't morgenrood.
4 De zonne, voor wier stralen
het nachtlijk duister zwicht,
en die zal zegepralen,
is Christus, 't eeuwig licht !
5 Reeds daagt het in het oosten,
het licht schijnt overal:
Hij komt de volken troosten,
die eeuwig heersen zal.
Gezang 125
1 O kom, o kom, Immanuël,
verlos uw volk, uw Israël,
herstel het van ellende weer,
zodat het looft uw naam, o Heer !
Weest blij, weest blij, o Israël !
Hij is nabij, Immanuël !
2 O kom, Gij wortel Isaï,
verlos ons van de tyrannie,
van alle goden dezer eeuw,
o Herder, sla de boze leeuw.
Weest blij, weest blij, o Israël !
Hij is nabij, Immanuël !
3 O kom, o kom, Gij Oriënt,
en maak uw licht alom bekend;
verjaag de nacht van nood en dood,
wij groeten reeds uw morgenrood.
Weest blij, weest blij, o Israël !
Hij is nabij, Immanuël !
4 O kom, Gij sleutel Davids, kom
en open ons het heiligdom;
dat wij betreden uwe poort,
Jeruzalem, o vredesoord !
Weest blij, weest blij, o Israël !
Hij is nabij, Immanuël !
5 O kom, die onze Heerser zijt,
in wolk en vuur en majesteit.
O Adonai die spreekt met macht,
verbreek het duister van de nacht.
Weest blij, weest blij, o Israël !
Hij is nabij, Immanuël !
Gezang 126
1 Verwacht de komst des Heren,
o mens, bereid u voor:
reeds breekt in deze wereld
het licht des hemels door.
Nu komt de Vorst op aard,
die God zijn volk zou geven;
ons heil, ons eigen leven
vraagt toegang tot ons hart.
2 Bereid dan voor zijn voeten
de weg die Hij zal gaan;
wilt gij uw Heer ontmoeten,
zo maak voor Hem ruim baan.
Hij komt, bekeer u nu,
verhoog de dalen, effen
de hoogten die zich heffen
tussen uw Heer en u.
3 Een hart dat wacht in ootmoed
is lieflijk voor de Heer,
maar op een hart vol hoogmoed
ziet Hij in gramschap neer.
Wie vraagt naar zijn gebod
en bidden blijft en waken,
in hem wil woning maken
het heil, de Zoon van God.
Gezang 127
1 Gaat, stillen in den lande,
uw Koning tegemoet,
de intocht is ophanden
van Hem die wondren doet.
Gij die de Heer verwacht,
laat ons vóór alle dingen
Hem ons hosanna zingen.
Hij komt, Hij komt met macht.
2 Vat moed, bedroefde harten,
de Koning nadert al.
Vergeet uw angst en smarten,
daar Hij u helpen zal.
Er is weer nieuwe hoop:
Hij noemt u zijn beminden,
in 't woord laat Hij zich vinden,
in avondmaal en doop.
3 Hoort toe, gij zwaarbeproefden,
uw Koning is niet ver !
Voor wie in 't duister toefden,
rijst nu de morgenster.
De Heer geeft in de nood
zijn wonderbare bijstand;
Hij slaat de laatste vijand,
Hij overwint de dood.
4 Weest onbezorgd, gij armen,
aan kinderen gelijk;
in koninklijk erbarmen
maakt God u groot en rijk.
Hij die het veld bekleedt,
de vogelen kan spijzen,
wil ook zijn kind bewijzen
dat Hij zijn noden weet.
5 Juicht nu, trots al uw zorgen,
de Koning komt met macht.
Ons, in zijn hart geborgen
heeft Hij zo rijk bedacht.
Nu zullen angst en pijn
en toorn ons nooit meer schaden.
God wil, in zijn genade,
dat wij zijn kindren zijn.
6 Gaat uit met snelle schreden
uw Koning tegemoet.
Daar komt Hij aangereden,
rechtvaardig, schoon en goed !
Komt nu van overal
uw Heer en Heiland groeten,
die al het leed verzoeten,
de pijn genezen zal.
7 Gij schenkt met volle handen,
die zelf de armoe draagt.
Gij maakt uzelf te schande,
die steeds naar zondaars vraagt.
Wij willen, groot en klein,
die 't al van U ontvingen,
U ons hosanna zingen
en eeuwig dankbaar zijn.
Gezang 128
1 Kom tot ons, scheur de heemlen, Heer,
daal, Heiland, uit uw hemel neer.
Ruk open, rijt ze uit het slot,
de hemeldeuren, Zoon van God.
2 Dauwt, heemlen, schenkt u maatloos uit,
daal, Heer, als dauw op dorstig kruid.
Gij wolken, breekt in regens neer,
regent de Heiland, Isrels Heer.
3 Breek, aarde, uit, breek uit in pracht,
dat berg en dal van lente lacht.
O aarde, wek die roze rood,
ontspring, Heer, aan der aarde schoot.
4 Waar blijft Gij toch, o 's werelds troost,
die wij verbeiden onverpoosd ?
O daal toch uit uw hoog paleis
in ons verloren paradijs.
5 Gij klare zon, gij schone ster,
door ons aanschouwd van eindloos ver,
o zon ga op, o zonneschijn,
laat ons niet in het donker zijn.
6 Wij zijn hier in zo grote nood,
wij leven allen naar de dood.
O kom, en voer met sterke hand
ons weer terug in 't vaderland.
Gezang 129
1 Geen kracht meer om te leven,
geen licht om op te staan;
de stad van onze vrede,
de stad van Gods bestaan,
is kinderloos alleen,
berooid, beroofd, verlaten,
de wanhoop in haar straten,
de winter om haar heen.
2 Wees langer niet verbolgen
in deze laatste tijd,
kom haastig met de wolken,
God van rechtvaardigheid !
De dood is overal,
het licht is uitgestorven,
de nacht is zonder morgen,
het lichaam zonder taal.
3 Wij zijn als een onreine,
een afgevallen blad,
de wind doet ons verdwijnen,
ons eigenhandig kwaad.
Uw licht, uw aangezicht
hebt Gij voor ons verduisterd,
de schuld heeft ons verbijsterd,
een last die op ons ligt.
4 Aanzie al de ellende,
hoe wij zijn opgejaagd
en zend wie Gij zoudt zenden,
die alle zonden draagt.
Laat van de steenwoestijn
tot aan de berg des Heren
het Lam alom regeren,
de aarde aarde zijn !
5 De vrede gaat verloren,
o hemel, sta ons bij !
`Wordt gij weerom geboren',
spreekt God, `en hoort naar Mij !'
`Ik ben IK BEN, uw Heer,
uw Vader, uw bevrijder,
Ik laat in deze tijden
vrede op aarde neer !'
6 Gij hemel vastbesloten,
gij wolken zwaar en grijs,
geeft heden uit den hoge
uw volk rechtvaardigheid
als dauw die na de nacht
omlaag daalt allerwege,
als hemelhoge regen
die alles vruchtbaar maakt !
Gezang 130
1 De nacht is haast ten einde,
de morgen niet meer ver.
Bezing nu met verblijden
de heldre morgenster.
Wie schreide in het duister
begroet zijn klare schijn,
als hij met al zijn luister
straalt over angst en pijn.
2 Zo is ons God verschenen
in onze lange nacht.
Hij die de englen dienen,
die eeuwen is verwacht,
is als een kind gekomen
en heeft der wereld schuld
nu zelf op zich genomen
en draagt ze met geduld.
3 Hoevele zwarte nachten
van bitterheid en pijn
en smartelijk verwachten
ons deel nog zullen zijn
op deze donkre aarde,
toch staat in stille pracht
de ster van Gods genade
aan 't einde van de nacht.
4 God lijkt wel diep verborgen
in onze duisternis,
maar schenkt ons toch een morgen
die vol van luister is.
Hij komt ons toch te stade
ook in het strengst gericht.
Zijn oordeel is genade,
zijn duisternis is licht.
Gezang 131
1 O zalig, heilig Bethlehem,
o onder duizend uitverkoren,
vereerd boven Jeruzalem,
want Jezus is in u geboren.
2 O Bethlehem, klein-grote stad,
klein van begrijp, maar groot van waarde,
gij zijt het allereêlste vat
en de allerrijkste stad der aarde.
3 Verheugt u dan, o Israël,
hoe mocht me u blijder boodschap brengen ?
tot u zo komt Immanuël,
wilt uit der zonden slaap ontspringen.
4 O Koning Christe, Prinse groot,
hoe wordt Gij hier aldus gevonden
in hooi, in stro, in zulke nood,
in arme doekskes teer gewonden ?
5 Gij hebt het firmament gemaakt,
alwaar U loven 's hemels geesten,
maar nu geheel bloot ende naakt
ligt Gij in 't midden van de beesten.
6 O machtig God, o Jesu zoet,
wat liefd' heeft U daartoe getrokken,
dat Gij aanneemt ons vlees en bloed
om ons tot U alzo te lokken ?
7 Komt tot dit Kind, gij Adams kind,
hoe kunt gij nog de wereld minnen ?
Ziet hoe Jezus Hem met u bindt,
offert Hem heel uw hart en zinnen.
Gezang 132
1 Er is een roos ontloken
uit barre wintergrond,
zoals er was gesproken
door der profetenmond.
En Davids oud geslacht
is weer opnieuw gaan bloeien
in 't midden van de nacht.
2 Die roos van ons verlangen,
dat uitverkoren zaad,
is door een maagd ontvangen
uit Gods verborgen raad.
Maria was bereid,
toen Gabriël haar groette
in 't midden van de tijd.
3 Die bloem van Gods behagen
heeft, naar Jesaja sprak,
de winterkou verdragen
als allerdorste tak.
O roos als bloed zo rood,
God komt zijn volk bezoeken
in 't midden van de dood.
Gezang 133
15 Ere zij God ! Hij zendt zijn Zoon.
De englen zingen wonderschoon.
Zo wensen zij ons allen saam
een goed nieuwjaar in Jezus' naam.
Gezang 134
1 Eer zij God in onze dagen,
eer zij God in deze tijd.
Mensen van het welbehagen,
roept op aarde vrede uit.
Gloria in excelsis Deo,
Gloria in excelsis Deo.
2 Eer zij God die onze Vader
en die onze Koning is.
Eer zij God die op de aarde
naar ons toe gekomen is.
Gloria in excelsis Deo,
gloria in excelsis Deo.
3 Lam van God, Gij hebt gedragen
alle schuld tot elke prijs,
geef in onze levensdagen
peis en vreê, kyriëleis.
Gloria in excelsis Deo,
gloria in excelsis Deo.
Gezang 135
1 Hoor, de englen zingen de eer
van de nieuw geboren Heer !
Vreed' op aarde, 't is vervuld:
God verzoent der mensen schuld.
Voegt u, volken, in het koor,
dat weerklinkt de hemel door,
zingt met algemene stem
voor het kind van Bethlehem !
Hoor, de englen zingen de eer
van de nieuw geboren Heer !
2 Hij, die heerst op 's hemels troon,
Heere Christus, Vaders Zoon,
wordt geboren uit een maagd
op de tijd die God behaagt.
Zonne der gerechtigheid,
woord dat vlees geworden zijt,
tussen alle mensen in
in het menselijk gezin.
Hoor, de englen zingen de eer
van de nieuw geboren Heer !
3 Lof aan U die eeuwig leeft
en op aarde vrede geeft,
Gij die ons geworden zijt
taal en teken in de tijd,
al uw glorie legt Gij af
ons tot redding uit het graf,
dat wij ongerept en rein
nieuwgeboren zouden zijn.
Hoor, de englen zingen de eer
van de nieuw geboren Heer !
Gezang 136
1 Hoort gij de englen zingen,
een jong en machtig koor ?
De hemelzangen dringen
tot in de diepte door.
Nu blijft de stem besloten
bij herders in hun dal,
straks zal hij zich vergroten,
dan luistert het heelal.
2 Nog is de glans verborgen,
verschuilt zich in een stal.
Hoe ver schijnt nog de morgen,
die eenmaal lichten zal.
Bedreigen donkre machten
het kind, dat God ons zendt,
wij moeten hunkrend wachten
tot Hij de tijden wendt.
3 Nu knielen herders, wijzen,
rondom de kribbe neer.
Straks zal Hem alles prijzen
als Heiland en als Heer.
Dan vallen alle volken
de Mensenzoon te voet,
dan komt Hij op de wolken,
in majesteit begroet.
4 Wat wij gelovend hopen
wordt eindlijk toch vervuld,
dan gaan de deuren open
en wordt het rijk onthuld.
God komt de Zoon verhogen,
zijn scepter reikt zeer wijd.
Dan schouwen onze ogen
zijn komst in heerlijkheid.
Gezang 137
1 Hoor de herders, hoe ze Hem loven,
hoor de engelen daarboven,
allen die den Heer geloven,
prijst uw Koning hemelhoog !
Ons is daarbuiten in het veld
een mare vermeld
door Gabriël, Gods bode:
gij herders, die uw schapen weidt
weest nu verblijd,
blaast op uw schalmeien Gode
grote blijdschap, goede tijd,
dat brengen wij bij dezen,
dat u en al den volke nu zal wezen.
Zoon van God, o Zoon van God, in vlees en bloed,
die de mens van nood en dood genezen doet.
2 Zie de wijzen, hoe ze reizen,
om Gods Zoon met goud te prijzen,
onzen Heer eer te bewijzen,
myrrh' en wierook uit hun paleis.
God onze hoogste majesteit
deed in deze tijd
zijn woord de mensen zoeken.
Een meisje geeft Hem levenslicht
en zie Hij ligt
gebonden in de doeken,
in de kribbe vindt gij Hem
in Bethlehem ter stede,
die allen zal bevrijden hier beneden.
Zoon van God, o Zoon van God, in vlees en bloed,
die de mens van nood en dood genezen doet.
3 Zingt nu mede met Maria,
zingt nu gloria halleluja,
zingt met alle englen mede
voor den Heer die Jezus heet !
Toen zong het hele hemelkoor
de hemel door:
aan God den Vader ere
en vrede zal van nu voortaan
in Jezus' naam
op aarde gaan regeren !
In de mensen, in zijn volk,
heeft God een welbehagen,
nu heeft het aangename uur geslagen !
Zoon van God, o Zoon van God, in vlees en bloed,
die de mens van nood en dood genezen doet.
4 Lieve mensen, allen samen,
zingt nu blij te moede amen !
Want wie zijn Gods erfgenamen ?
Gij en ik in Jezus' naam !
De herders gingen toen op weg,
zoals gezegd,
om Davids Zoon te vinden
en 't woord te zien dat is geschied
en vrede biedt
aan alle mensenkinderen.
Zij kwamen aan in Bethlehem
en hebben Hem gevonden
die heel de wereld helen zal van zonde !
Davids Zoon, ja Davids Zoon, Gods vlees en bloed,
die de mens in nood en dood herleven doet.
Gezang 138
1 Komt allen tezamen,
jubelend van vreugde:
komt nu, o komt nu naar Bethlehem !
Ziet nu de vorst der englen hier geboren.
Komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden die Koning.
2 De hemelse englen
riepen eens de herders
weg van de kudde naar 't schamel dak.
Spoeden ook wij ons met eerbiedge schreden !
Komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden die Koning.
3 Het licht van de Vader,
licht van den beginne,
zien wij omsluierd, verhuld in 't vlees:
goddelijk Kind, gewonden in de doeken !
Komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden die Koning.
4 O Kind, ons geboren,
liggend in de kribbe,
neem onze liefde in genade aan !
U, die ons liefhebt, U behoort ons harte !
Komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden die Koning.
Gezang 139
1 Komt, verwondert u hier, mensen,
ziet, hoe dat u God bemint,
ziet vervuld der zielen wensen,
ziet dit nieuwgeboren kind !
Ziet, die 't woord is, zonder spreken,
ziet, die vorst is, zonder pracht,
ziet, die 't al is, in gebreken,
ziet, die 't licht is, in de nacht,
ziet, die 't goed is, dat zo zoet is,
wordt verstoten, wordt veracht.
2 Ziet, hoe dat men met Hem handelt,
hoe men Hem in doeken bindt,
die met zijne godheid wandelt
op de vleugels van de wind.
Ziet, hoe ligt Hij hier in lijden
zonder teken van verstand,
die de hemel moet verblijden,
die de kroon der wijsheid spant.
Ziet, hoe tere is de Heere,
die 't al draagt in zijne hand.
3 O Heer Jesu, God en mense,
die aanvaard hebt deze staat,
geef mij wat ik door U wense,
geef mij door uw kindsheid raad.
Sterk mij door uw tere handen,
maak mij door uw kleinheid groot,
maak mij vrij door uwe banden,
maak mij rijk door uwe nood,
maak mij blijde door uw lijden,
maak mij levend door uw dood !
Gezang 140
1 Prijs de Heer die herders prijzen,
die in 's hemels paradijzen
alle englen eer bewijzen,
hier op aarde daalt Hij neer.
2 Geef de Koning van uw leven
wat de koningen Hem geven,
breng uw schatten de verheven
in de stal geboren Heer.
3 Laat uw loflied samenvallen
met het lied der heiligen allen,
dat de hemelen weerschallen
van die jubelende wijs.
4 Aan de Koning uitverkoren,
uit een maagd voor ons geboren,
moet ons hele hart behoren
onze lof en eer en prijs.
Gezang 141
1 Ik kniel aan uwe kribbe neer,
o Jezus, Gij mijn leven !
Ik kom tot U en breng U, Heer,
wat Gij mij hebt gegeven.
O, neem mijn leven, geest en hart,
en laat mijn ziel in vreugd en smart
bij U geborgen wezen.
2 Voor ik als kind ter wereld kwam,
zijt Gij voor mij geboren.
Eer ik een woord van U vernam,
hebt Gij mij uitverkoren.
Voor dat uw hand mij heeft gemaakt,
werd Gij een kindje, arm en naakt,
hebt Gij U mij gegeven.
3 Temidden van de nacht des doods
zijt Gij, mijn zon, verrezen.
O zonlicht, mild en mateloos,
uw gloed heeft mij genezen.
O zon die door het donker breekt
en 't ware licht in mij ontsteekt,
hoe heerlijk zijn uw stralen.
Gezang 142
1 U Jezus Christus loven wij,
die een mens zijt, ons nabij,
die uit een maagd geboren zijt,
de hemel is om U verblijd.
Kyriëleis.
2 Gods eigen Zoon in majesteit
ligt hier in een krib en schreit,
een mensenkind van vlees en bloed,
die eeuwig God is, eeuwig goed.
Kyriëleis.
3 Die voor de wereld is te groot,
ligt hier in Maria's schoot.
Hij is een kindje klein en teer
die alles onderhoudt als Heer.
Kyriëleis.
4 Het eeuwig licht staat aan 't begin,
neemt de hele wereld in.
Al is de nacht ook nog zo dicht,
het maakt ons kindren van het licht.
Kyriëleis.
5 Hij God uit God van eeuwigheid,
die een mens wordt in de tijd,
Hij voert ons uit de duisternis,
naar waar de hemel open is.
Kyriëleis.
6 Hoe arm daalt Hij op aarde neer,
is uit liefde onze Heer,
en maakt ons in het hemelrijk
aan engelen in 't licht gelijk.
Kyriëleis.
7 Dat alles heeft de Heer gedaan,
zo is Hij met ons begaan.
Verheug u, ganse christenheid
en breng Hem dank in eeuwigheid.
Kyriëleis.
Gezang 143
1 Stille nacht, heilige nacht !
Davids Zoon, lang verwacht,
die miljoenen eens zaligen zal,
wordt geboren in Bethlehems stal,
Hij, der schepselen Heer,
Hij, der schepselen Heer.
2 Hulploos Kind, heilig Kind,
dat zo trouw zondaars mint,
ook voor mij hebt Ge U rijkdom ontzegd,
wordt Ge op stro en in doeken gelegd.
Leer me U danken daarvoor.
Leer me U danken daarvoor.
3 Stille nacht, heilige nacht !
Vreed' en heil wordt gebracht
aan een wereld, verloren in schuld;
Gods belofte wordt heerlijk vervuld.
Amen, Gode zij eer !
Amen, Gode zij eer !
Gezang 144
1 Dansen wil mijn hart en springen,
Heer, voor U
juichen, nu
alle englen zingen.
Luister, hun vervoerde koren,
hel en luid,
juublen 't uit:
`Christus is geboren !'
2 Heden heeft zijn rijk verlaten
's hemels held, -
uw geweld,
dood, zal niet meer baten !
Als bevrijder zond de Heere
van zijn troon
ons zijn Zoon.
Lof zij Hem en ere !
3 Tot zijn krib roept Hij de mensen,
u en mij.
`Kom', zegt Hij,
`Ik vervul uw wensen;
laat u niet door schijn verblinden:
wat gij mist,
in Mij is 't
voor wie zoekt te vinden'.
4 Komt dan haastig toegelopen !
Hier wordt heel
't heil uw deel,
zie, de poort staat open !
Hij is liefde, Hij is leven;
niet meer ver
straalt de ster,
die u licht zal geven.
5 Gij die zijt in 't nauw gedreven,
hebt vrij baan,
gij moogt gaan
op de weg ten leven.
Kom, Hij wil u vrolijk maken;
gij zult zijn
daar waar pijn,
nood noch dood u raken.
6 Gij die onder uw geweten
deerlijk lijdt,
kom, gij zijt
niet door God vergeten.
Zie dit kind, - gij hebt gevonden
die geneest
hart en geest
en verbindt uw wonden.
7 Staat gij daar met lege handen, -
hier zendt geen
u weer heen
in uw schuld en schande.
Want in Hem schenkt God ons allen
's hemels schat,
't schoonste wat
ons ten deel kan vallen.
Gezang 145
1 Nu zijt wellekome Jesu, lieve Heer,
Gij komt van alzo hoge, van alzo veer.
Nu zijt wellekome van de hoge hemel neer.
Hier al op dit aardrijk zijt Gij gezien nooit meer.
Kyriëleis
2 Herders op den velde hoorden een nieuw lied,
dat Jezus was geboren, zij wisten 't niet.
`Gaat aan gene straten en gij zult Hem vinden klaar.
Bethlem is de stede, daar is 't geschied voorwaar.'
Kyriëleis.
3 Wijzen uit het Oosten, uit zo verren land,
zij zochten onzen Heere met offerand.
Ze offerden ootmoediglijk mirr', wierook ende goud
te eren van dat kinde, dat alle ding behoudt.
Kyriëleis.
Gezang 146
1 Dit is de dag, die God ons schenkt,
waaraan thans ieder christen denkt;
hem viere, wat in 't groot heelal
door Jezus is en wezen zal.
2 Men had Hem eeuwen lang verwacht;
en toen Gods tijdperk was volbracht,
toen zond Hij van zijn hoge troon
het heil der wereld ons, zijn Zoon.
3 O God ons heil, ons hoogste goed,
Gij werd een mens van vlees en bloed,
werd onze broeder, en door U
zijn wij Gods eigen kindren nu.
4 Als ik dit wonder vatten wil,
dan wordt mijn geest van eerbied stil,
aanbidt het, maar doorgrondt het niet,
dat zo de liefde Gods geschiedt.
5 U, die voor ons geboren zijt,
U zij ons hart, ons lied gewijd.
Wij voegen juichend onze stem
bij 't englenheir van Bethlehem.
6 Geloofd die komt in 's Heren naam !
Wij christnen zeegnen U te zaam,
U, vredevorst, der vaadren wens,
U zaligmaker, God en mens !
7 Roem, hemel, die geboortedag,
de schoonste, die de wereld zag;
juich, aarde, nu ge uw koning ziet,
zing Hem een nooit gezongen lied.
8 Dit is de dag, die God ons schenkt,
waaraan eens heel de wereld denkt;
hem viere, wat in 't groot heelal
door Jezus is en wezen zal.
Gezang 147
1 Looft God, gij christnen, maakt Hem groot
in zijn verheven troon,
die nu zijn rijk voor ons ontsloot
en zendt zijn eigen Zoon,
en zendt zijn eigen Zoon.
2 Hij daalt uit 's Vaders schoot terneer
op aard om kind te zijn,
een kindje arm en naakt en teer
al in een kribje klein,
al in een kribje klein.
3 Verzakende zijn macht en recht,
verkiest Hij zich een stal,
neemt de gedaant' aan van een knecht,
de Schepper van het Al,
de Schepper van het Al.
4 Hij ruilt met ons op vreemde wijs:
Hij neemt ons vlees en bloed
en geeft ons in zijns Vaders huis
zijn eigen overvloed,
zijn eigen overvloed.
5 Hij wordt een knecht en ik een heer:
wat win ik veel daarbij !
Waar vindt men zoveel gulheid weer
als Jezus heeft voor mij,
als Jezus heeft voor mij.
6 En nu ontsluit Hij weer de poort
van 't schone paradijs.
De cherub staat er niet meer voor.
God zij lof, eer en prijs !
God zij lof, eer en prijs !
Gezang 148
1 Wees wellekom, Immanuël,
in vlees en bloed ons metgezel,
ons Heiland en behoeder !
Wees wellekom, o Godes Zoon,
die komt van uit uws Vaders troon,
ons aller Heer en broeder !
Welkom,
welkom,
die ons harten,
onze smarten
komt genezen,
welkom moet ons Jezus wezen !
2 Uw heerlijkheid en godlijk licht
wordt nu vertoond voor ons gezicht
met al zijn gulden klaarheid;
de vaadren zagen dit van ver
als in de nacht de morgenster,
nu schijnt de zon in waarheid.
Welkom,
welkom,
die ons harten,
onze smarten
komt genezen,
welkom moet ons Jezus wezen !
3 O welkom, die ons vlees en bloed
hergeven komt uw eeuwig goed
en draagt der wereld zonden,
om onzentwil in schamelheid,
zeer arm in hooi en krib geleid,
in doeken teer gewonden.
Welkom,
welkom,
die ons harten,
onze smarten
komt genezen,
welkom moet ons Jezus wezen !
Gezang 149
1 O God die met ons zijt,
hoor ons verwarde bidden:
al zijt Gij in ons midden,
hoezeer zijn wij U kwijt !
God uit God, licht uit licht,
wat vraagt Ge ons U te zoeken
ergens in stro en doeken,
een onaanzienlijk wicht ?
2 Waarom hebt Gij uw macht,
Heer, uit de hand gegeven,
dat lijden werd uw leven,
zwakte uw eenge kracht ?
Waarom uw heerlijkheid
verhuld in scha en schande,
zozeer, dat Ge U niet van de
geringsten onderscheidt ?
3 Om onze lotgenoot
te zijn waar wij versagen,
om onze nederlagen,
ons leed en onze dood;
om ons nabij te zijn,
van vader en van moeder
verlaten, - o broeder
in nood, deelt Ge onze pijn.
4 Maak onze ogen dan
ziende en ons hart genegen
tot wat er allerwegen
leeft en niet leven kan,
dat wij, als ons de tijd
donker wordt van gevaren,
zalig zijn en ervaren,
dat Gij God met ons zijt.
Gezang 150
1 In den beginne was het woord,
op aarde is zijn stem gehoord
die spreken wil tot elk geslacht,
Hij werd geboren in de nacht.
2 Hij werd geboren in de nacht
die al het licht heeft voortgebracht,
aan zon en maan zijn teugel legt,
Hij is de Heer, Hij werd een knecht.
3 Hij is de Heer, Hij werd een knecht,
op Hem wordt alle last gelegd,
Hij woont temidden van het kwaad,
Hij troont in onze lage staat.
4 Hij troont in onze lage staat
waar al wat leeft verloren gaat,
Hij kwam toen niemand naar Hem riep,
dit licht dat zoveel luister schiep.
5 Dit licht dat in het duister sliep
is God die ons bij name riep,
Hij roept totdat Hij wordt gehoord,
in den beginne was het woord.
Gezang 151
1 O Christus, woord der eeuwigheid,
dat naar ons uitging in de tijd
en daad werd, mens van hoofd tot voeten,
wij danken U, God die Gij zijt,
dat Gij ons menslijk wilt ontmoeten.
2 Hoe hadden wij U ooit verstaan,
waart Gij niet tot ons uitgegaan,
o levenswoord van den beginne ?
Spreek, woord van vlees en bloed, ons aan,
o Christus, treed ons leven binnen.
3 Gij werd een mens, maar zonder eer,
die in de wereld geen verweer,
niets heerlijks had voor mensenogen.
Gij woord dat antwoord vraagt, o Heer,
geef dat wij U herkennen mogen.
Gezang 152
1 Een Kind geboren te Bethlehem,
te Bethlehem !
Verheugd is nu Jeruzalem,
halleluja, halleluja !
2 Wiens heerschappij geen einde kent,
geen einde kent,
Hij daalde neer om onze ellend.
Halleluja, halleluja !
3 De koningen uit het Oostenland
het Oostenland,
vereerden Hem met offerand.
Halleluja, halleluja !
4 Die knielden daar in ootmoed neer,
in ootmoed neer,
voor 't kleine kind, hun God en Heer.
Halleluja, halleluja !
5 Die zich zo diep vernederd heeft,
vernederd heeft,
Hij is het die ons 't leven geeft !
Halleluja, halleluja !
6 Hij maakt ons door zijn armoe rijk,
zijn armoe rijk,
en brengt ons in het hemelrijk.
Halleluja, halleluja !
7 Zo zinge al wat zingen mag,
wat zingen mag:
den Heer zij dank op deze dag.
Halleluja, halleluja !
Gezang 153
10 Hier is de wijsheid ongeacht,
hier geldt geen adel, staat noch pracht.
De hemel heeft het kleen' verkoren.
Al wie door ootmoed wordt herboren
die is van 't hemelse geslacht.
Gezang 154
1 O Kerstnacht, schoner dan de dagen,
hoe kan Herodes 't licht verdragen,
dat in uw duisternisse blinkt
en wordt gevierd en aangebeden ?
Zijn hoogmoed luistert naar geen reden,
hoe schel die in zijn oren klinkt.
2 Hij poogt de Onnoozle te vernielen
door 't moorden van onnoozle zielen,
en wekt een stad- en landgeschrei
in Bethlehem en op den akker
en maakt de geest van Rachel wakker,
die waren gaat door beemd en wei.
3 Dan naar het westen, dan naar 't oosten.
Wie zal die droeve moeder troosten,
nu zij haar lieve kinders derft ?
Nu zij die ziet in 't bloed versmoren,
aleer ze nauwelijks zijn geboren,
en zoveel zwaarden rood geverfd ?
4 Zo velt de zeis de korenaren,
zo schudt een bui de groene blaren,
wanneer het stormt in 't wilde woud.
Wat kan de blinde staatzucht brouwen,
wanneer ze raast uit misvertrouwen !
Wat luidt zo schendig dat haar rouwt !
5 Bedrukte Rachel, schort dit waren:
uw kinders sterven martelaren
en eerstelingen van het zaad,
dat uit uw bloed begint te groeien
en heerlijk tot Gods eer zal bloeien
en door geen tirannie vergaat.
Gezang 155
1 Kind, nu wij om U vrolijk zijn,
valt ons uw nood in en uw pijn,
't leed dat door onze schuld vannacht
wij hebben over U gebracht.
Kyrië eleison,
Christe eleison,
Kyrië eleison.
2 De wereld is vol feestgeschal.
Maar Gij ligt in een arme stal.
Uw oordeel is alreeds geveld,
uw kruis staat ginds al opgesteld.
Kyrië eleison,
Christe eleison,
Kyrië eleison.
3 De hele wereld baadt in licht.
Maar U wacht nu reeds het gericht.
Uw eenzaamheid wendt niemand af.
Vlakbij uw kribbe gaapt het graf.
Kyrië eleison,
Christe eleison,
Kyrië eleison.
4 De wereld is vol luid gezang.
Maar U wacht dood en ondergang.
Gij moet wel slapen angst-vervuld
onder 't gewicht van onze schuld.
Kyrië eleison,
Christe eleison,
Kyrië eleison.
5 Eens, als Ge ons tot uw vreugde noodt,
aan gene zijde van de dood,
zal zonder bitterheid en pijn
ons hart vrij voor het loflied zijn.
Kyrië eleison,
Christe eleison,
Kyrië eleison.
Gezang 156
11 U met de Vader en de Geest,
o Heer die op het heilig feest
van heden ons verschenen zijt,
zij lof en eer in eeuwigheid.
Gezang 157
1 Hoe helder staat de morgenster
en straalt mij tegen van zo ver,
de luister van mijn leven.
Kom tot mij, zoon van David, kom,
mijn Koning en mijn Bruidegom,
mijn hart wil ik U geven.
Lieflijk,
vriendlijk,
schoon en heerlijk,
zo begeerlijk,
mild in 't geven,
stralend, vorstelijk verheven.
2 Gij zijt mijn parel en mijn kroon,
o Zoon van God, Maria's zoon,
een hooggeboren Koning.
O lelie die mijn hart bekoort,
uw zoete evangeliewoord
is louter melk en honing.
Gij zijt
altijd,
hosianna,
hemels manna,
dat wij eten,
nooit meer kan ik U vergeten.
3 Gij schittert als een edelsteen,
mijn hart is vol van U alleen,
uw liefde doet mij leven.
Hoe groei ik in uw lichte schijn,
hoe bloei ik op, daar ik mag zijn
een rank met U verweven.
Aan U
blijft nu
heel mijn leven
weggegeven,
om te ontvangen
U, mijn liefde, mijn verlangen.
4 Hoe liefelijk is uw gelaat;
als Gij uw ogen op mij slaat,
dan doet de vreugd mij beven.
Gij Jezus, zijt zo trouw en goed;
uw woord en geest, uw vlees en bloed,
zij zijn mijn ziel, mijn leven.
Heer des
hemels
laat, getrouwe,
mij aanschouwen
uw erbarmen.
Herder neemt mij in uw armen.
5 Voor Gij de wereld hebt gemaakt,
heeft mij uw liefde aangeraakt,
mijn sterke held, mijn Vader.
Uw Zoon komt tot mij, kiest mij uit,
Hij is mijn liefste, ik zijn bruid,
ik treed Hem zingend nader.
Hij de
mijne,
die het leven
mij zal geven
hoog daarboven,
eeuwig zal mijn hart Hem loven.
6 Laat al het vrolijke geluid
van stemmen, van viool en fluit,
te zijner ere klinken.
Hij staat voor altijd aan mijn zij.
Mijn schone liefste is van mij,
in Hem wil ik verzinken.
Laat ons
samen
spelen, zingen,
dansen, springen
voor den Heere,
die de Koning is der ere.
7 Hoe is Hij mij zo innig na,
de Alfa en de Omega,
mijn hart doet Hij ontbranden.
Hij zal mij tot zijn lof en prijs
opnemen in zijn paradijs,
dan klap ik in de handen.
Amen,
amen,
kom mij troosten
allerschoonste,
mijn begeren,
toef niet langer, kom o Heere.
Gezang 158
1 Christus, met eer gekroonde,
Zoon Gods in eeuwigheid,
die bij en in God woonde
en uitging in de tijd,
Gij zijt de morgensterre
die opging van zeer verre,
uw licht straalt wijd en zijd.
2 Gij zijt als mens geboren,
eenmaal de tijd vervuld,
opdat geen mens verloren
zou gaan in zonde en schuld,
Gij hebt de dood gedood en
Gods hemel weer ontsloten,
het leven ons onthuld.
3 Geef dat we in uw genade
toenemen meer en meer
en gaan met U te rade
en U beminnen zeer,
opdat wij hier reeds proeven
wat wij zozeer behoeven:
't zoet van uw heil, o Heer.
4 Gij schepper aller dingen,
Gij vaderlijke kracht,
hebt alle ordeningen
der aarde in uw macht.
Wil dan tot U bekeren
ons hart en zijn begeren,
God die ons thuis verwacht.
Gezang 159
1 O Heere Jezus, lang verbeid,
Gij die onze verlosser zijt,
neem het lied aan, U toegewijd,
uit genade.
2 Wij waren in de zonde dood,
maar Gij, begaan met onze nood,
daalde neer in Maria's schoot
uit genade.
3 U werd in haar jonkvrouwlijkheid
een menslijk lichaam toebereid
door Gods Geest van voor alle tijd
uit genade.
4 Gij leerde ons een nieuw bestaan
en wees de smalle weg ons aan,
die wij moeten ten leven gaan,
uit genade.
5 Toen hebt Gij zelf de dood geduld
en, diep veracht, uw werk vervuld
om ons heil en om onze schuld
uit genade.
6 En opgestegen tot Gods troon,
bepleit Gij als zijn eigen Zoon
voor de uwen de zegekroon
uit genade.
7 Verzamel Gij uw kerk, o Heer,
regeer haar met uw trouwe leer,
om uws lieven naams lof en eer,
uit genade.
8 Geef door uw arbeid en uw strijd,
dat zij gewint de zaligheid
en U lofzingt in eeuwigheid,
uw genade.
Gezang 160
1 Komt ons in de diepe nacht ter ore:
de morgenster is opgegaan,
een mensenkind voor ons geboren,
`God zal ons redden' is zijn naam.
Opent uw hart, gelooft uw ogen,
vertrouwt u toe aan wat gij ziet:
hoe 't woord van God van alzo hoge
hier menselijk aan ons geschiedt.
2 Geen ander teken ons gegeven
geen licht in onze duisternis
dan deze mens om mee te leven
een God die onze broeder is.
Zingt voor uw God, Hij openbaarde
in Jezus zijn menslievendheid.
Zo wordt de wereld nieuwe aarde
en alle vlees aanschouwt het heil.
3 Zoals de zon komt met zijn zegen
een bruidegom van licht en vuur,
zo komt de koning van de vrede -
voorgoed gekomen is zijn uur.
Hij huwt de mensen aan elkander
zijn liefde gaat van mond tot mond.
Hij geeft zijn lichaam ons in handen.
Zo leven wij zijn nieuw verbond.
Gezang 161
1 Uit uw hemel zonder grenzen
komt Gij tastend aan het licht
met een naam en een gezicht
even weerloos als wij mensen.
2 Als een kind zijt Gij gekomen
als een schaduw die verblindt
onnaspeurbaar als de wind
die voorbijgaat in de bomen.
3 Als een vuur zijt Gij verschenen
als een ster gaat Gij ons voor
in den vreemde wijst uw spoor
in de dood zijt Gij verdwenen.
4 Als een bron zijt Gij begraven
als een mens in de woestijn.
Zal er ooit een ander zijn
ooit nog vrede hier op aarde ?
5 Als een woord zijt Gij gegeven
als een nacht van hoop en vrees
als een pijn die ons geneest
als een nieuw begin van leven.
Gezang 162
1 Omdat Hij niet ver wou zijn
is de Heer gekomen.
Midden in wat mensen zijn
heeft Hij willen wonen.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
2 Overal nabij is Hij
menslijk allerwegen.
Maar geen mens herkent Hem, Hij
wordt gewoon verzwegen.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
3 God van God en licht van licht
aller dingen hoeder
heeft een menselijk gezicht
aller mensen broeder.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
4 Wilt daarom elkander doen
alle goeds geduldig.
Weest elkaar om zijnentwil
niets dan liefde schuldig.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
5 Weest verheugd, van zorgen vrij:
God die wij aanbidden
is ons rakelings nabij,
wonend in ons midden.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Gezang 163
1 Gij zijt een mensenzoon, Gij komt van ver,
bloed van ons bloed, uit ons zijt Gij genomen.
2 Gij hebt mijn lief en leed, mijn dag gedeeld;
Gij zijt voor mij geen vreemde God gebleven.
3 Toen ik nog nergens was, maar levend dood,
hebt Gij en Gij alleen mijn licht ontstoken.
4 Licht van uw licht zijn wij, van uw geslacht,
mensen van licht maar duister onze wegen.
5 Mensen van vlees en steen, van hoop en vrees,
breng ons toch thuis, in godsnaam geef ons vrede.
Gezang 164
1 Gij die de ster van David zijt
en wijzen roept en dwazen leidt,
Gij hebt in duister U gewaagd
en naar de rechte weg gevraagd.
2 Gij die de Heer zijt en de Geest
die van de aanvang is geweest,
Gij hebt U onderworpen aan
de letter van ons voortbestaan.
3 Gij die de zin der schriften zijt,
Gods woord in alle eeuwigheid,
Gij hebt gehoorzaamheid geleerd,
een vuur van hoop heeft U verteerd.
4 O Zoon van God, ons aller hoofd,
gelijk een kind hebt Gij geloofd
en als een minnaar liefgehad
Jeruzalem uw moederstad.
Gezang 165
1 Toen Jezus bij het water kwam,
waar Hem Johannes wachtte,
werd Hij gedoopt, het zuiver lam,
de volheid der geslachten.
Hij daalde neer in de Jordaan,
badwater onzer zonden.
Zijn leven neemt ons sterven aan,
zijn bloed heelt onze wonden.
Zijn sterven is ons leven.
2 Dit is Gods wil; het water is
niet water slechts, is leven.
Zo zegt ons het getuigenis
door woord en Geest gegeven.
Gods stem weerklinkt: dit is mijn Zoon,
mijn lam, mijn welgevallen,
een mensenwoord, een mensenloon,
de waarheid voor ons allen,
diep in ons hart geschreven.
3 Zo teder als een mens kan zijn,
zo staat de Zoon des mensen,
de Zoon van God hier jong en rein,
ons bidden en ons wensen
vervullend met aanwezigheid.
Een stem, een duif daalt neder.
O heilige Drievuldigheid,
op aarde schoon en teder,
o God aan ons gegeven.
4 Gij zegt het zelf: wie op U hoopt
- dit moet de wereld horen -
wie U gelooft, in U gedoopt,
die is uit U geboren.
En zonder werken van de wet,
en zonder machtloos pogen,
wordt hij gereinigd en gered
en staat hij voor uw ogen,
voltooid en zonder zonden.
5 Als 't oog alleen het water ziet,
zoals het wordt vergoten,
dan weet het hart en twijfelt niet,
wat daarin ligt besloten.
Wij worden in uw dood gedoopt.
Door U voorgoed vergeven,
staat Adam stralend op en loopt
terug in 't eeuwig leven,
het paradijs hervonden.
Gezang 166
1 Juicht voor de koning van de Joden,
buigt voor geen dove wereldmacht,
knielt voor de knecht die Gods geboden
beluisterd heeft en wel geacht.
Drie vreemden zochten Hem van verre,
Herodes hebben zij bespot,
met goud, met wierook en met mirre
aanbaden zij de Zoon van God.
2 Hij daalt ootmoedig in het water,
de vogel Geest komt aangesneld,
God heeft in Hem zijn welbehagen
en alle zaligheid gesteld:
tegen de stroom staat Hij ten teken,
hier wordt des levens loop gewend,
het blinde lot gestuwd tot zegen,
wij zijn tot in de dood gekend.
3 In Kana was de gloed geweken,
het vuur bedolven onder as;
toen zei de vlam in ieders beker
wie er de ware wijnstok was.
Laat het nu uit de kruiken stromen,
de vreugde ga van mond tot mond,
omdat Hij, in zijn uur gekomen,
de aarde aan zijn zijde vond !
4 Juicht voor de koning van de volken,
buigt voor zijn opperheerschappij,
zingt halleluja ! Uit de wolken
komt ons zijn heerlijkheid nabij.
Bouwt dan ootmoedig aan de aarde,
legt vrede in elkanders hand:
Hij die de beste wijn bewaarde
roept ons ter bruiloft in zijn land !
Gezang 167
1 Heer Jezus, licht der wereld
en schat der zaligheid,
wij komen U ter ere,
hier door uw Geest geleid,
tezamen in uw tempel,
opdat ook wij misschien
naar Simeons exempel
U zouden mogen zien.
2 Gij laat U door ons vinden,
o Heer, in ieder oord.
Gij zijt bij uw beminden
aanwezig naar uw woord.
Geef dat ook hier en heden
't geloof uw heil aanschouwt,
uw tempel in mag treden,
U in de armen houdt.
3 Wees in ons leven luister
en licht in onze pijn,
en in ons kruis en duister
de milde zonneschijn,
voor 't aarzlend hart een leider,
een vuur van heinde en ver,
voor zieken een bevrijder,
voor stervenden een ster.
4 Heer, geef ook ons geringen
als eenmaal Simeon
de zwanezang te zingen
uitziende naar uw zon:
Nu doe ik Heer in vrede
mijn oude ogen dicht,
ik heb reeds hier beneden
gezien uw zalig licht.
5 Ja, ja, ik mag geloven:
ik heb U zelf aanschouwd.
Dat kan geen vijand roven,
hoezeer hij mij benauwt.
Ik ben in U geborgen,
niets is er dat ons scheidt,
geen bitterheid, geen zorgen,
nu Gij de mijne zijt.
6 Nu zijt Gij nog verheven
en ver van mij vandaan,
nu bid ik U met beven:
herken mij, zie mij aan.
Dan echter, o getrouwe
zal ik van aangezicht
tot aangezicht aanschouwen
uw ongeschapen licht.
Gezang 168
1 O Jezus Christus, licht ze bij
die leven aan uw licht voorbij.
Voeg ze met uwe kudde saam,
opdat zij niet verloren gaan.
2 Vervul met uw genadeschijn,
die op verkeerde paden zijn.
Sta bij, die heimlijk in zijn hart
verlokt en aangevochten wordt.
3 Breng, die aan uw gebod ontkwam,
terug als uw verloren lam.
Maak de gewonde zielen heel
en geef ze aan de hemel deel.
4 Open de doven het gehoor,
de stomme lippen, spreek ze voor,
dat zij belijden hun geloof,
niet langer stom, niet langer doof.
5 Verlicht het oog dat U niet ziet.
Leid hem weerom die U verliet.
Verzamel, die verwijderd gaan.
Versterk ze die in twijfel staan.
6 Dan zullen zij, niet meer vervreemd,
voor tijd en eeuwigheid vereend,
in aarde en hemel, dan en nu,
allen tezamen danken U.
Gezang 169
1 Zingt nu de Heer, stemt allen in
met ons die God lofzingen,
want Hij deed ons van het begin
verrukkelijke dingen.
Hij heeft het menselijk geslacht
in 't licht geroepen en bedacht
met louter zegeningen.
2 Maar wij verkozen 't duister meer
dan 't licht door God geschapen
en dwaalden weg van onze Heer
als redeloze schapen.
Wij hebben dag en nacht verward,
de nacht geprezen in ons hart
en onze dag verslapen.
3 Voor 't leven hebben wij de dood,
het lege niets verkozen,
voor vrede vreze, steen voor brood,
voor 't eeuwig goed de boze.
Wij hebben onze ziel verkocht
van ademtocht tot ademtocht
aan die genadeloze.
4 Maar God heeft naar ons omgezien !
Wij, in de nacht verdwaalden, -
hoe zou het ons vergaan, indien
Hij ons niet achterhaalde,
indien niet in de duisternis
het licht dat Jezus Christus is
gelijk de morgen straalde.
5 Heer Jezus, die ons hebt bezocht,
Gij Opgang uit den hoge,
die onze ziel hebt vrijgekocht,
dat zij U dienen moge, -
Gij herder die 't verloorne zoekt,
de hemel heeft ons niet vervloekt:
God is om ons bewogen.
6 Zingt dan de Heer, stemt allen in
met ons die God lof geven:
Hij schiep ons voor een nieuw begin,
hoeveel wij ook misdreven.
Hij riep ons uit de nacht in 't licht
van zijn genadig aangezicht.
In Christus is ons leven !
Gezang 170
1 Meester, men zoekt U wijd en zijd,
komend langs velerlei wegen.
Oudren gaan rustig welbereid
jongeren aarzlend U tegen.
Maar vroeg of laat, 't zij dag of nacht,
eens vindt Ge ons moe en zonder kracht,
hunkerend naar uwe zegen.
2 Arts aller zielen, 't is genoeg,
als Gij ons neemt in uw hoede.
Heel toch de wond, die 't leven sloeg,
laat ons niet hooploos verbloeden.
Spreek slechts één woord, één woord met macht,
dan krijgt ons leven nieuwe kracht.
Spreek, dan keert alles ten goede.
3 Heiland, Gij weet, hoe dikwijls zorg,
twijfel en angst ons benauwen.
Van uw belofte zelf de borg,
schraagt Gij ons wanklend vertrouwen.
Licht wordt ons levens doel en grond,
als Ge ons vergunt de zaalge stond,
dat wij uw aanschijn aanschouwen.
4 Heer, onze mond heeft U gesmaad,
toch heeft ons hart U gebeden.
Wijzen der wereld zag men laat
heimlijk uw drempel betreden.
Hoogmoed, die voor geen wet zich buigt,
heeft door uw ootmoed overtuigd,
U als zijn meester beleden.
5 Opperste Leidsman, geef ons raad,
wij zijn door tweedracht gescheiden.
Opstand der zinnen, twijfel, haat,
maken ons zwak in het strijden.
Stralende held, breng ons weer saâm,
ga voor ons uit, uw grote naam
zal tot de zege ons leiden.
6 Koning, verheugd geloven wij
wat uw getuigen verkonden:
slechts onder uwe heerschappij
heeft ons hart vrede gevonden.
Daarom zoekt U elk mensenkind;
zoek, Herder, mij, opdat ik vind;
anders zo ga ik te gronde.
Gezang 171
1 Christus wandelt langs de straten
van land en stad, alleen gelaten.
Wie volgt het roepen van zijn stem ?
Nadert, zondaars, moeden, blinden,
zijn kracht en liefde wil u vinden.
Waar zoudt gij rusten dan bij Hem ?
Wij dwaalden ver, o Heer,
wij zagen 't pad niet meer,
maar uw liefde,
met teedre kracht,
heeft door de nacht
ons in uw armen thuisgebracht.
2 Zegening vloeit uit zijn handen.
Zijn woorden doen de harten branden
van levenshoop en stervensmoed.
Wie in Jezus' lichte sporen
tot zijne kudde gaat behoren,
vindt bete en dronk in overvloed.
Wij zochten lafenis,
waar 't water schamel is,
nooit verzadigd.
Nu lest Ge altijd
wie dorstend strijdt,
Gij, die de bron des levens zijt.
3 Spreidt uw palmen voor zijn voeten,
laat al wat ademt Hem begroeten:
de Koning komt, valt knielend neer.
Davids Zoon rijdt door de velden.
Hij maakt discipelen tot helden,
zijn Geest vaart door het machtig heer.
Wij aarzelden zo lang,
de harten werden bang.
Doelloos kwijnen !
Voorbij het leed,
nu elk zich weet
tot heilge offerdienst gereed !
4 Christus wandelt langs de wegen
der wereld zijne toekomst tegen.
Het licht al aan de horizon.
Reeds gaat 't eeuwig schijnsel klimmen
rondom uit alle verre kimmen,
zoals geen dageraad begon.
Het koninkrijk genaakt.
Gerede harten, waakt !
Dag des Heren...
Uw heilgen zijn
met kleedren rein
gereed om op het feest te zijn.
Gezang 172
1 Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd,
is leven van genade
buiten de eeuwigheid,
is leven van de woorden
die opgeschreven staan
en net als Jezus worden
die 't ons heeft voorgedaan.
2 Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd,
is komen uit het water
en staan in de woestijn,
geen god onder de goden,
geen engel en geen dier,
een levende, een dode,
een mens in wind en vuur.
3 Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd,
dat is de dood aanvaarden,
de vrede en de strijd,
de dagen en de nachten,
de honger en de dorst,
de vragen en de angsten,
de kommer en de koorts.
4 Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd,
dat is de Geest aanvaarden
die naar het leven leidt;
de mensen niet verlaten,
Gods woord zijn toegedaan,
dat is op deze aarde
de duivel wederstaan.
Gezang 173
1 Alles wat over ons geschreven is
gaat Gij volbrengen deze laatste dagen,
alle geboden worden thans voldragen,
alle beproeving van de wildernis.
2 Gods schepping die voor ons gesloten bleef
ontsluit Gij weer, Gij opent onze harten,
die Zoon van David zijt en Man van Smarte,
Koning der Joden die de dood verdreef.
3 Jezus, de haard van uw aanwezigheid
zal in ons hart een vreugdevuur ontsteken.
Gij gaat vooraan, Gij zult ons niet ontbreken,
Gij Hogepriester in der eeuwigheid.
4 Gij onderhoudt de vlam van ons bestaan,
aan U, o Heer, ontleent het brood zijn leven,
ons is een lofzang in de mond gegeven,
sinds Gij de weg van 't offer zijt gegaan.
5 Dit is uw opgang naar Jeruzalem
waar Gij uw vrede stelt voor onze ogen,
vrede aan allen die uw naam verhogen:
heden hosanna, morgen kruisigt Hem !
Gezang 174
1 Ik wil mij gaan vertroosten
in Jesu lijden groot.
Al heeft 't gestaan ten boosten,
het mocht nog worden goed.
Al om mijn zondig leven
ben ik met druk bevaân.
Dat wil ik gaan begeven.
o Jesu, zie mij aan !
2 Mijn zuchten en mijn kermen
zie aan, genadig God !
Eilaas, wil mijns ontfermen,
al heb ik uw gebod
versmaad te meen'ger ure,
ik wil mij beetren gaan.
Dit doet mijn herte treuren:
o Jesu, zie mij aan !
3 De tijd heb ik verloren,
die Gij mij hebt verleend.
Naar U wild' ik niet horen,
in zonden was 'k versteend.
Zeer traag ben ik tot deugden,
al heb ik goed vermaan.
Oorsprong der eeuwge vreugden,
o Jesu, zie mij aan !
Gezang 175
1 O wij arme zondaars, bedelaars onrein,
die in zonde ontvangen en geboren zijn, -
onze schulden brachten ons in zo grote nood,
dat met lijf en ziel wij vervielen aan de dood.
Kyrië eleison,
Christe eleison,
Kyrië eleison.
2 Had de Heere Jezus ons niet opgezocht,
mens onder de mensen, en ons vrijgekocht,
Hij alleen tot sterven voor anderen bereid, -
wij waren verloren in alle eeuwigheid.
Kyrië eleison,
Christe eleison,
Kyrië eleison.
3 Hoe zal 't God de Heere ooit worden geloond,
dat Hij zoveel liefde aan ons heeft betoond,
ja, dat Hij zijn Eenge, zijn Zoon gegeven heeft
tot een prijs voor velen, - die stierf en zie, Hij leeft !
Kyrië eleison,
Christe eleison,
Kyrië eleison.
4 Lof zij U, Heer Jezus, die in grote nood
eenzaam en verlaten stierf de bittre dood,
U die met de Vader zult heersen voor altijd:
leid ons arme zondaars, o Heer, ter zaligheid.
Kyrië eleison,
Christe eleison,
Kyrië eleison.
Gezang 176
1 O Liefde die verborgen zijt
in diepe stilten eeuwigheid,
erbarm U over ons bestaan,
het wordt verraden en verdaan.
2 Hoe achtloos in ons midden wordt
het kostbaar mensenbloed gestort
en in het onbarmhartig licht
het kruis des Heren opgericht.
3 De minsten van de mensen zijn
daar uitgestrekt in angst en pijn.
Tot aan het eind der wereld lijdt
Christus in hun verlatenheid.
4 O Liefde uit de eeuwigheid,
die met ons mens geworden zijt,
wij bidden, laat ons niet alleen
in al het duister om ons heen,
5 opdat ook wij o Heer U niet
verlaten in uw diep verdriet,
maar bij U zijn in al de pijn
waarmee de mensen mensen zijn.
Gezang 177
1 Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten,
in deze zee verzinken mijn gedachten:
o liefde die, om zondaars te bevrijden,
zo zwaar moest lijden.
2 'k Zie U, God zelf, in eeuwigheid geprezen,
tot in de dood als mens gehoorzaam wezen,
in onze plaats gemarteld en geslagen,
de zonde dragen.
3 O allerheiligst, onuitspreeklijk wonder:
de Rechter zelf gaat aan het recht ten onder.
O wreed geding; wie kan geheel doorgronden
de vloek der zonden.
4 God is rechtvaardig, ja, een God der wrake;
en Hij is liefde, Hij wil zalig maken.
Zie hier de schalen die ten volle wegen
Šn vloek Šn zegen.
5 Dit breekt mijn trots. Waar zou ik nog op bogen ?
Ik lig in 't stof, maar God komt mij verhogen,
nu ik van vijand Gods en tegenstander
in vriend verander.
6 Daar Ge U voor mij hebt in de dood gegeven,
hoe zou ik naar mijn eigen wil nog leven ?
Zou ik aan U voor zulk een bitter lijden
mijn hart niet wijden ?
7 Laat mij, o Heer, uw wondre wijsheid prijzen,
dwaasheid en ergernis voor wereldwijzen,
laat mij uw kruis dat sterken zwakheid noemen
als sterkte roemen.
Gezang 178
10 Heer, om uw vijf wonden rood,
om uw onverdiende dood,
smeken wij in onze nood,
Kyrië eleison.
Gezang 179
1 Wie heeft op aard de prediking gehoord,
de prediking van 't vleesgeworden woord,
de Zoon van God, op Golgotha vermoord ?
Wie durft geloven ?
Wie ziet in Hem Gods reddend' arm, van boven
tot ons gestrekt ?
Wie durft zijn kruis belijden ?
Wiens hart zich in de lijdende verblijden,
met smaad bedekt ?
2 Een rijsje dat zo woest een storm bewoog,
een wortel uit een aarde dor en droog,
had geen gedaante of schoonheid in ons oog.
Als wij Hem zagen,
zo was daar niets dat ogen kon behagen;
Hij was veracht,
de onwaardigste der mensen:
wie durft zich Hem tot Zaligmaker wensen ?
Hij was veracht.
3 O Man van Smart, dat ieder voor U kniel' !
Gij droegt aldus de krankheid onzer ziel:
't was onze last die op uw schouders viel;
ons overtreden
heeft U verwond; om de ongerechtigheden
door ons begaan,
zijt Ge in dit leed gekomen;
de straf, die ons de vrede toe doet stromen,
die naamt Gij aan.
4 't Is heil, wat uw verbrijzling ons verkondt:
uw striemen zijn genezing onzer wond;
wij dwaalden als verloren schapen rond
op eigen paden;
de Heer heeft U met onze last beladen;
Gij hebt geboet;
niet Gij, slechts wij zijn schuldig;
maar Gij, Gij stort gewillig en geduldig
uw dierbaar bloed.
5 Gelijk een lam, dat stil ter slachtbank gaat,
gelijk een schaap zich zwijgend scheren laat,
zo deedt Ge uw mond niet open onder 't kwaad,
U overkomen.
God heeft U uit het oordeel weggenomen,
toen Ge elke toog
zijns bekers had gedronken,
en 't zondig volk gerechtigheid geschonken
in 's Heren oog.
6 Toen was 't volbracht, volbracht voor zondaars, Heer !
Gij buigt het hoofd tot uwe ruste neer;
geen oneer treft uw heilig lichaam meer,
geen smaad der bozen;
al is uw graf gesteld bij goddelozen,
God wreekt uw recht:
de liefd' en de eerbied dragen
U van het kruis en schreiend' ogen zagen
U weggelegd.
7 O Heiland, dus gefolterd voor mijn kwaad !
O Heilge, om mijn schande dus gesmaad !
Wat spruit er uit uw graf een heerlijk zaad
van eeuwig leven !
Hoe veler ziel werd U van God gegeven
voor de eeuwigheid,
om de eeuwge eer te delen,
U, die U tot een offer gaaft voor velen,
bij Hem bereid !
8 't Verloste volk verheft tot U zijn hart,
rechtvaardige, die zonde voor hen werd;
het zegent al uw wonden, smaad en smart !
Gij hebt geleden
voor snoden; Gij voor vijanden gebeden;
Gij hebt gesmacht,
moest Gods nabijheid derven,
hun ziel ten troost, in leven en in sterven:
het is volbracht.
Gezang 180
1 Gethsemane, die nacht moest eenmaal komen.
De Heiland heeft bewust die weg genomen.
Hij laat zijn doel niet los, wijkt niet terzijde,
aanvaardt het lijden.
2 Hoe dichtbij is de hof, waar Gij gewaakt hebt;
verstaanbaar is de klacht, die Gij geslaakt hebt.
Nog leeft de haat, die U kwam overvallen:
zo zijn wij allen.
3 Wie heeft gewaakt van die het naaste stonden ?
Hij heeft hen driemaal slapende gevonden.
Hij ging terug en heeft alleen geleden,
eenzaam gebeden:
4 Laat Vader, deze beker Mij voorbijgaan;
waar zijn de englen die Mij kunnen bijstaan ?
Maar, zo Ik niet dit lijden mag ontvlieden,
uw wil geschiede.
5 Altijd zal Jezus weer in doodsstrijd wezen,
tot aan het eind der wereld moet Hij vrezen,
zijn eigen jongeren in slaap te ontdekken.
Wat zou hen wekken ?
6 In angst en tranen werd zijn strijd gestreden.
Toen kon Hij toebereid naar voren treden.
De duisternis kon, wat zij mocht verzinnen,
Hem niet verwinnen.
7 Hier zijn wij, Heer, een afgeweken schare,
wij, die zo zorgeloos, zo ontrouw waren.
Verander ons en reinig onze harten,
o Man van smarten !
Gezang 181
1 Noem de overtreding mij, die Gij begaan hebt,
het kwaad, gekruiste Heer, dat Gij gedaan hebt,
waaraan uw volk U schuldig heeft bevonden,
noem mij uw zonden.
2 Gij wordt gegeseld en gekroond met doornen,
geminacht als de minste der verloornen,
en als een booswicht, die zijn straf moet dragen,
aan 't kruis geslagen.
3 Zeg mij, waarom men U aldus gehoond heeft,
U dus, mijn vorst, gescepterd en gekroond heeft !
Om voor mijn schuld verzoening te verwerven,
moest Gij d—s sterven ?
4 Hoe vreemd, dat voor de schapen zijner weide
de herder zelf ter slachtbank zich liet leiden,
de heer zich voor de schulden zijner knechten
aan 't kruis liet hechten.
5 O wonderbare liefde, die ons denken
te boven gaat, wat kan mijn liefd' U schenken,
wat ooit bereiken de arbeid mijner dagen,
dat U behage ?
6 O liefde, voor dit offer van uw leven,
wat kan ik, dan mijzelf ten offer geven,
opdat ik nooit, hetzij ik leev' of sterve,
uw liefde derve !
Gezang 182
1 Jezus, leven van ons leven,
Jezus, dood van onze dood,
Gij hebt U voor ons gegeven,
Gij neemt op U angst en nood,
Gij moet sterven aan uw lijden
om ons leven te bevrijden.
Duizend, duizendmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
2 Gij die alles hebt gedragen,
al de haat en al de hoon,
die beschimpt wordt en geslagen,
Gij rechtvaardig, Gij Gods Zoon,
als de minste mens gebonden,
aangeklaagd om onze zonde.
Duizend, duizendmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
3 Die gewillig waart ten dode,
in het duister van de pijn
U ten offer hebt geboden,
hoe verlaten moest Gij zijn,
troosteloos aan 't kruis gehangen
opdat wij uw troost ontvangen.
Duizend, duizendmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
4 Alle leed hebt Gij geleden,
Gij gedragen met geduld.
Als een worm zijt Gij vertreden
zonder schuld, om onze schuld,
opdat wij door U verheven
als verlosten zouden leven.
Duizend, duizendmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
5 Koning tot een spot getekend
met een riet en doornenkroon,
bij de moordenaars gerekend
overstelpt met smaad en hoon,
opdat naar uw welbehagen
wij de kroon der ere dragen.
Duizend, duizendmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
6 Dank zij U, o Heer des levens,
die de dood zijt doorgegaan,
die Uzelf ons hebt gegeven
ons in alles bijgestaan,
dank voor wat Gij hebt geleden,
in uw kruis is onze vrede.
Voor uw angst en diepe pijn
wil ik eeuwig dankbaar zijn.
Gezang 183
1 O hoofd vol bloed en wonden,
bedekt met smaad en hoon,
o hoofd zo wreed geschonden,
uw kroon een doornenkroon,
o hoofd eens schoon en heerlijk
en stralend als de dag,
hoe lijdt Gij nu zo deerlijk !
Ik groet U vol ontzag.
2 O hoofd zo hoog verheven,
o goddelijk gelaat,
waar werelden voor beven,
hoe bitter is uw smaad !
Gij, eens in 't licht gedragen,
door engelen omstuwd,
wie heeft U zo geslagen,
gelasterd en gespuwd ?
3 O Heer uw smaad en wonden,
ja alles wat Gij duldt,
om mij is het, mijn zonden,
mijn schuld, mijn grote schuld.
O God ik ga verloren
om wat ik heb gedaan,
als Gij mij niet wilt horen.
Zie mij in liefde aan.
4 Houd Gij mij in uw hoede,
Gij die uw schapen telt,
o bron van al het goede,
waaruit mijn leven welt.
Gij die mijn ziel wilt laven
met liefelijke spijs,
Gij overstelpt met gaven
tot in het paradijs.
5 Ik dank U o mijn vrede,
mijn God die met mij gaat,
voor wat Gij hebt geleden
aan bitterheid en smaad.
Geef dat ik trouw mag wezen,
want Gij zijt trouw en goed.
Ik volg U zonder vrezen
wanneer ik sterven moet.
6 Wanneer ik eens moet heengaan
ga Gij niet van mij heen,
laat mij dan niet alleen gaan
niet in de dood alleen.
Wees in mijn laatste lijden,
mijn doodsangst, mij nabij.
O God, sta mij terzijde,
die lijdt en sterft voor mij.
7 Wees Gij om mij bewogen
en troost mijn angstig hart.
Voer mij uw beeld voor ogen,
gekruisigde, uw smart.
Dan zal ik vol vertrouwen,
gelovig en bewust,
uw aangezicht aanschouwen.
Wie zo sterft, sterft gerust.
Gezang 184
1 Met de boom des levens
wegend op zijn rug
droeg de Heere Jezus
Gode goede vrucht.
Kyrië eleison,
wees met ons begaan,
doe ons weer verrijzen
uit de dood vandaan.
2 Laten wij dan bidden
in dit aardse dal,
dat de lieve vrede
ons bewaren zal,
Kyrië eleison,
wees met ons begaan,
doe ons weer verrijzen
uit de dood vandaan,
3 want de aarde vraagt ons
om het zaad des doods,
maar de hemel draagt ons
op de adem Gods.
Kyrië eleison,
wees met ons begaan,
doe ons weer verrijzen
uit de dood vandaan.
4 Laten wij God loven,
leven van het licht,
onze val te boven
in een evenwicht,
Kyrië eleison,
wees met ons begaan,
doe ons weer verrijzen
uit de dood vandaan,
5 want de aarde jaagt ons
naar de diepte toe,
maar de hemel draagt ons,
liefde wordt niet moe.
Kyrië eleison,
wees met ons begaan,
doe ons weer verrijzen
uit de dood vandaan.
6 Met de boom des levens
doodzwaar op zijn rug
droeg de Heere Jezus
Gode goede vrucht.
Kyrië eleison,
wees met ons begaan,
doe ons weer verrijzen
uit de dood vandaan.
Gezang 185
10 U brenge al wat leeft de eer,
Drievuldigheid, o ene Heer,
die ons door 't kruisgeheim bevrijdt,
regeer ons tot in eeuwigheid.
Gezang 186
11 Aan de Vader hoog verheven,
aan de Zoon die voor ons lijdt,
aan de Trooster van ons leven,
zalige drievuldigheid,
zij de eer en kracht gegeven
nu en in der eeuwigheid.
Gezang 187
1 Daar gaat een lam en draagt de schuld
der wereld met zich mede;
het boet in eindeloos geduld
voor al wat wij misdeden.
Daar gaat het en het wordt zo moe,
stil gaat het naar de slachtbank toe,
't vindt nergens meer een weide.
Smaad neemt het op zich, hoon en spot,
wonden en doodsangst zijn zijn lot
en zegt: dit wil ik lijden.
2 Ik zal daarvoor mijn leven lang
U danken, dit gedenken:
de liefde, die 'k van U ontvang,
U, Jezus, wederschenken.
Gij zijt het licht, Heer, van mijn hart;
wanneer het in de dood verstart,
dan zijt Gij nog mijn leven.
Niets heb ik van mijzelve meer,
zie, alles wat ik ben, o Heer,
zij in uw hand gegeven.
3 Ik zal mij in uw lieflijkheid
bij dag en nacht verblijden;
ik wil mijzelf nu en altijd
U tot een offer wijden.
Ik wil voor U mijn hartebloed
uitstorten, Heer, want Gij zijt goed,
uw naam zij hooggeprezen.
Al wat Gij voor mij zijt geweest,
dat zal diep in mijn hart en geest
voorgoed besloten wezen.
Gezang 188
1 O Lam van God, onschuldig
geslacht aan 't kruis der schande,
te allen tijd geduldig
bereid ten offerande,
Gij hebt de schuld gedragen,
nu is de dood verslagen.
Erbarm U onzer, o Jezus !
2 O Lam van God, onschuldig
gefolterd en geslagen,
leer ons, als Gij geduldig,
ons kruis U na te dragen;
doe ons U meer beminnen
en help ons overwinnen.
Geef ons uw vrede, o Jezus !
Gezang 189
1 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis,
hangt ten spot van snode smaders.
Zoon des Vaders,
waar is toch uw almacht thans,
waar uw goddelijke glans ?
2 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis,
en Hij hangt er mijnentwegen,
mij ten zegen.
Van de vloek maakt Hij mij vrij,
en zijn sterven zaligt mij.
3 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis.
Zou ik dan in droeve dagen
troostloos klagen ?
Als ik naar zijn kruis mij richt,
valt mijn eigen last mij licht.
4 Mijn Verlosser hangt aan 't kruis !
'k Heb mij, Heer, voor dood en leven
U gegeven.
Laat mij dan in vreugd en pijn
met U in gemeenschap zijn.
Gezang 190
1 Wie hangt er zo deerlijk, geteisterd, geschonden,
roosverwig, vol striemen en wonden,
tot smaadheid en schande aan 't kruishout verheven ?
Wat heeft Hij, wat heeft Hij misdreven ?
2 Dat is er het slachtlam zo heilig geboren,
tot breking en lessing van toren.
Zijn misdaad is liefde, uitvloeien en geven,
dat kost Hem, dat kost Hem zijn leven.
3 Kost dat Hem zijn leven, die schoonste van allen,
hoe is Hij in 't lijden vervallen ?
Of is het uit liefde en heilige minne,
wat zal Hij daarmede dan winnen ?
4 Wat anders als 't leven der eeuwige zielen,
die droevig in zonden vervielen.
Opdat Hij die schulden verzoene en boete,
zo druipen zijn handen en voeten.
5 Ach Jezus, beminde, hoogwaarde en schone,
wie zal U, wie zal U belonen ?
Uw weldaad die gaat ons vermogen te boven,
wij willen U prijzen en loven.
Gezang 191
1 Gij wordt voor mij gekruisigd, Heer,
maar, wonder, Gij biedt geen verweer.
O schennis, die U wedervaart,
geen leed om mij wordt U bespaard.
2 Heer, die nu voor wat boos is boet,
ik schiep de nacht waarin Gij bloedt.
Mijn nood is in uw hart gekerfd.
Ik ben de wond waaraan Gij sterft.
Gezang 192
1 O kostbaar kruis, o wonder Gods,
waaraan de Prins der glorie stierf;
ik wil om U zijn zonder trots,
ik acht verlies wat ik verwierf.
2 Bewaar mij dat ik roemen zou
dan in mijns Heren Christi dood.
Al wat ik anders noemen zou
is niets bij dit mysterie groot.
3 O angst en liefde, ondereen
vermengd als water en als bloed,
zij wijzen naar het wonder heen
van Hem die op de aarde boet.
4 Het rode bloed, zijn koningskleed
bedekt het schandelijke kruis,
dat wordt door alles wat Hij leed
de levensboom van 't paradijs.
5 En door zijn dood en door zijn bloed
is nu de wereld dood voor mij.
Ik ben gestorven, maar voor goed
van heel de dode wereld vrij.
6 De aarde zelf is veel te klein
voor wie U waarlijk loven wil.
Uw liefde is een groot geheim,
zij vraagt geheel mijn hart en ziel.
Gezang 193
1 O wereld, zie uw leven
hoog aan het kruis geheven,
uw heil zinkt in de dood.
De eersteling van allen
laat stil zich welgevallen
verdrukking, slagen, hoon en spot.
2 Wie heeft U zo geslagen,
waarom moet Gij verdragen
die bitterheid en pijn ?
Gij zijt toch zonder zonde,
toch niet in 't kwaad gebonden
als wij en onze kindren zijn.
3 Ik ben het, ik moest boeten,
met handen en met voeten
genageld aan uw kruis.
O Heere, die uw leven
voor mij hebt prijsgegeven,
gedenk mij in het paradijs.
Gezang 194
1 Dag zo bitter en zo goed
dag waarop het schrift van onze zonden
werd vernietigd, ons geschonden
menszijn werd geboet.
2 Dag zo bitter en zo goed
dag waarop de schuld van onze handen
werd gevorderd, en hun schande
weggedaan voorgoed.
3 Dag zo bitter en zo goed
dag waarop de Heer doornageld boette
voor ons dwalen, onze voeten
waste met zijn bloed.
4 Dag zo bitter en zo goed,
dag waarop de Heer van God verlaten
aan Hem vasthield, ons ten bate -
zie het was zeer goed.
Gezang 195
1 Nu valt de nacht.
Het is volbracht:
de Heer heeft heel zijn leven
voor het menselijk geslacht
in Gods hand gegeven.
2 De wereld gaf
Hem slechts een graf,
zijn wonen was Hem zwerven;
al zijn onschuld werd Hem straf
en zijn leven sterven.
3 Hoe slaapt Gij nu,
die men zo ruw
aan 't kruishout heeft gehangen.
Starre rotsen houden U,
rots des heils, gevangen.
4 't Is goed, o Heer,
Gij hoeft de eer
van God niet meer te staven.
Leggen wij ons bij U neer,
in uw dood begraven.
5 Hoe wonderlijk,
uitzonderlijk
een sabbat is gekomen:
eens voor al heeft Hij het juk
van ons afgenomen.
Gezang 196
1 Den Heer wil ik prijzen
en ere bewijzen,
wiens dappere hand
heeft ruiter en wagen
verdreven, verslagen,
gewenteld in 't zand.
2 De Heer is mijn leven,
de Heer heeft gegeven
zijn lof in mijn mond.
Hij schenkt mij, mijn Koning,
zijn veilige woning,
zijn heilig verbond.
3 Gij overste Rechter,
Gij krachtigste vechter,
uw naam is zo zoet:
o Jesu Gods Zone,
Gij velt van den trone
den drijver verwoed !
4 Maar ons zult Gij planten
als levende planten,
o Heer, in uw hof.
Uw scepter zal blijven,
uw rijk zal beklijven
met eeuwige lof.
5 Gods Zone wilt loven,
Gods Zoon van hier boven
heeft wonder gedaan;
aanhoort deze tijding
en laat de bevrijding
u niet meer ontgaan !
Gezang 197
1 De dag rijst rood in het verschiet,
de hemel zingt het hoogste lied,
de aarde juicht uit alle macht,
de hel barst los in jammerklacht.
2 Omdat de Koning komt en stoot
de deuren open van de dood,
bevrijdend uit de lange nacht,
het volk dat in het duister wacht.
3 Die lag besloten met een steen,
een wacht soldaten erom heen,
stijgt uit het graf en triomfeert
in al zijn pracht. De Heer regeert.
4 Nu zijn de tranen en de pijn
voorbij. De dood zal niet meer zijn.
Een stralende engel kondigt aan:
de Heer is waarlijk opgestaan.
Gezang 198
1 De mond der aarde spreekt
de naam des levens uit,
de zoon der toekomst breekt
de kluisters van de tijd,
2 de dag die was verwacht
eeuwen en eeuwen her
breekt aan en uit de nacht
verrijst de morgenster,
3 het licht straalt uit de grond,
Christus is opgestaan,
de adem van zijn mond
spreekt ons met leven aan,
4 de duisternis verbleekt,
het is hoog aan de tijd,
de Man van Pasen steekt
zijn beide handen uit -
Hij groet zijn Pinksterbruid.
Gezang 199
1 De toekomst van de Heer is daar
en voor zijn voeten uit
gaan vrede en rechtvaardigheid
als bruidegom en bruid.
2 De trouw zal bloeien als een roos
en zie, gerechtigheid
zal uit de hemel moeiteloos
neerdalen in de tijd.
3 Voorwaar, het heil is nu nabij,
uw goedertierenheid.
En vol verwachting zingen wij:
God roept de vrede uit !
4 Sta op, o God, en maak het waar
wat heel uw kerk bezingt:
dat heel uw schepping weer ontwaakt
uit haar betovering.
5 Want groot zijt Gij en daden groot
zijn door uw hand gedaan;
het graan ontkiemt ternauwernood,
het sterft om op te staan.
6 Gij hebt de groeve toegedekt
waarin de korrel viel
om weer te worden opgewekt:
Adam met hart en ziel.
7 Nu is de dag van oogsten daar,
het hoogste van de tijd;
een koning als een korenaar
staat op in majesteit.
Gezang 200
1 Heerlijk verschenen is de dag
waarop ons lied niet zwijgen mag,
want Jezus Christus triomfeert,
Hij die het graf de rug toekeert.
Halleluja.
2 De nacht, de zonde en de dood,
de hel, het leed, de angst, de nood,
dit alles is teniet gedaan,
nu onze Heer is opgestaan.
Halleluja.
3 Die eens de buit was van de dood
en weerloos lag in aarde's schoot,
Hij heeft het licht teruggebracht,
Hij schenkt het leven overmacht.
Halleluja.
4 Heel de aarde, al het schepsel zal
opstaan in 't zonlicht overal;
voorbij is nu de droefenis,
omdat de Heer verrezen is.
Halleluja.
5 Ook wij, wij zetten blij van zin
een stralend halleluja in.
O Christus, die verrezen zijt,
wij prijzen uw aanwezigheid.
Halleluja.
Gezang 201 : 1
O dag van de verrijzenis,
de volken zijn verblijd,
Pasen des Heren, Pasen is 't,
nu Hij ons zelf geleidt,
ons leidt naar 't leven uit de dood
en naar de hemel heen
uit deze aarde en haar nood.
Hij leidt ons, Hij alleen.
 Gez. 201 : 2
O laat ons waarlijk zuiver zijn,
dan zien wij hoe in 't licht,
zo stralend als de zonneschijn
Christus staat opgericht.
Dan horen we als de dag aanbreekt
met bovenaardse gloed,
hoe Christus zelve tot ons spreekt
zeggende: weest gegroet.
 Gez. 201 : 3
De hemel heft het loflied aan,
de aarde is verblijd,
Christus de Heer is opgestaan
in al zijn majesteit.
De wereld die onzichtbaar is,
de wereld die men ziet,
begroeten de verrijzenis
en zingen 't zegelied.
 Gezang 202 : 1
Nu de Heer is opgestaan
loopt alom het leven uit,
breekt de nieuwe lente aan,
roert zich in het groene kruid.
Heel de aarde die ontwaakt,
looft Hem die haar heeft gemaakt
met een jubelend geluid.
 Gez. 202 : 2
Helder wordt de hemel weer,
stralend open overal,
en een zachte zon ziet neer
in ons liefelijke dal,
dat in prille schoonheid blinkt.
Overal in 't rond weerklinkt
vogellied en lofgeschal.
 Gez. 202 : 3
Koning van de koude dood,
trotse vorst, al was weleer
uw geweld ook nog zo groot,
al waart gij der wereld heer,
nu heeft ùit uw bar beleid,
heerst uw ongerechtigheid
over ons geslacht niet meer.
 Gez. 202 : 4
Nu de dood verslagen is,
en voorgoed teniet gedaan,
wordt vervuld het lang gemis
breekt het volle leven aan,
en de mens mag, God zij prijs,
het verloren paradijs
onbekommerd binnengaan.
 Gez. 202 : 5
Jezus Christus gaat vooraan
in zijn koningsheerschappij;
die de dood is doorgegaan
maakt ons allen waarlijk vrij.
Aan de Vader, Zoon en Geest
is de zege, het is feest.
Van zijn liefde zingen wij.
 Gezang 203 : 1
Die in de dood gebonden lag
om ons en onze zonden,
is opgestaan met groot gezag:
Christus heeft overwonnen !
Hij bracht ons het leven weer,
laat ons nu loven God de Heer
en zingen: halleluja !
Halleluja !
 Gez. 203 : 2
Geen die de dood bedwingen kon,
geen enkel mens op aarde;
dat kwam doordat wij man voor man
verstrikt in zonden waren.
Zo kreeg hij ons in zijn macht
en heeft ons in zijn rijk gebracht
en hield ons daar gevangen.
Halleluja !
 Gez. 203 : 3
Toen heeft Gods Zoon ons hulp verschaft.
Hij, als een mens gekomen,
wees zonde en verzoeking af
en heeft de dood ontnomen
al zijn rechtsmacht en geweld;
hij moest de sleutels van de hel
in Christus' handen laten.
Halleluja !
 Gez. 203 : 4
Het was een strijd sinds lang voorzegd,
die dood en leven streden.
Nu is, Godlof, het pleit beslecht:
Christus is onze vrede.
Hij die onze bondgenoot
geworden is, heeft in zijn dood
de dood voor ons verslagen.
Halleluja !
 Gez. 203 : 5
Ziet nu die 't ware Paaslam is,
waarvan wij moeten leven,
die aan het kruis in duisternis
zichzelf heeft prijsgegeven.
Zijn bloed is aan onze deur;
niet langer oefent zijn terreur
de dood, die mensenmoorder.
Halleluja !
 Gez. 203 : 6
Laat ons dan vieren 't hoge feest
dat Christus heeft gegeven,
verheugd van hart en blij van geest, -
Hij immers is ons leven.
Hij is onze zon, ons licht,
op Hem is ons bestaan gericht, -
't is dag voor ons geworden.
Halleluja !
 Gez. 203 : 7
Dit is het maal, hebt Gij gezegd,
der ongezuurde broden.
Wij doen het oude zuurdeeg weg,
gelijk Gij hebt geboden.
Gij zelf wilt tot lafenis
en spijze ons zijn, - o Heer, dat is
genoeg voor dood en leven.
Halleluja !
 Gezang 204 : 1
Jezus Christus, onze Heiland,
heeft de dood overmand.
Ten derden dage
zijn zonde en dood verslagen.
Kyrie eleison.
 Gez. 204 : 2
Zonder zonde is Hij geboren,
droeg voor ons 's Hoogsten toorn;
voor ons gestorven
heeft Hij Gods gunst verworven.
Kyrie eleison.
 Gez. 204 : 3
Nu is alles, zonde en doodsnacht,
leven, heil in zijn macht.
Hij kan behouden,
wie zich Hem toevertrouwden.
Kyrie eleison.
 Gezang 205 : 1
Nu triomfeert de Zoon van God
die is verrezen uit de dood,
halleluja, halleluja,
met grote pracht en heerlijkheid.
Hem zij de lof in eeuwigheid !
Halleluja, halleluja.
 Gez. 205 : 2
Hij heeft de duivel alle macht
ontnomen, hem ten val gebracht.
Halleluja, halleluja.
Hij heeft gelijk een grote held
de boze reddeloos geveld.
Halleluja, halleluja.
 Gez. 205 : 3
Nu doet geen vijand ons meer kwaad;
al dreigt hij ook, het heeft geen baat.
Halleluja, halleluja.
Hij ligt in 't stof, hij heerst niet meer,
wij zijn Gods eigen kindren weer.
Halleluja, halleluja.
 Gez. 205 : 4
O Gij die onze Heiland zijt,
die zondaars uit de dood bevrijdt,
halleluja, halleluja,
om uw genade en liefde leid
ons binnen in uw heerlijkheid.
Halleluja, halleluja.
 Gez. 205 : 5
Voor wie vertrouwen op uw woord
ontsluit Gij zelf de donkre poort.
Halleluja, halleluja.
Zo laat ons dan uit alle macht
lofzingen Hem, wiens heil ons wacht:
halleluja, halleluja.
 Gez. 205 : 6
Aan God de Vader in zijn troon,
aan Christus, zijn geliefde Zoon,
halleluja, halleluja,
en aan de Geest zij toegewijd
lof, dank en eer in eeuwigheid.
Halleluja, halleluja.
 Gezang 206 : 1
Komt drinken wij tot lafenis
de nieuwe drank die leven is,
zij wordt niet door een wonder Gods
gedwongen uit de dode rots.
 Gez. 206 : 2
Zij is de bron, het leven zelf,
ontspringend uit het grafgewelf,
Christus, de levende fontein,
waarin wij allen zalig zijn.
 Gez. 206 : 3
In alle dingen opgericht,
door alles heen dringt hemels licht,
de schepping heft het feestlied aan
want Christus is thans opgestaan.
 Gez. 206 : 4
Gisteren was ik met U dood,
o Christus, in dit morgenrood
word ik met U weer opgewekt
daar Gij de uwen tot U trekt.
 Gez. 206 : 5
O Christus, ik die gistren pas
met U aan 't kruis gehangen was,
laat heden tot uw lof en prijs
mij bij U zijn in 't paradijs.
 Gezang 207 : 1
Hoort aan, gij die Gods kindren zijt:
der heemlen hoogste majesteit
verrees vandaag in heerlijkheid. Halleluja.
 Gez. 207 : 2
De drie Maria's daalden af
vroeg in de schemer naar het graf,
met zalf, waar elk haar liefde in gaf. Halleluja.
 Gez. 207 : 3
Door Magdalena's angstig woord
zijn twee disciplen aangespoord
en haastten ademloos zich voort. Halleluja.
 Gez. 207 : 4
Johannes is over het veld
sneller dan Petrus voortgesneld,
om zelf te zien wat werd gemeld. Halleluja.
 Gez. 207 : 5
De vrouwen, naar het graf gegaan,
zegde een witte engel aan,
dat nu de Heer was opgestaan. Halleluja.
 Gez. 207 : 6
Aan de discipelen bijeen
was 't Christus zelve die verscheen
en vrede wenste als voorheen. Halleluja.
 Gez. 207 : 7
't Bericht werd Thomas ook gedaan.
Hij hoorde het vol twijfel aan
dat Jezus zou zijn opgestaan. Halleluja.
 Gez. 207 : 8
- Zie, Thomas, mijn doorboorde zij,
mijn handen, voeten allebei,
en twijfel niet, geloof in Mij. Halleluja.
 Gez. 207 : 9
De wond van spijker en van speer
zag hij en twijfelde niet meer,
maar stamelde: mijn God en Heer. Halleluja.
 Gez. 207 : 10
Zalig wie niet getwijfeld heeft,
niet ziet en toch zich overgeeft,
zijn deel is dat hij eeuwig leeft. Halleluja.
 Gez. 207 : 11
Wij vieren 't feest van Pasen weer,
en brengen alle lof en eer
aan onze opgestane Heer. Halleluja.
 Gez. 207 : 12
Voor alles wat Hij heeft gedaan
roepen wij God ootmoedig aan,
nu onze Heer is opgestaan. Halleluja.
 Gezang 208 : 1
De Heer is waarlijk opgestaan,
halleluja, halleluja,
de nacht des doods voorbijgegaan.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 2
Wanneer Hij niet was opgestaan,
halleluja, halleluja,
dan zou de wereld zijn vergaan.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 3
Maar nu Hij overwonnen heeft,
halleluja, halleluja,
nu loven wij de Heer die leeft.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 4
Drie vrouwen namen specerij,
halleluja, halleluja,
vroeg in de morgen kwamen zij.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 5
Zij naderden bezorgd het graf,
halleluja, halleluja.
`Wie wentelt straks de steen ons af?'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 6
Maar zie, de steen was weggedaan,
halleluja, halleluja.
Een engel sprak de vrouwen aan:
halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 7
`Weest niet bevreesd, verheugt u zeer,
halleluja, halleluja,
Hij, die gij zoekt, is hier niet meer.'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 8
`Ach goede engel, zeg mij dan,
halleluja, halleluja,
waar ik mijn Meester vinden kan.'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 9
`Uw Heer, die hier gebonden lag,
halleluja, halleluja,
verrees op deze heilge dag.'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 10
`Wanneer Hij dan verrezen is,
halleluja, halleluja,
wijs, engel, ons waar Jezus is.'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 11
`Hier was zijn rustplaats, komt en ziet,
halleluja, halleluja,
verblijdt u - 't graf behield Hem niet.'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 12
`Mijn hart is nog vol angst en pijn,
halleluja, halleluja,
hoe zou ik blijde kunnen zijn ?'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 13
`Aanschouwt de windsels in het graf,
halleluja, halleluja,
die Jozef Hem als doodskleed gaf.'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 14
`Wij zien het vol verbazing aan,
halleluja, halleluja,
zeg ons: waarheen is Hij gegaan ?'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 15
`Naar Galil‚a richt uw voet,
halleluja, halleluja,
daar wordt gij door uw Heer begroet.'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 16
`Heb dank, o engel, voor uw woord,
halleluja, halleluja,
wij haasten ons, dat elk het hoort.'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 17
`Zegt Petrus: Hij is opgestaan !
Halleluja, halleluja.
Zegt het al zijn disciplen aan.'
Halleluja, halleluja.
 Gez. 208 : 18
Nu klinkt alom de roep voortaan:
halleluja, halleluja,
`de Heer is waarlijk opgestaan !'
Halleluja, halleluja !
 Gez. 208 : 19
Verblijdt u met ons allen saam,
halleluja, halleluja,
lofzingt de Heer en prijst zijn naam !
Halleluja, halleluja !
 Gezang 209 : 1
Nu moet gij allen vrolijk zijn.
De bomen zingen in de tuin,
het lege graf verzwijgt het niet,
de mond geopend voor het lied, halleluja !
 Gez. 209 : 2
De loze woorden zijn verstomd,
de wereld die op adem komt
zingt met de vogels in de lucht
dat nu de nacht is weggevlucht, halleluja !
 Gez. 209 : 3
Geen vlammend zwaard verspert de weg,
de engel die het voerde zegt,
dat alle leed geleden is
omdat de Heer verrezen is, halleluja !
 Gez. 209 : 4
Hij heeft het zegel weggedaan,
nu kunnen wij zijn woord verstaan,
zijn graf is als een open boek,
de windsels liggen in de hoek, halleluja !
 Gez. 209 : 5
O dood, die Hem ontkomen liet,
Hij neemt bezit van uw gebied,
zijn heerschappij gaat in en uit
door al de deuren die men sluit, halleluja !
 Gez. 209 : 6
Wij willen zingen dat Hij leeft,
Hij leeft die God gehoorzaamd heeft,
zijn graf staat ledig in de tijd,
het is een mond vol zaligheid, halleluja !
 Gez. 209 : 7
O goede engel bij het graf,
de lente lost de winter af,
bewaak het jonge groen en wijs
de ingang van het paradijs, halleluja !
 Gezang 210 : 1
Sta op ! - Een morgen ongedacht,
Gods dag is aangebroken,
er is in één bewogen nacht
een nieuwe lente ontloken.
Het leven brak door aarde en steen,
uit alle wondren om u heen
spreekt, dat God heeft gesproken.
 Gez. 210 : 2
Hij heeft gezegd: Gij mens, kom uit,
open uw dode oren;
kom uit het graf dat u omsluit,
kom uit en word geboren !
Toen heeft zich in het vroegste licht
de nieuwe Adam opgericht,
ons allen lang tevoren.
 Gez. 210 : 3
Al wat ten dode was gedoemd
mag nu de hoop herwinnen;
bloemen en vogels, - alles roemt
Hem als in den beginne.
Keerde de Heer der schepping weer,
dan is het tevergeefs niet meer
te bloeien en te minnen.
 Gez. 210 : 4
Sta op ! - Hij gaat al voor ons uit,
de schoot van 't graf ontkomen.
De morgen is vol nieuw geluid, -
werp af uw boze dromen.
Waar Hij, ons Hoofd, is voorgegaan,
is voor het lichaam nu vrij baan
naar een bestaan volkomen.
 Gezang 211 : 1
Christus is opgestanden
al uit der moordenaars handen.
Dus willen wij allen vrolijk zijn,
Christus zal onze trooster zijn.
Kyrieleis.
 Gez. 211 : 2
Al zijn wij Gods gevangen,
naar Christus is ons verlangen.
Het kruis dat moeten wij dragen,
zullen wij Christus behagen.
Kyrieleis.
 Gez. 211 : 3
Christus heeft geleden,
Hij heeft voor ons gestreden,
de vijand is verwonnen,
de dood heeft Hij verslonden.
Kyrieleis
 Gez. 211 : 4
Christus is nedergestegen,
Hij heeft victorie verkregen.
Hij is ons allen een Medicijn,
Christus zal onze Verlosser zijn.
Kyrieleis.
 Gez. 211 : 5
Christus is nu verrezen,
dus willen wij vrolijk wezen.
De dood heeft verloren haren naam.
Christus verlost ons al te saam.
Kyrieleis.
Halleluja,
halleluja,
halleluja.
 Gezang 212 : 1
Halleluja, de blijde toon,
halleluja,
wordt nu gezongen zoet en schoon,
halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gez. 212 : 2
Waar dat ik sta of dat ik ga,
halleluja,
mijn ziel, die zingt halleluja,
halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gez. 212 : 3
Dit is de grote, blijde dag,
halleluja,
die David in de geest voorzag,
halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gez. 212 : 4
Hemel en aarde zijn verheugd,
halleluja,
de heilge Kerk smaakt ook die vreugd,
halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gez. 212 : 5
Want onze Heer en Koning groot
halleluja,
is nu verrezen uit de dood,
halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gez. 212 : 6
Die stervend ons het leven gaf,
halleluja,
verrees in glorie uit het graf,
halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gez. 212 : 7
Of nu de satan raast en tiert,
halleluja,
de leeuw uit Juda zegeviert,
halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gez. 212 : 8
Daar boven in des hemels troon,
halleluja,
daar zingt men ongemeen en schoon,
halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gezang 213 : 1
Lof zij God in de hoogste troon,
lof zij zijn eengeboren Zoon,
die voor ons droeg der zonde loon.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gez. 213 : 2
Des morgens op de derde dag,
toen voor het graf de steen nog lag,
verrees de Heer op Gods gezag.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gez. 213 : 3
De engel sprak: Houdt moed, vreest niet,
ik ken de bron van uw verdriet:
gij zoekt uw Heer, - Hij is hier niet.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gez. 213 : 4
Hij is verrezen en Hij leeft.
De dood heeft voor het eerst gebeefd.
Komt, ziet waar Hij gelegen heeft.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gez. 213 : 5
Nu bidden wij U, Zoon van God,
omdat Gij opstond uit de dood,
geef ons nu uw genade groot,
- halleluja, halleluja, halleluja ! -
 Gez. 213 : 6
opdat wij, vrolijk en bevrijd,
lofzingen in der eeuwigheid
uw lieve naam gebenedijd.
Halleluja, halleluja, halleluja !
 Gezang 214 : 1
O morgen van verblijden,
o dageraad, o licht !
Zie, na de nacht van lijden
toont God zijn aangezicht.
Hij, machteloos geknecht,
als wij in 't graf gelegd,
blijkt in zijn onmacht sterk
en doet een heerlijk werk.
 Gez. 214 : 2
Hij was in 't graf gedreven,
de vijand juicht en lacht, -
geen nood, het duurt maar even,
want Hij verrijst met macht
en in de morgen luid
roept Hij de zege uit
en zwaait in 't veld vooraan
de overwinningsvaan.
 Gez. 214 : 3
O, nu ik mocht aanschouwen,
uw overwinningsfeest,
kan mij niet meer benauwen
het duister van mijn geest.
Ik zal vol goede moed
behouden 't kostbaar goed,
dat mij verworven heeft
de Heer die eeuwig leeft.
 Gez. 214 : 4
Met Hem ben ik in vrede;
Hij noemt mij met zijn naam.
Ik ben een van zijn leden,
waar Hij ging kan ik gaan.
Daar leidt Hij zelve mij,
waar ik ben, daar is Hij.
't Zij wereld, dood of hel,
Hij is mijn metgezel.
 Gez. 214 : 5
Nu leidt de weg naar boven.
Ik volg Hem op de voet.
Geen vijand kan mij roven
uit zijn verkoren stoet.
Woede wat woeden kan,
de Heer dekt man voor man.
Gij die mij schaden wilt,
mijn Heiland is mijn schild !
 Gez. 214 : 6
Nu brengt Hij zonder dralen
mij aan de hemelpoort.
In al der wereld talen
staat daar gegrift het woord:
wie met Hem zijn gehoond,
die worden hier gekroond;
wie stierven met de Heer,
die komen hier tot eer.
 Gezang 215 : 1
Christus, onze Heer, verrees,
halleluja !
Heilge dag na angst en vrees,
halleluja !
Die verhoogd werd aan het kruis,
halleluja,
bracht ons in Gods vrijheid thuis,
halleluja !
 Gez. 215 : 2
Prijst nu Christus in ons lied,
halleluja,
die in heerlijkheid gebiedt,
halleluja,
die aanvaardde kruis en graf,
halleluja,
dat Hij zondaars 't leven gaf,
halleluja !
 Gez. 215 : 3
Maar zijn lijden en zijn strijd,
halleluja,
heeft verzoening ons bereid,
halleluja !
Nu is Hij der heemlen Heer,
halleluja !
Englen juublen Hem ter eer,
halleluja !
 Gezang 216 : 1
Laat groot en klein
nu vrolijk zijn,
jubelend God dank bewijzen.
Laat al wie 't woord
des levens hoort
Vader en Zoon nu lofprijzen.
Want Hij, in wie
ons heil is, zie,
die dood was leeft:
de Vader heeft
zijn Zoon voor ons doen verrijzen.
 Gez. 216 : 2
Juich dan en zing !
Hij, de Eersteling
heeft onze vijand bedwongen,
is sterk en groot
dwars door de dood
tot in Gods rijk doorgedrongen.
Wie bij Hem hoort
mag door die poort
achter Hem aan
ten leven gaan, -
Hij heeft de zege bedongen.
 Gez. 216 : 3
Lof, dank en eer
zij onze Heer,
zegent zijn naam te allen tijde !
Gij christnen, laat
uw woord en daad
zijn overwinning belijden.
Dan zullen wij
zijn zoals Hij
en na de nood
van graf en dood
eeuwig in Hem ons verblijden.
Gezang 217 : 1
Jezus leeft en ik met Hem !
Dood, waar is uw schrik gebleven ?
Hem behoor ik en zijn stem
roept ook mij straks tot het leven,
opdat ik zijn licht aanschouw, -
dit is al waar ik op bouw.
 Gez. 217 : 2
Jezus leeft ! Hem is het rijk
over al wat is gegeven.
En ik zal, aan Hem gelijk,
eeuwig heersen, eeuwig leven.
God blijft zijn beloften trouw, -
dit is al waar ik op bouw.
 Gez. 217 : 3
Jezus leeft ! Hem is de macht.
Niets kan mij van Jezus scheiden.
Hij zal, als de vorst der nacht
mij tenakomt, voor mij strijden.
Drijft de vijand mij in 't nauw, -
dit is al waar ik op bouw.
 Gez. 217 : 4
Jezus leeft ! Nu is de dood
mij de toegang tot het leven.
Troost en kracht in stervensnood
zal de Levende mij geven,
als ik stil Hem toevertrouw:
`Gij zijt al waar ik op bouw !'
 Gezang 218 : 1
Ik zeg het allen, dat Hij leeft,
dat Hij is opgestaan,
dat met zijn Geest Hij ons omgeeft
waar wij ook staan of gaan.
 Gez. 218 : 2
Ik zeg het allen, en de mond
van allen zegt het voort,
tot over 't ganse wereldrond
de nieuwe morgen gloort.
 Gez. 218 : 3
Nu schijnt ons deze wereld pas
der mensen vaderland:
een leven dat verborgen was
ontvangen we uit zijn hand.
 Gez. 218 : 4
Tenonder ging de sterke dood,
tenonder in de vloed;
nu straalt ons in het morgenrood
zijn toekomst tegemoet.
 Gez. 218 : 5
De donkre weg die Hij betrad
komt uit in 't hemelrijk,
en wie Hem volgen op dat pad,
worden aan Hem gelijk.
 Gez. 218 : 6
Wees nu, wie rouw draagt, eens voor al
getroost en wanhoop niet:
een weerzien zonder einde zal
verzoeten uw verdriet.
 Gez. 218 : 7
Nu is op aard geen goede daad
meer tevergeefs gedaan,
want wat gij goed doet is als zaad,
dat heerlijk op zal gaan.
 Gez. 218 : 8
't Is feest, omdat Hij bij ons is,
de Heer die eeuwig leeft
en die in zijn verrijzenis
alles herschapen heeft.
 Gezang 219 : 1
Zingt ten hemel toe,
juicht en jubelt Gode,
want Hij wordt niet moe
voor ons uit te gaan
als een vuur vooraan
levenden en doden !
 Gez. 219 : 2
Christus onze Heer
is voor ons gestorven
en Hij daalde neer
in het doodsgebied,
deed de dood te niet
in de nieuwe morgen.
 Gez. 219 : 3
Als een ster zal Hij
boven ons hoofd stralen,
ja, Hij maakt ons vrij
uit het doodsgeding,
uit de wisseling
van de lotgevallen.
 Gez. 219 : 4
Maatslag der natuur,
kringloop der getijden,
luistert naar het uur
dat zijn liefde slaat,
Hij kwam ons te baat,
Hij zal ons bevrijden !
 Gez. 219 : 5
Pasen is de dag,
dat de dove lippen
van het stomme graf
Hem, het woord van God,
uit de zwarte dood
in het leven riepen.
 Gez. 219 : 6
Daarom, zingt Hem toe !
Hij is onze Heiland.
Wordt zijn lof niet moe !
God is opgestaan
om de hand te slaan
aan de oude vijand.
 Gezang 220 : 1
Zingt nu de Heer ! Hij zag ons aan,
maakte de nacht tot morgen.
Hij die ons riep in 's Vaders naam,
heeft ons bevrijd van zorgen.
 Gez. 220 : 2
Diep in de donkre aarde ging
't lichaam van onze Heere
om als het woord der opstanding
levend terug te keren.
 Gez. 220 : 3
Als een verweeuwde zat de kerk,
treurende om haar Heiland,
maar in het graf deed Hij zijn werk,
streed met de laatste vijand.
 Gez. 220 : 4
Sion, in bitter zielsverdriet,
kon nog alleen maar klagen,
en in haar huis klonk leed voor lied,
werden tot nacht de dagen.
 Gez. 220 : 5
Zingt nu de Heer ! Hij is getrouw.
Ook als wij niet meer hopen,
bloeien aan dorens van de rouw
lachend de rozen open.
 Gez. 220 : 6
't Woord was in onze mond verstomd,
lag als een bleke dode.
Godlof, de Geest des Heren komt
en heeft het graf ontsloten.
 Gez. 220 : 7
Zingt het de hoge hemel rond !
't Woord aan de dood ontsprongen
werd weer een kracht in onze mond,
brandend met vuren tongen.
 Gez. 220 : 8
Christengemeente, jubelt nu !
Dit zijn u goede dagen.
Hemelse englen zullen u
hier op de handen dragen.
 Gez. 220 : 9
Jubelt, want die in aarde lag,
zit op de troon verheven !
Jubelt, want elke blijde dag
is ons zijn woord tot leven !
 Gezang 221 : 1
Wees gegroet, gij eersteling der dagen,
morgen der verrijzenis,
bij wiens licht de macht der hel verslagen
en de dood vernietigd is !
Heere Jezus, trooster aller smarten,
zon der wereld, schijn in onze harten,
deel ons zelf de voorsmaak mee
van der zaalgen sabbatsvreê !
 Gez. 221 : 2
Op uw woord, o Leven van ons leven,
werpen wij het doodskleed af !
Door de kracht uws Geestes uitgedreven,
treden we uit ons zondengraf.
Leer ons daaglijks, leer ons duizendwerven,
in uw kruisdood meegekruisigd sterven,
en herboren - opgestaan,
achter U ten hemel gaan !
 Gez. 221 : 3
In uw hoede zijn wij wŠl geborgen,
en schoon eerlang 't oog ons breek',
open gaat het op de grote morgen
na deez' aardse lijdensweek.
Welk een dag der ruste zal dat wezen,
als we onsterflijk, uit de dood verrezen,
knielen voor uw dankaltaar !
Amen, Jezus, maak het waar !
 Gezang 222 : 1
Jezus is ons licht en leven !
Hij, die, aan het kruis geheven,
met zijn bloed ons heeft gekocht,
heeft nu vorstlijk overmocht.
Hij kan niet gebonden wezen;
als een held is Hij verrezen !
Halleluja ! Halleluja !
 Gez. 222 : 2
Hij heeft ridderlijk gestreden,
hel en duivel neergetreden;
woedt de vijand nog zo zeer,
schaden kan hij ons niet meer.
Sion moet Hem dank bewijzen
en met luider stemme prijzen.
Halleluja ! Halleluja !
 Gez. 222 : 3
't Leven heeft de dood verslonden;
wat geboeid is, wordt ontbonden.
Dood, waar is uw overmacht,
waar uw prikkel, waar uw kracht ?
's Heren vrijgekochten hopen,
want de hemel gaat hun open.
Halleluja ! Halleluja !
 Gezang 223 : 1
De aarde is vervuld
van goedertierenheid,
van goddelijk geduld
en goddelijk beleid.
 Gez. 223 : 2
Gods goedheid is te groot
voor het geluk alleen,
zij gaat in alle nood
door heel het leven heen.
 Gez. 223 : 3
Zij daalt als vruchtbaar zaad
tot in de groeve af
omdat zij niet verlaat
wie toeven in het graf.
 Gez. 223 : 4
Omdat zij niet vergeet
wie godverlaten zijn:
de wereld hemelsbreed
zal goede aarde zijn.
 Gez. 223 : 5
De sterren hemelhoog
zijn door dit zaad bereid
als dienaars tot de oogst
der goedertierenheid.
 Gez. 223 : 6
Het zaad der goedheid Gods,
het hoge woord, de Heer,
valt in de voor des doods,
valt in de aarde neer.
 Gez. 223 : 7
Al gij die God bemint
en op zijn goedheid wacht,
de oogst ruist in de wind
als psalmen in de nacht.
 Gezang 224 : 1
Kondigt het jubelend aan,
laat het de windstreken horen,
doet het de aarde verstaan:
God heeft ons wedergeboren !
 Gez. 224 : 2
Zingt met een juichende stem,
ademt weer opgetogen,
dit is Jeruzalem,
ere zij God in den hoge !
 Gez. 224 : 3
Hier heeft de Heer ons geleid,
hier doet Hij Israël wonen
uit de ellende bevrijd,
God zal het lijden ons lonen.
 Gez. 224 : 4
Wandelend in de woestijn
hebben wij water gevonden
springende als een fontein,
bronnen geslagen als wonden.
 Gez. 224 : 5
Overvloed, overvloed Gods,
sprengen van water en leven,
bloed uit de flank van de rots,
water en bloed om het even;
 Gez. 224 : 6
daaruit ontspringt ons bestaan,
zo zijn wij wedergeboren !
Kondigt het jubelend aan,
laat heel de wereld het horen !
 Gezang 225 : 1
Zingt voor de Heer een nieuw gezang !
Hij laaft u heel uw leven lang
met water uit de harde steen.
Het is vol wondren om u heen.
 Gez. 225 : 2
Hij gaat u voor in wolk en vuur,
gunt aan uw leven rust en duur
en geeft het zin en samenhang.
Zingt dan de Heer een nieuw gezang !
 Gez. 225 : 3
Een lied van uw verwondering
dat nòg uw naam niet onderging,
maar weer opnieuw geboren is
uit water en uit duisternis.
 Gez. 225 : 4
De hand van God doet in de tijd
tekenen van gerechtigheid.
De Geest des Heren vuurt ons aan
de heilge tekens te verstaan.
 Gez. 225 : 5
Wij zullen naar zijn land geleid
doorleven tot in eeuwigheid
en zingen bij zijn wederkeer
een nieuw gezang voor God de Heer.
 Gezang 226 : 1
Gij die der sterren schepper zijt,
met eeuwig licht uw kindren leidt,
o Christus, die de mensen redt,
hoor naar ons innig smeekgebed.
 Gez. 226 : 2
Opdat de wereld niet vergaat
door 't duivelse bedrog en kwaad,
geeft Gij Uzelf in liefdespijn,
en wordt haar milde medicijn.
 Gez. 226 : 3
Gij draagt aan 't harde kruis gehecht
de zonden van de wereld weg,
o kind der maagd dat tot ons kwam
als onbezoedeld offerlam.
 Gez. 226 : 4
Voor uw immense majesteit
buigt alle knie zich wijd en zijd,
buigt aarde en hemel zich ter neer
en dient U op uw wenken, Heer.
 Gez. 226 : 5
Wanneer Gij zetelt ten gericht
ten laatste dage in het licht,
wij bidden U dat Gij ons wilt,
o Rechter, schutten met uw schild.
 Gez. 226 : 6
Lof, eer en macht en majesteit
zij God de Vader toegewijd,
en God de Zoon en God de Geest,
zoals het immer is geweest.
 Gezang 227 : 1
Gij maakt ons, Jezus, waarlijk vrij,
U minnen, U begeren wij,
God die ons aller Schepper zijt
en mens in 't kernpunt van de tijd.
 Gez. 227 : 2
Hoe heeft de liefde U vervuld,
Gij neemt op U ons aller schuld,
de wrede dood hebt Gij doorstaan,
van ons het sterven weggedaan.
 Gez. 227 : 3
Gij breekt de poort der hel met macht
en voert gevangnen uit de nacht
in zege naar het zalig land
en zetelt aan Gods rechterhand.
 Gez. 227 : 4
Uw grote liefde drijv' U aan,
vergeef het kwaad door ons gedaan,
verzadig ons door 't lieflijk licht
van uw genadig aangezicht.
 Gez. 227 : 5
Ja Gij moet onze blijdschap zijn,
ons loon voor eeuwig, licht en rein.
Gij hooggeloofd in eeuwigheid
zijt onze eer en heerlijkheid.
 Gezang 228 : 1
Ten hemel opgevaren is, halleluja,
Christus die Heer en Koning is, halleluja.
 Gez. 228 : 2
Nu zit Hij aan Gods rechterhand, halleluja,
heerst over hemel, zee en land, halleluja.
 Gez. 228 : 3
Zie nu hoe in vervulling gaat, halleluja,
wat in de psalm geschreven staat, halleluja.
 Gez. 228 : 4
De Heer verleent zijn majesteit, halleluja,
aan Davids Zoon in eeuwigheid, halleluja.
 Gez. 228 : 5
Nu stijgt ons loflied op en eert, halleluja,
de Heere Christus die regeert, halleluja.
 Gez. 228 : 6
De heilige Drievuldigheid, halleluja,
zij lof en prijs in eeuwigheid, halleluja.
 Gezang 229 : 1
De dag van onze Vorst brak aan.
Zie, Gods gezalfde Koning
gaat tot zijn hemelwoning
Hoe zal Hij in zijn schoonheid staan
omstraald van morgenlicht
voor 's Vaders aangezicht.
 Gez. 229 : 2
Hij heeft, van dood en graf ontdaan,
het leven weergenomen.
Nu is zijn uur gekomen;
Gods paradijs zal opengaan
en heel de hemel wijd
weerkaatst zijn heerlijkheid.
 Gez. 229 : 3
De Vader stelt Hem in de troon
als Christus en als Heere,
bekleed met macht en ere.
De heerschappij is aan de Zoon,
wiens goddelijk geweld
de laatste vijand velt.
 Gez. 229 : 4
Wie kan zijn hoog en heilig recht
ter wereld ooit verbreken ?
Wie zal Hem tegenspreken,
die voor zijn kerk het pleit beslecht
en haar na strijd en kruis
voert in het vaderhuis.
 Gez. 229 : 5
O, Heer, die onze Koning zijt,
laat niets uw rijk verhindren,
en open voor uw kindren
de poorten van uw woning wijd.
Laat, met uw feestkleed aan
ons tot uw bruiloft gaan.
 Gezang 230 : 1
Overwinnaar, grote Koning,
alle heemlen zijn te klein,
nu Gij weerkeert naar uw woning,
intocht houdt in uw domein.
Zou ik, Heere, dan niet juichen,
zou ik, stervling, mij niet buigen
nu Gij, hoogste Majesteit,
U verheft in heerlijkheid ?
 Gez. 230 : 2
Zie ik U ten hemel varen,
held van God, gekroond weldra,
ingehaald door blijde scharen
englen, roepend: Gloria !, -
zou ik, Heer, mij dan niet buigen,
zou ik niet van vreugde juichen,
nu het hemels feest begon,
nu mijn Koning overwon ?
 Gez. 230 : 3
Overal, o Zon der zonnen,
straalt Gij in uw heerlijkheid
en voedt met uw licht de bronnen
van de lichten wijd en zijd.
Glansrijk zijt Gij opgestegen,
't hemels welkom klinkt U tegen,
alle heilgen roepen luid
't hemelse hosanna uit.
 Gez. 230 : 4
Zou ik, Heer, uw kelk niet drinken,
nu ik zo uw glorie zie ?
Zou mij ooit de moed ontzinken,
nu ik uw victorie zie ?
Koning, ik wil U vertrouwen,
nood noch dood kan mij benauwen,
slechts voor U, Heer hooggeloofd,
buig ik mij, buig ik het hoofd.
 Gez. 230 : 5
Doe uw Geest ook in mij werken,
schenk mij uw genade nu,
opdat eindlijk ook de sterke
vijand in mij buigt voor U.
Hef uw scepter, Heer der heren,
overal moet Gij regeren,
geef uw heerlijk rijk ruim baan,
maak ook mij uw onderdaan.
 Gez. 230 : 6
Laat Gij mij nog langer hopen ?
Doe wat ik van U begeer !
Zie, ik stel de poorten open
van mijn hart, - treed binnen, Heer.
Kom, o kom, Gij Vorst der ere,
ook bij mij moet Gij inkeren,
onderwerp wat u nog tart
en wees koning in mijn hart !
 Gezang 231 : 1
Wij knielen voor uw zetel neer,
wij, Heer, en al uw leden,
en eren U als onze Heer
met liedren en gebeden.
Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot,
voor U, o Godsgetuige,
o Eerstgeboren' uit de dood
zich diep eerbiedig buige !
 Gez. 231 : 2
Die ons, gereinigd door uw bloed,
tot priesters hebt verheven,
en ons de hoge rang, de moed
van koningen gegeven,
U zij de roem, U zij de lof,
U de eerkroon opgedragen !
Geheel de aard' en 't hemelhof
moet van uw eer gewagen.
 Gez. 231 : 3
U, die als Heer der heerlijkheid
verreest tot heil der volken,
verwachten wij in majesteit
eens weder op de wolken.
Hij komt, elks oog zal Hem dan zien,
ook die Hem heeft doorsteken !
Elk zal Hem juichend hulde biên
of om ontferming smeken.
 Gez. 231 : 4
Hoe ras of traag de tijd verdwijnt,
die dag zal zeker komen.
Het licht, dat aan de kim verschijnt,
wordt reeds van ver vernomen.
Ja, halleluja, ja Hij komt !
Juicht, mensen, englen, samen.
Juicht met een vreugd, die 't al verstomt,
juicht allen ! Amen, amen !
 Gezang 232 : 1
Gij, Jezus Christus, opgestegen
tot hoogste heerlijkheid,
blijft ons nabij op onze wegen;
U zij de lof gewijd.
Uw weg ging voort door smaad en dood;
o Heer die ons uw lichaam bood
als 't levensbrood.
 Gez. 232 : 2
Gij, 's Vaders Zoon, ten troon verheven,
betoont uw majesteit,
belooft voor ons verloren leven
behoud in eeuwigheid.
Gij zijt de doodspoort doorgegaan;
als overwinnaar opgestaan,
naamt Gij ons aan.
 Gez. 232 : 3
Nog is uw heerlijkheid verborgen,
maar ons geloof vertrouwt,
dat eenmaal op de eeuwge morgen
uw macht het veld behoudt.
Gij, kracht, verhuld in brood en wijn,
wilt onze eeuwge spijze zijn
en maakt ons rein.
 Gez. 232 : 4
Heer, open ons genadig de ogen
en doe ons door uw Geest
het licht zien en uw naam verhogen,
voor 't oordeel onbevreesd.
Ten troon verheven, ons nabij,
staat Gij ons in de strijd terzij.
Mijn kracht zijt Gij.
 Gezang 233 : 1
Heer, komt in deze tijd
uw heerschappij,
het einde van de strijd,
de stad waar vrij,
uit boze droom ontwaakt,
de mensen wonen,
tot één gezin gemaakt,
Gods dochters en Gods zonen ?
 Gez. 233 : 2
Heer, gaat Gij van ons heen,
in deze tijd ?
Vermaakt Gij ons alleen
uw dienstbaarheid ?
Laat Gij ons dan voorgoed
in hoop en vrezen
en mag uw vredegroet
het laatste woord niet wezen ?
 Gez. 233 : 3
Uit uw verborgenheid
hebt Gij vervuld
het perk van deze tijd
met Gods geduld.
Uw woord doet telkens weer
de harten branden.
Gij blijft nabij, o Heer,
met zegenende handen.
 Gez. 233 : 4
Gedreven door de Geest
gaan wij getroost
de weg van alle vlees,
die onverpoosd
de Zoon des mensen gaat,
te allen tijde,
tot Hij weer voor ons staat,
zoals Hij van ons scheidde.
 Gezang 234 : 1
Al heeft Hij ons verlaten,
Hij laat ons nooit alleen.
Wat wij in Hem bezaten
is altijd om ons heen
als zonlicht om de bloemen,
een moeder om haar kind.
Teveel om op te noemen
zijn wij door Hem bemind.
 Gez. 234 : 2
Al is Hij opgenomen,
houd in herinnering,
dat Hij terug zal komen,
zoals Hij van ons ging.
Wij leven van vertrouwen,
dat wij zijn majesteit
van oog tot oog aanschouwen
in alle eeuwigheid.
 Gezang 235 : 1
In bidden en in smeken,
maak onze harten één.
Wij hunkren naar een teken,
o, laat ons niet alleen.
De Heiland is getreden
aan 's Vaders rechterhand:
wij wachten hier beneden
de gaven van zijn hand.
 Gez. 235 : 2
Wijd open staan de deuren,
nu is de toegang vrij.
Voor wie verweesd hier treuren
is Jezus' hulp nabij.
Al dreigen nog gevaren,
al wacht ons kruis en strijd,
de Geest zal ons bewaren,
de Geest, die troost en leidt.
 Gezang 236 : 1
De jaarkring brengt ons in zijn keer
de allerschoonste vreugde weer,
omdat de Geest des Heren wordt
op zijn disciplen uitgestort.
 Gez. 236 : 2
Vlammen die op hun hoofden staan,
nemen de vorm van tongen aan,
opdat zij rijk aan woorden zijn
en vol van liefde, sterk en rein.
 Gez. 236 : 3
De menigte der volken beeft
omdat hun taal voor allen leeft.
Men schimpt: zij zijn vol zoete wijn,
die door de Geest bevleugeld zijn.
 Gez. 236 : 4
Juist vijftig dagen na het feest
van Pasen kwam de Heilge Geest,
de spanne tijds van ouds gesteld,
waarop de wet der vrijheid geldt.
 Gez. 236 : 5
Wij buigen ons ootmoedig neer,
en bidden U, getrouwe Heer,
geef dat vandaag ook ons doorstraalt
de Geest die van de hemel daalt.
 Gez. 236 : 6
Wanneer het hart geheiligd is
vervul het met uw lafenis,
scheld Gij ons onze schulden kwijt
en geef ons vrede in deze tijd.
 Gez. 236 : 7
Wij roepen God de Vader aan,
de Zoon, uit 't graf weer opgestaan,
de Heilge Geest, die ons geleidt,
van eeuwigheid tot eeuwigheid.
 Gezang 237 : 1
Kom Schepper, Geest, daal tot ons neer,
houd Gij bij ons uw intocht, Heer;
vervul het hart dat U verbeidt,
met hemelse barmhartigheid.
 Gez. 237 : 2
Gij zijt de gave Gods, Gij zijt
de grote Trooster in de tijd,
de bron waaruit het leven springt,
het liefdevuur dat ons doordringt.
 Gez. 237 : 3
Gij schenkt uw gaven zevenvoud,
o hand die God ten zegen houdt,
o taal waarin wij God verstaan,
wij heffen onze lofzang aan.
 Gez. 237 : 4
Verlicht ons duistere verstand,
geef dat ons hart van liefde brandt,
en dat ons zwakke lichaam leeft
vanuit de kracht die Gij het geeft.
 Gez. 237 : 5
Verlos ons als de vijand woedt,
geef, Heer, de vrede ons voorgoed.
Leid Gij ons voort, opdat geen kwaad,
geen ongeval ons leven schaadt.
 Gez. 237 : 6
Doe ons de Vader en de Zoon
aanschouwen in de hoge troon,
o Geest, van beiden uitgegaan,
wij bidden U gelovig aan.
 Gezang 238 : 1
Kom o Geest des Heren kom
uit het hemels heiligdom,
waar Gij staat voor Gods gezicht.
Kom der armen troost, daal neer,
kom en schenk uw gaven, Heer,
kom wees in de harten licht.
 Gez. 238 : 2
Kom o Trooster, Heilge Geest,
zachtheid die de ziel geneest,
kom verkwikking zoet en mild.
Kom o vrede in de strijd,
lafenis voor 't hart dat lijdt,
rust die alle onrust stilt.
 Gez. 238 : 3
Licht dat vol van zegen is,
schijn in onze duisternis,
neem de harten voor U in.
Zonder uw geheime gloed
is er in de mens geen goed,
is de ziel niet rein van zin.
 Gez. 238 : 4
Was wat vuil is en onrein,
overstroom ons dor domein,
heel de ziel die is gewond,
maak weer zacht wat is verstard,
koester het verkilde hart,
leid wie zelf de weg niet vond.
 Gez. 238 : 5
Geef uw gaven zevenvoud
ieder die op U vertrouwt,
zich geheel op U verlaat.
Sta ons met uw liefde bij,
dat ons einde zalig zij,
geef ons vreugd die niet vergaat.
 Gezang 239 : 1
Kom Schepper God, o Heilge Geest,
daal in de mensenharten neer,
zij zijn uw schepselen geweest,
herschep hen in genade, Heer.
 Gez. 239 : 2
Uw naam is Trooster. Gij geleidt
o goddelijk geschenk, ons voort,
o balsem die ons werd bereid,
o bron van vuur, o levend woord.
 Gez. 239 : 3
Ontsteek een licht in ons verstand
en maak tot liefde ons hart bereid,
geleid met milde vaste hand
ons zwakke vlees in zekerheid.
 Gez. 239 : 4
Gij zijt door gaven zevenvoud
de vinger van Gods rechterhand,
die 's Vaders woord ons toevertrouwt
zodat het klinkt in ieder land.
 Gez. 239 : 5
Weer van ons 's vijands list en nijd,
en geef ons vrede in plaats van haat,
opdat wij volgen waar Gij leidt
en mijden wat de zielen schaadt.
 Gez. 239 : 6
Maak ons geloof zo vol en schoon
dat het de Vader leert verstaan
en Jezus Christus, 's Vaders Zoon,
o Geest van beiden uitgegaan.
 Gez. 239 : 7
Lof zij de Vader, lof de Heer
die uit de dood is opgestaan,
de Trooster ook zij lof en eer
en heerlijkheid van nu voortaan.
 Gezang 240 : 1
Kom, Heilige Geest, Heere God !
Vervul ons met uw gaven, tot
al wat wij zijn, geest, ziel en bloed,
ontvlamt en staat voor U in gloed.
O Geest, door uw aansteeklijk licht
hebt Gij U in 't geloof gesticht
een volk uit velerlei tongen.
Daarom, Heer, zij U lof gezongen.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 240 : 2
Gij heilige zon, hemels schat,
laat Gods woord lichten op ons pad,
dat heel ons zijn Hem kent en roemt,
dat heel ons hart Hem Vader noemt.
Bescherm ons tegen leugenleer,
dat wij slechts zoeken onze Heer
Christus, ons enig betrouwen,
dat wij gelovig op Hem bouwen.
Halleluja, halleluja !
 Gez. 240 : 3
Gij heilige gloed, zoete troost,
wees met ons, dat wij onverpoosd
en vrolijk U ten dienste staan,
dan drijft ons niets bij U vandaan.
Schenk, Heer, ons kracht van uwe kracht,
geef ons de moed, geef ons de macht,
de goede strijd hier te strijden,
tot eindlijk Gij ons zult bevrijden.
Halleluja, halleluja !
Gezang 241 : 1
Nu bidden wij de Heilige Geest
om een recht geloof het allermeest,
dat Hij ons verblijde en ons bevrijde
en aan 't einde ons naar huis geleide.
Kyrieleis.
 Gez. 241 : 2
Geef, kostbaar licht, ons uw helderheid,
dat wij Christus kennen voor altijd.
Leer Gij ons te bouwen op die Getrouwe,
die ons 't vaderland heeft doen aanschouwen.
Kyrieleis.
 Gez. 241 : 3
Geef, heilge liefde, uw overvloed,
doe ons hart ontvlammen in uw gloed,
dat wij een van zinnen elkaar beminnen,
alle twist en tweedracht overwinnen.
Kyrieleis.
 Gez. 241 : 4
Geef, hoogste Trooster in alle nood,
dat wij nimmer vrezen schande of dood,
dat wij niet versagen ten laatsten dage,
als de vijand zelf ons aan komt klagen.
Kyrieleis.
 Gezang 242 : 1
Komt laat ons deze dag
met heilig vuur bezingen
en met vernieuwde vreugd,
want God deed grote dingen.
Eens gaf de Heilge Geest
aan velen heldenmoed.
Bidt dat Hij ons vandaag
verlicht met Pinkstergloed.
 Gez. 242 : 2
O Geest der eeuwigheid,
gij Trooster aller tijden,
deel thans uw zegen uit
aan wie uw komst verbeiden.
O heldere fontein,
die uit Gods tempel welt,
gij wordt een brede stroom
die met de eeuwen zwelt.
 Gez. 242 : 3
In 't lichaam van de Heer
tot leden uitverkoren,
zijn wij door uwe kracht
als kindren nieuw geboren.
Deel dan uw gaven uit,
wees met uw kracht nabij.
Dat ieder op zijn plaats
een levend lidmaat zij.
 Gez. 242 : 4
Gij liefdevuur van God,
kom ons geheel doordringen.
Voeg hart en zin tezaam
en heilig alle dingen.
Bij 's Heren liefdemaal
zult Gij aanwezig zijn.
Vorm ons naar Christus' beeld,
door woord en brood en wijn.
 Gez. 242 : 5
Des Heren tafel brengt
ons tot elkaar in vrede.
Deel Gij ons Christus' bloed
en Christus' lichaam mede.
Weer Gij de vijand af
die sluw ons scheiden wil.
Maak ons in Christus één,
gelovig, blij en stil.
 Gez. 242 : 6
Vul aan wat ons ontbreekt,
want stukwerk is ons pogen.
En wat ons afleidt van
de vrede uit den hoge,
laat dat, verheven licht,
in vuur en wind vergaan.
Houdt Gij ons staande door
het wonder van Gods naam.
 Gez. 242 : 7
Wie 's Heren Geest bezielt,
wie 's Heren woord doet zingen,
wie met ons vieren wil
het feest der eerstelingen,
die stemme met ons in
en prijze Gods verbond
dat Hij vandaag vernieuwt
en elke morgenstond.
 Gezang 243 : 1
Toen eenmaal God terneder kwam,
kwam Hij in toorn en gloed,
half duisternis, half witte vlam,
de wolken voor zijn voet.
 Gez. 243 : 2
Maar liefelijk en zacht gezind
komt Hij de tweede keer.
Zo teder als de morgenwind
daalt nu zijn duif terneer.
 Gez. 243 : 3
Het vuur, op Sina‹ een stroom,
een wilde vlammendans,
is nu op ieder hoofd een kroon,
in ieder oog een glans.
 Gez. 243 : 4
De stem die als bazuinen luid
neersloeg op 't bevend volk,
met majesteit weerklinkend uit
de donkerzwarte wolk,
 Gez. 243 : 5
die grote stem des hemels vindt
nu hartelijk gehoor,
en is als ademtocht van wind,
als geestdrift in het oor,
 Gez. 243 : 6
en vult de kerk van God, en vult
de wereld overal;
slechts niet het hart dat in zijn schuld,
zijn trots volharden zal.
 Gez. 243 : 7
Kom Heer, kom wijsheid, liefde, kracht,
kom in het oor, o Geest,
en red, Heer, door uw overmacht
wie U bemint of vreest.
 Gezang 244 : 1
Christus stoot de hemel open,
een vuur komt door de wereld lopen,
een nieuw getij breekt haastig aan.
Hoor, de Geest vaart door het heden,
vanwaar ? waarheen ? met sterke schreden,
geen tegenstand kan Hem weerstaan.
Geeft op uw trots verzet,
verliest u aan zijn wet.
Gij zijt veilig
in zijn domein,
nooit meer alleen,
want nimmer zult gij wezen zijn.
 Gez. 244 : 2
Laat u door de Trooster vinden,
eens onbemind, nu Gods beminden,
o kindren van Jeruzalem,
dwaalt niet moedeloos, als vreemden,
want Christus leeft, Hij die u kende.
Nu neemt de Geest en deelt uit Hem.
Uw wachten is voorbij,
de Dag komt naderbij,
merkt het teken,
maakt u bereid,
de Heer bevrijdt,
staat op en volgt, het is de tijd.
 Gez. 244 : 3
Ja, dit wordt een dag der dagen !
Het nieuwe boek is opgeslagen,
de Geest schrijft wegen in de tijd.
De trompet is reeds gestoken,
de stad werd zevenmaal omtrokken,
hoelang reeds bleef dit uur verbeid !
Treedt nu de muren uit:
de Geest neemt ons ten buit,
zijn getuigen.
Een nieuwe baan
mag ieder gaan,
de Heiland zelf, Hij schrijdt vooraan.
 Gez. 244 : 4
Eenmaal zal Hem alles prijzen,
de Geest zal allen onderwijzen:
wie wederstond, wordt overmocht.
Geest van liefde, wijsheid, krachten,
de wereld blijft uw leiding wachten,
zo vaak hebt Gij uw volk bezocht.
Jeruzalem, treed uit,
verheug u als een bruid,
zie uw Koning !
Uw schreden richt
de Gids ten licht:
Hij opent eeuwig vergezicht.
 Gezang 245 : 1
Geest, uit de hemel neergedaald,
storm van gedrevenheid,
breek niet de mens die ademhaalt,
Gij die ook stilte zijt.
 Gez. 245 : 2
Geest van de Vader en de Zoon,
vuur van hun heiligheid,
verzeng ons niet, maar brand ons schoon
van ongerechtigheid.
 Gez. 245 : 3
Adem van leven in het woord,
wek hen die niet verstaan:
de stomme spreekt, de dove hoort,
Gij doet het lied ontstaan.
 Gezang 246 : 1
Gods adem die van boven kwam
zet hart en ziel in vuur en vlam
en opent ons de oren
dat wij zijn tongval horen.
 Gez. 246 : 2
De tongen zijn van wind en vuur,
het woord is brandend van natuur,
het loopt door alle landen
en opent mond en handen.
 Gez. 246 : 3
Het woord wordt wijd en zijd verstaan,
het trekt zich alle dingen aan,
het doet ons ademhalen
en maakt ons wel ter tale.
 Gez. 246 : 4
Luister, dat ademend geluid,
God zaait de wind des Geestes uit
om straks een storm te oogsten,
de lof des Allerhoogsten.
 Gezang 247 : 1
De Geest des Heren heeft
een nieuw begin gemaakt,
in al wat groeit en leeft
zijn adem uitgezaaid.
De Geest van God bezielt
wie koud zijn en versteend
herbouwt wat is vernield
maakt één wat is verdeeld.
 Gez. 247 : 2
Wij zijn in Hem gedoopt
Hij zalft ons met zijn vuur.
Hij is een bron van hoop
in alle dorst en duur.
Wie weet vanwaar Hij komt
wie wordt zijn licht gewaar ?
Hij opent ons de mond
en schenkt ons aan elkaar.
 Gez. 247 : 3
De geest die ons bewoont
verzucht en smeekt naar God
dat Hij ons in de Zoon
doet opstaan uit de dood.
Opdat ons leven nooit
in weer en wind bezwijkt,
kom Schepper Geest, voltooi
wat Gij begonnen zijt.
 Gezang 248 : 1
Geweldige, gedreven wind,
die valt met groot gedruis,
die rukt aan muren, dak en bint,
gij vult dit huis.
 Gez. 248 : 2
Uw overdaad van adem stuwt
het water voort met macht,
wat God wil bouwen wordt opnieuw
tot stand gebracht.
 Gez. 248 : 3
Wat God wil bouwen is gezaaid
en door de dood gegaan
en dat zal kiemen waar Gij waait,
als levend graan.
 Gez. 248 : 4
Geweldige, Gij vult dit huis
en slaat de tongen los,
Gij maakt ons vurig dat het bruist
als jonge most.
 Gez. 248 : 5
Gedrevene, uw teugel breekt
geliefde banden stuk
en al wat onontbeerlijk leek
wordt ons ontrukt.
 Gez. 248 : 6
Wie zal verduren wat U drijft
en wie begeert uw lust:
Gij wakkert aan en gaat te lijf
en kent geen rust.
 Gez. 248 : 7
Gij, die niet te bedaren zijt,
laat ons toch tot de oogst,
o storm van vuur en tederheid
niet ongetroost !
 Gezang 249 : 1
Wij leven van de wind
die aanrukt uit den hoge
en heel het huis vervult
waar knieën zijn gebogen,
die doordringt in het hart,
in de verborgen hof,
en uitbreekt in een lied
en opstijgt God ten lof.
 Gez. 249 : 2
Wij delen in het vuur
dat neerstrijkt op de hoofden,
de vonk die overspringt
op allen die geloven.
Vuurvogel van de vloed,
duif boven de Jordaan,
versterk in ons de gloed,
wakker het feestvuur aan.
 Gez. 249 : 3
Wij teren op het woord,
het brood van God gegeven,
dat mededeelzaam is
en kracht geeft en nieuw leven.
Dus zegt en zingt het voort,
geeft uit met gulle hand
dit manna voor elk hart,
dit voedsel voor elk land.
Gezang 250 : 1
Kom, Heilge Geest, Gij vogel Gods,
daal neder waar Gij wordt verwacht.
Verschijn, Lichtengel, in de nacht
van onze geest, verward en trots.
 Gez. 250 : 2
Waar Gij niet zijt, is het bestaan,
is alle denken, alle doen
zo leeg en woest, zo dood, als toen
Gij, Geest, nog niet waart uitgegaan.
 Gez. 250 : 3
Er is geen licht dan waar Gij zijt,
uw vleugels breidt, uw vleugels strekt,
geen leven, dan waar Gij het wekt
in een gemis dat naar U schreit.
 Gez. 250 : 4
Hoor, Heilge Geest, wij roepen U !
Kom, wees aanwezig in het woord;
wek onze geest, opdat hij hoort,
wek ons tot leven, hier en nu.
 Gez. 250 : 5
O Heilge Geest, wij zijn verblijd:
Gij immers, eeuwig ondoorgrond,
legt zelf dit lied ons in de mond,
ten teken dat Gij bij ons zijt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten